Dit kindje zal niet sterven, maar het is misschien nog erger dat het blijft leven.’
In de Kerstvacantie ging Jan met de oude dokter praten. Een week tevoren was hij bij Lineke komen kijken, ze was verkouden en een beetje koortsig. Hij scheen Jans bezoek te hebben verwacht.
‘Ja, we moeten es praten, ga zitten, broedertje. Het is natuurlijk een heel ding, vooral voor je vrouw.’
Jan vond het prettig dat de oude baas hem tutoyeerde.
‘Wat staat ons ongeveer te wachten?’
‘Volwaardig zal het meisje wel nooit worden. Maar het lijkt een bedaard kindje. U zult het wel thuis kunnen houden, als het niet verandert. Het is een mongooltje, die zijn meestal vrij goedig. Maar dat is geen wet.’
‘En in het ergste geval?’
‘Moet u het naar een inrichting brengen. Als dat moet gebeuren zal ik u tijdig waarschuwen, en ik hoop dat u zich láát waarschuwen. Maar het is niet gezegd dat het onhandelbaar wordt. Veel van die kindertjes blijven rustig bij moeder thuis.’
‘En hoe zal het op Gerda inwerken?’
Onwillekeurig had hij haar naam genoemd.
‘Niet ongunstig, vermoed ik. Ze zal van haar moeder meer zorg en meer moederlijkheid vergen dan een normaal kind. Dat kan jaren zo blijven, totdat het volwassen is toe. Krijgt u meer kinderen, dan kan dat moeite geven, vooral in het begin. Later gaat het beter, dan wennen de jongere kinderen aan het vreemde zusje en leren ze al vroeg wat op te offeren en te zorgen. Dat is zo kwaad niet.’
‘Maar als het nu es minder gunstig verloopt?’
‘Dan is het zaak uw vrouw en uzelf niet op te offeren voor dit meisje, ja, dat klinkt hard. Maar aan een abnormaal kindje dat te veel vergt gaat een geheel gezin te gronde, in de eerste plaats de moeder. Let u daarop.’
De dokter stak een verse sigaar op en borg de afgebrande lucifer verstrooid in het doosje. Hij zei op een wat vermoeide toon:
‘Vaak wachten de ouders te lang met het kind weg te brengen. Gewoonlijk ligt dat aan de moeder. Dat is verkeerd, maar heel begrijpelijk. Zulke kinderen hechten zich sterk aan moeder, en doen een dringend beroep op haar liefde en zorg. Zonder het te weten natuurlijk. Dat kan een moeder niet weerstaan. Toch is het beter tijdig maatregelen te nemen; 't is anders maar uitstel van executie. Dat dient nergens toe.’
Een poos lang rookte de oude heer zwijgend.
‘Ik heb een geval gekend, jaren geleden. 't Was een jongen. Hij was nooit bij z'n moeder weg, en zij wilde hem beslist thuis houden. Ze heeft het volgehouden, zeventien jaar. Onbegrijpelijk! Wat zo'n vrouw doormaakt is niet voor te stellen. Zeventien jaar!’
Er klonk een vage ontzetting in de oude stem.
‘Toen is de jongen gestorven, en een week later stierf de moeder. Uitgeput.’
Bruusk maakte de dokter zich van zijn herinnering los.