geven: stof op vaders zwarte broek, die niet eens van hem was, en zou Nel d'r moeder vlekken op haar mooie jurk krijgen? O nee, er was een stuk fluweel op dat bankje, gelukkig maar. Maar wat stond het raar, dat twee grote mensen zo maar in de kerk op hun knieën lagen. Dat gebeurde natuurlijk alleen bij het trouwen. Dat bankje met fluweel was er anders ook nooit.
Toen het gebed begon herinnerde Jan zich, dat hij de Here zou danken omdat Nels moeder en Nel nu bij hen kwamen wonen. Hij moest maar tussen de woorden van de dominee, met zijn zware stem, door danken. Dan hoorde hij niet goed wat de dominee bad, maar hij moest toch de Here danken, en dat moest nú gebeuren, dan was het een stuk van het trouwen in de kerk. Here, ik dank U erg dat we een nieuwe moeder hebben gekregen en dat het Nel haar moeder is, het is erg fijn, het is heerlijk.
Toen ze thuis waren en gingen eten - het was al laat, net als op een Zondag - zei Nels moeder, tot stomme verbazing van Jan:
‘Jaap, ik ben natuurlijk je eerste liefde niet, en ik ben ook geen jonge meid meer, maar ik vertel je dat jij en je knulletje het goed bij me zullen hebben.’
Toen gaf ze opeens Jan een dikke zoen, en Nel sloeg van de weeromstuit haar magere armpjes om Jans hals; en Jan zei:
‘Hè, meid, doe nie zo raar!’
Maar de zoen van Nels moeder was wel iets fijns, iets dat hem helemaal opnam en verwarmde. Een ogenblik was hij radeloos omdat het net leek alsof hij tegen zijn nieuwe moeder gezegd had: doe nie zo raar; maar zo had hij het natuurlijk niet bedoeld, dat begreep moeder best, en Nel was ook niet kwaad.
Die eerste avond moesten Jan en Nel bij elkaar slapen, want Nels bedje was er nog niet. Jan vond het maar vervelend, want Nel ging, toen ze eenmaal sliep, helemaal krom in bed liggen, tegen hem aan. Dat vond hij veel te warm en hij kon zich niet keren ook. Hij probeerde haar wakker te maken om te zeggen dat ze anders moest gaan liggen, maar half ontwaakt ging Nel bijna huilen. Toen schoof Jan haar voorzichtig een eindje weg, en dat ging goed.
's Morgens vroeg lagen ze gezellig naast elkaar, en Nel zei, dat ze nu zusjes waren en elkaar een morgenzoen moesten geven. Jan vond het vrij stom dat Nel zei ‘zusjes’ en onderwees haar:
‘Ik ben nou je broertje en die zoenen d'r zusjes nooit. Dat doen moeders.’
Maar Nel gaf hem toch een zoen op zijn slaapgezicht, en Jan constateerde dat het een gek klein zoentje was, heel wat anders dan de dikke zoen van moeder.
Onder het boterham eten informeerde Jan voorzichtig, of Nels bedje die dag komen zou. Moeder schoot even in de lach; beviel het hem niet naast Nel?
‘Och, ze legt zo krom.’
En weer moest moeder lachen.