wel onaangenamer karweitjes had opgeknapt. Toen begreep ze nooit vrouw Den Donkelaar te kunnen worden. Ze kwamen aan het begin van haar straat. Och, bedacht Nel, het hoefde niet veel woorden te kosten.
‘Den Donkelaar, het spijt me, ik kan niet, ik kan niet...’
Het scheen hem niet te overvallen. Hij zei zeer rustig:
‘Nou meidje, as 'et nie kan, dan kan 'et nie.’
Nel had tranen in de ogen; Den Donkelaar wandelde kalm naar huis. Mietje zat in de keuken en had een pot koffie gereed. Hij nam zijn kopje mee naar de kamer. Mietje keek hem verwonderd na, maar zei niets.
Den Donkelaar zette de dampende kop op tafel en haalde het kistje sigaren uit de kast. Hij ging op zijn gemak in de stoel zitten. Toen hij de eerste rookwolk uitblies, zei hij in zijn hart:
‘Here, ik ben maar een domme man, ik dacht dat U me dit deerntje zou geven, maar U ben alleen wijs.’
Mietje kwam even voorzichtig om de hoek van de deur kijken. Hij zag haar niet.