De zonde van Jan der Kindere
(1952)–K.J. Popma– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |
Daags voordat het meisje komen zou kwam Nel in de studeerkamer naar de pijp zoeken die Jan kwijt was geraakt. Hij was die morgen van huis. Ze vond het ding binnen de minuut, het lag voor in een lade van de schrijftafel. Toen ze opstond merkte ze, dat een klein groen boekje in de kast uitstak. Ze wilde het terugduwen, maar dat lukte niet. Toen haalde ze het boekje er uit; het was iets breder dan de naaststaande boeken. In gouden lettertjes stond er op: Liederen van droom en derven. Nel ging zitten, legde de pijp neer en bladerde in het boekje. Dat was nou een van die boeken, waar Jan zo gek op was. Vreemd. Het leek haar niet veel bijzonders. Ze keek eens hier en daar, en sloeg langzaam de bladen om. Totdat haar oog viel op een gedichtje, dat haar trof. Het maakte zulk een indruk, dat ze het voor een tweede keer las. Toen kende ze het uit het hoofd, zo meende ze. In werkelijkheid kende ze alleen de eerste drie regels van het eerste couplet uit het hoofd, met een kleine verandering, en de vierde regel van het tweede. In die toestand hield ze het vast tot het uur van haar dood. Ze zette het boekje in de kast terug en ging met Jans pijp naar de huiskamer. De koffie stond op het lichtje en Nel ging bij de tafel zitten. Haar hart bonsde verschrikkelijk, en toen dat na een tien minuten overgegaan was, hoorde ze nog telkens weer de gedragen maten van het langregelig gedicht klinken: Over alle zeeën en landen, lief, groet ik u,
Jij die de trouwste, de sterkste, de liefste zijt.
In al mijn droomen met tranen gemoet ik u,
Voor alle eeuwen in eeuwigheid.
|
|