Jan begreep niet wat vader bedoelde. Wat hij van Nels moeder dacht? Dat het bij haar altijd fijn was en gezellig. En ze was nooit moe. Als ze tegen je praatte, kreeg je een prettig gevoel.
‘Ik vin haar aardig.’
‘Nou, ik ook; als we die nou es als moeder kregen?’
‘Ha!’ riep Jan opgelucht. Maar op hetzelfde ogenblik ging het scherp door hem heen, dat hij niet blij mocht zijn met een nieuwe moeder; zijn eigen moeder was nauwelijks een jaar dood. En hij bedacht, dat hij niet wist hoe erg het was.
Vader stapte het grote bed uit en Jan lag ernstig te prakkizeren. Hij dacht aan de droom, die hij gehad had een jaar voor moeders sterven. Hij stond op een heuveltje, en vader stond tegenover hem.
‘Nou is je moeder dood, en je zul er nog wel es aan denken, dat je niet lief voor haar geweest ben.’
Opeens had Jan het kruideniersboekje in zijn hand. Hij werd onbegrijpelijk woedend en sloeg er mee naar vader. Maar hij raakte hem niet, en vader schudde zijn hoofd. Dagenlang had hij onder de druk van die droom geleefd. Hij was een jongen die niet lief voor zijn moeder was, en dat is erg.
Toen het erger met moeder werd, kwam de herinnering aan de droom hem opnieuw kwellen. Jan nam zich voor het aan moeder te vertellen. Maar hij deed het niet. Hoe kun je zo iets vertellen?
Vader stond al brood te snijden. Jan sprong gauw uit bed en keek naar vaders gezicht. Vader gaf hem een knipoog. Dus vader vond het niet erg dat hij zo net ‘ha!’ gezegd had.
Om acht uur belde Jans, de dove. Vader vertelde het haar van de nieuwe moeder. Jans knikte. Drie dagen later zei ze, dat ze moest helpen bij haar zieke zuster. Vader en Jan waren weer alleen en aten aardappelen met margarine en een groot bord rijst toe.
Maar dat duurde niet lang. Jan wist nu dat vader, als hij naar bed was, soms een eindje ging wandelen met Nels moeder. Maar op een avond kwam deze om zeven uur even aan en vertelde, dat ze met de strijkerij was opgehouden. Morgenochtend zou ze komen om de boel te doen, en Nel kon uit school met Jan meekomen, en dan konden ze samen eten.
‘En zo gaat dat totdat we getrouwd zijn. De buren zullen wel zeggen dat het te gek is, maar die kunnen het heen-en-weer krijgen.’
Jan fluisterde, genietend, voor zich heen: 't heen-en-weer.
Onderweg uit school, de volgende dag, zei Nel:
‘Nou wonen we eigenlijk al half bij jou en je vader, vin je dat niet leuk?’
‘Nee, ik had het leuker gevonden als je moeder en jij opeens helemaal bij ons gekomen waren. Nou is het eerst een beetje en dan nog een beetje, en dan merk je haast niet dat het helemaal is.’
‘Ach jò, jij heb van die eigelijke deeë.’
‘Watte?’
‘Eigelijke deeë, weet je nie eens wat dat is?’
‘Jij schep zeker op.’
Maar het was wel heerlijk dat Nels moeder met het eten klaar was als ze