cursussen. Haar knipcursussen waren heel gewoon. Maar ze had bovendien een ‘cursus-fraaie’. Daarop onderwees ze een aantal dominees- en doktersvrouwen in de geheimen van het borduren. Deze dames leerden van haar het schilderen met de naald; ze werden onderricht in het ontwerpen van wonderlijke, niet steeds in de natuur voorkomende, maar altijd verrassende bloemfiguren, hetzij op blouses of kleedjes, pianolopers en kussens. In feite was het Gerda die ontwierp. Ze was onuitputtelijk in het bedenken van ongewone figuren en combinaties. Haar opvatting was, dat de kunst betaald moet worden, en de dames deden dat gedwee en met ontzag. Ze bereikten er dan ook mee dat ze op den duur in het bezit kwamen van een aantal geborduurde kussens en kleedjes, welker stilering nadrukkelijk origineel aan deed. Zulks is uiteraard een hoog cursusgeld wel waard. Gerda kende de vrouwelijke ijdelheid op haar duimpje. De cursus-fraaie bracht haar meer op dan drie knipcursussen samen.
Gerda gaf aan enkele scholen handwerkles. Van paedagogiek had ze nooit gehoord. Maar de kinderen hielden van haar en stelden er hun eer in, de vaart die Gerda in het werk wenste te brengen, bij te houden. Via de kindertjes legde ze contacten met de in aanmerking komende moeders, en hield zo haar cursussen gevuld. Ze was een klein vrouwtje met goudblond haar en stralende blauwe ogen. Haar stem klonk bij het spreken even hees, maar bij het zingen wonderlijk helder. Gerda zong graag.
Wat Jan het eerst opviel waren haar handen. Hij zag het met voldoening: niet breed, niet benig, ook niet de smalle luie handen die aan de kop van een hazewind doen denken. Haar handen waren slank en stevig, en spraken een zuivere taal. Hij kon er lang en geboeid naar kijken, ook toen hij deze handen al zeer goed kende. Ze maakte er onwillekeurige, sierlijke gebaartjes mee, die ernstig deden glimlachen.
's Zaterdagmiddags ging Jan een grote wandeling maken. In de omgeving van het dorp waren weiden en enkele grote plassen. Hij wandelde gaarne om drie plassen heen, een wandeling van ruim anderhalf uur. Daardoor kwam het echter, dat hij Gerda nooit had gezien vóór de vergadering; ze kwam alleen 's Zaterdagmiddags en vertrok tegen half vijf per trein.
Laat in November was hij een Zaterdagmiddag thuis. Hij zat te lezen op zijn kamer in de dorpsstraat. Hij was vermoeid, zoals elke Zaterdag, maar had ditmaal geen last van zijn drukkende hoofdpijn.
Hij had de aandacht weinig bij zijn boek. Telkens keek hij de dorpsstraat in en genoot behagelijk van zijn rust. Er stond een straffe wind. De glorie van de nazomer was voorbij, maar de winterse gezelligheid nog niet gekomen. Jan begreep dat een werkzaam leven veel vergoedt: dat het somberheden voorkomt en een onvermoede, gestadige kracht doet wassen. Het kwam hem voor dat zijn leven groter werd.
Daar zag hij juffrouw Veldman torsen met een grote koffer. Ze liep juist langs de bakkerij. Vlug schoot Jan zijn jas aan en liep haar achterop.
‘Zal ik uw koffer dragen?’
Juffrouw Veldman gaf hem een vriendelijk knikje, terwijl ze de koffer neerzette. Ze zag wat bleek en haar ogen stonden moe.