XII
Nel vroeg Jan raad inzake Den Donkelaar. Dat had ze niet moeten doen, vond ze. Hoopte ze soms in haar binnenste, dat Jan haar zou opeisen? Was ze dan bezig heel haar plan van beveiliging zelf in duigen te gooien?
Toen zag ze dat er van die kant geen gevaar dreigde, en het deed haar toch pijn. Ze had het kunnen weten: raad geven is niet iets voor Jan. Hij kon zich zelf geen raad geven, laat staan een ander.
Jan poogde een soort antwoord te geven. De zaak ging hem te hoog.
‘Hè? 't Is al een bejaarde man. Zie je wat in 'em?’
‘Hij is weduwnaar.’
‘Dat is geen verdienste.’
Waarom zei Jan dat nou? Och, het hinderde niet. Ze had haar weg nu gezien, en het was zo het beste. Jan wist zeker niet wat hij zei.
Intussen rees voor Jan het beeld op van de landweg met bomen. Hij begreep er niets van dat hij daar nu aan dacht. Ik zal daar nooit komen, Jan; ik wou het wel, maar ik zal daar nooit komen. Dat is me een smart, Nel; alleen smart.
Het beangstigde Jan zo, dat hij de draad van het gesprek kwijt raakte. Kon hij er maar door heen zien, misschien kon hij dan veel moeite en leed voorkomen. Maar hij zag niets. Hij dacht aan de avond van diezelfde dag. Toen had hij iets begrepen. Nu waren Nel en hij samen, en hij begreep niets. Waarom was dat zo? Wat betekende dit nu? Hij moest het weten, hij wist zeker dat er veel van afhing. Maar hij begreep het niet. Hij hoorde haar stem en kwam met moeite weer in het gesprek.
‘Ik wou je raad hebben. Je moet niet denken dat daar alles van afhangt. Ik moet zelf beslissen. Maar wat vin jij?’
‘Ik weet het niet Nel, ik weet het niet.’
Even schrok Nel van de hopeloze klank in zijn stem.
‘Kijk Jan, we zijn niet voor ons plezier op de wereld, we hebben ons paadje te gaan. Den Donkelaar is een beste man.’
‘Maar daarom trouw je toch niet met iemand?’
Jan zei het als werktuigelijk. Hij ging op haar woorden niet in. Hij was gevangen in zijn eigen verbijstering. Nel zag hem niet aan; ze tuurde op het tafelkleed.
‘Kijk, Jan, ik eh...’
Ze hoorde vaders sleutel in de deur. Snel zei ze:
‘Niet meer, Jan. Niet meer over praten. Nooit.’
Jan keek haar oplettend aan. Het was iets dat te maken had met de