naar binnen. Jan vond de tas al in de gang, maar de vrouw wenkte met het hoofd dat hij even in de kamer zou komen. Ze deed de deur zorgvuldig dicht.
‘Hoor es, meneer, ik zal je wat zeggen. Je vrouw is in verwachting, ik zie 'et an 'er ogen. Maar ze staat er niet te best voor. Hou 'er in de gaten en wees voorzichtig. Dit kon wel es raar gaan, 'er ogen staan niet goed.’
Jan zag haar verwonderd en nadenkend aan. Hij begreep dat ze een veel beter hart had dan ze toonde.
‘Ik weet niet of u gelijk hebt. Is het zo, dan maak ik me bezorgd. Ze heeft twee maal een kindje gehad, en beide malen was het niet goed.’
Hij zag schrik en medeleven in de oude ogen dagen.
‘Allebei dood?’
‘Alleen het eerste. Het tweede is achterlijk, ze is nu tijdelijk in een gesticht.’
De vrouw keek hem sterk aan.
‘Achterlijk? Och Here, man, heeft 'et scheve oogjes en een open mondje? Man, dat is schrikkelijk. Dat ben kinder die geen moeder kan loslaten en ze maken 'er dood. Ik weet er van, mijn derde was zo, ik weet er van. 't Is verdronken toen 'et vier jaar was, anders was ik er-an gongen.’
Jan wilde het gesprek niet langer rekken en ging naar Gerda terug. Ze vroeg hem of de vrouw nog wat gezegd had, hij was vrij lang weggebleven. Jan vroeg haar de koffer neer te zetten, hij zou beide koffers dragen. Toen begreep hij dat hij haar moest inlichten, je kon nooit weten.
‘Ze beweerde dat je in positie bent. Geef mij beide koffers maar.’
‘Mij niet bekend. Hoe kan ze dat weten?’
‘Aan je ogen, zei ze. Misschien is het wel bakerpraat, maar je kunt niet weten en laat mij de koffers dragen.’
‘'t Is geen kwaad mens, geloof ik, maar wel een bemoeial. Jij mag de koffers wel dragen als je graag wilt. Maar ik geloof er niet veel van.’
Gerda lachte, maar was toch een beetje ontdaan. Tijdens de reis praatten ze er niet meer over, maar thuisgekomen stelde Gerda voor dat Jan alleen Lineke zou ophalen. Hij begreep dat ze de autotocht niet maken wilde.
Lineke was zichtbaar verheugd toen vader haar kwam halen. Ze stapte opgewekt met hem mee en praatte veel met haar harde, zware stem.
De dokter en de zuster van het kinderpaviljoen deden vader en dochter uitgeleide. Toen Jan buiten gehoorswijdte was zei de zuster:
‘Die komt wel weer terug, wat zeg u, dokter? Over één, twee maanden, in elk geval vóór het nieuwe jaar. Waarom gewed?’
‘Met u wed ik liever niet, dat is me te schadelijk.’
‘O zo.’
Thuis was Lineke uitgelaten en knelde haar armen om Gerda's hals, dat het pijn deed. Gerda vroeg of de dokter en de zuster nog wat gezegd hadden.
‘Ze vonden haar een vrij handelbaar kindje. Ze moet niet te veel wandelen en niet zo veel eten als ze maar wil. Hij dacht dat ze wel thuis kon blijven, althans voorlopig.’