Nel moest er even bij gaan zitten op de keukenstoel. Ze voelde zich een beetje raar worden. En waarlijk, nou leek het of ze dominee's stem hoorde. Nou ja, het was hún dominee, ze kende z'n stem natuurlijk. Maar hoe wist ze het formulier zo precies? Dat had ze nooit uit haar hoofd geleerd.
Gerda Veldman ... belooft gij hem lief te hebben, hem gehoorzaam te zijn, hem te dienen en te helpen, hem nimmer te verlaten...
Hè, ze werd er haast eng van, zo als het leek of ze er bij was. Dat was natuurlijk inbeelding. En anders, wat dan nog? Toen wist Nel opeens heel zeker dat Jan en Gerda getrouwd waren. Ze hadden de belofte afgelegd voor hun leven.
Huwelijken worden in de hemel gesloten. Ja, wat dat nou precies betekende wist ze niet, maar het had wel iets te maken met dat gesprek met dominee, die dag van de verloving, toen met Kerstmis. Het huwelijk is niet alleen van betekenis voor dit leven. Al trouwen ze niet in de opstanding, het huwelijk was toch op een of andere manier voor eeuwig.
Voor eeuwig. Ja, voor eeuwig.
Was Jan nu van haar losgemaakt? Was ze hem kwijt? Dat kon toch niet, hij was toch haar broer? Zou hij haar nooit weer es om raad vragen, of haar laten delen in zijn gepieker? Allicht niet. Als hij raad nodig had, was Gerda er, die had immers beloofd dat ze hem altijd zou helpen en dienen?
En waarom mocht zíj hem niet meer helpen? Al was het maar een klein beetje, hij was toch haar broer? Ze begrepen elkaar zó maar. Misschien begreep zij hem wel beter dan Gerda!
Ga nou niet gek doen, Nelletje. Natuurlijk is Jan je broer, nogal glad. En als hij raad nodig heeft gaat hij natuurlijk naar Gerda, dat spreekt. Maar als zíj es een keer bij hen kwam logeren, dan zouden Jan en zij toch over dingen kunnen praten, waar Gerda niet veel van wist. Och, ze zou het niet doen, dat was niet fijn natuurlijk. Maar het kón toch, alleen te weten dat het kón!
Maar nou wist ze meteen, dat er niets ergs met Jan gebeurd kon zijn. Want ze waren nou getrouwd. Als hij ziek was geweest was het natuurlijk uitgesteld. Maar hij was niet ziek geweest, het was heel wat anders. En zíj had voor hem gebeden. Misschien had hij wel aan haar gedacht, misschien had hij in z'n hart haar geroepen: Nel! Nel!
Ach, natuurlijk was er niets met Jan gebeurd. Alles was natuurlijk heel gewoon gegaan. Het gaat immers altijd heel gewoon! Wat gaat er nu niét gewoon?
Zo, dus vanavond trokken ze naar hun dorp. Heel gezellig. En met de Kerstvacantie zou ze wel es komen kijken hoe ze het maakten. Ook heel gezellig. Het is best leuk een broer te hebben waar je zo es logeren kunt.
Maar waarom voelde ze zich dan nou zo akelig verlaten? Waarom was ze dan nou zo verschrikkelijk, zo hard-stikke-verschrikkelijk alleen?
Ik zal daar niet komen, Jan; ik wou het wel, maar ik zal daar niet komen.
Wel salapeter! Ze moest maar es gauw thee gaan zetten, dat was beter werk.