VIII
Vader kwam de kamer in en keek één en al belangstelling naar Jan. ‘Is het gegaan, knul?’
Jan vergat te antwoorden en hoorde moeder zeggen dat om zeven uur de uitslag was. Vader had wel echte vaderogen; maar Jan ontdekte dat hij van vader gescheiden was. Die leeftijd kent geen medelijden, en heeft geen weet van de rijkdom der ouder gewordenen. Jan zag een star vriendelijk masker en was rechtvaardig genoeg om vaders volkomen belangstelling te erkennen. Maar hij kon niet laten het vreemde in de star geworden glimlach op te merken, en zag de ouderdom in vaders ooghoeken.
Hij hield meer van moeder; dat kwam er nog bij. Hij dacht aan de twee kalme zoenen die zij hem gegeven had, de eerste examen-dag. Hij wenste vurig dat moeder hem nog eens zo zoenen zou.
Intussen hadden moeder en Nel de tafel gedekt. Toen Jan zijn zuurkool hapte, keek hij naar Nel, die aandachtig at. Hij zag dat ze een lief gezicht had. Dat was altijd zo geweest en behoefde niet opgemerkt te worden.
Bij de school stonden de jongens bij elkaar. Ze praatten druk, en het verwonderde Jan dat sommigen deden alsof ze elkaar al lang kenden. Hij dacht aan zijn wandeling van die middag en zei tot zich zelf, dat hij daaraan nu niet denken kon, hij had wel andere dingen aan het hoofd. Wat dan? Het werk was gedaan, hij kon er niets meer aan veranderen.
Toen hij tussen de andere jongens voor de groene tafel stond, waar de heren van het bestuur en de directeur zaten, schoot dit opeens door zijn gedachte: aan die droom kan ik ook niets meer veranderen. Het verstijfde hem even, en hij schrok toen de directeur zijn naam afriep. Hij nam het briefje in ontvangst.
Nou ben ik geslaagd. Vreemd, onbegrijpelijk. Alles is veranderd, ik ga na de vacantie naar de nieuwe school. Het komt maar, het gebeurt maar, en je houdt niets tegen. Toen zette hij deze gedachte van zich af.
Jan holde naar huis. Hij voelde een trots in zich stijgen, en wist daar geen verweer tegen. De huisdeur stond open. In de kamer wachtten vader, moeder en Nel.
‘Ik ben geslaagd met goeie cijfers en het opstel een zes.’
Vader schudde Jans hand geweldiglijk.
‘Daar ben ik blij mee, jonge; dat heb je d'r kranig afgebracht, jonge; wel-gefeliciteerd, knul!’
Moeder gaf Jan een reeks orgelende zoenen. Daar hield hij niet van, en het stelde hem teleur, al moest hij de goede bedoeling wel erkennen.
Toen kwam Nel naar Jan toe. Zou ze nu zeggen: ik zal daar nooit komen, Jan? Waarom dacht hij dat? Hij zag dat ze een overwogen plan uitvoerde.
Nel had er rijpelijk over gedacht of ze Jan een zoen zou geven bij het feliciteren. Ze besefte vagelijk dat ze een risico nam. Iets dreef haar. Na enig overleg met moeder had ze haar Zondagse jurk aangetrokken, met het punt-halsje. Haar besluit was genomen. Zonder haast liep ze op hem toe en