Mengeldichten (3 delen)(1716-1722)–H.K. Poot– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Vliegende Min. GAlaté, myn schoone, kom; Laet ons minnen, spelen, zoenen: Eer de bevende ouderdom, Die, al stil, op wolle schoenen Aensluipt, onze jeugt verbyt. Jeugt en minlust raekt men quyt Eer men 't denken kan of merken: Galaté, de min heeft vlerken. Dat ik somtydts van u ben Moet ge 't stale nootlot wyten; Nimmer my, myn lief: ik ken U (hier baet geen tegenwryten) Voor een' hemelschen magneet, Die myn min, zoo wel besteet, Naer zich trekt uit laege perken: Galaté, de min heeft vlerken. Toen uw schoonheit, schoone maegt, My verscheen en op quam dagen, Daer gy in een venster laegt, Wenschte ik met Medeaes wagen Haestigh op te vaeren. gy Steegt beneên. ik vloog u by, [pagina 74] [p. 74] En gevoelde toom noch teugels: Galaté, de min heeft vleugels. Marre ik, entlyk traeg gekeert, Nimmer zal myn min verluien. Denk nooit, zon die my verteert, Dat Kupidoos wieken ruien, Of dat voor zoo heet een' gloet 't Zachte was hier smelten moet In gekleefde vederbeugels: Galaté, de min heeft vleugels. Snelgevlerkte winden, draegt, Draegt door groen en schomlend lover, Aen de Schoonheit, die me plaegt, Dees verliefde zuchtjes over, En myn min, met vaerdigheit, Hebbe ik menigmael gezeit, In het vrolyke uchtentkrieken: Galaté, de min heeft wieken. Zult gy, lichter dan de wint Uit het barsch en buldrend noorden, Myn gebedt, dat steedts begint Met fluweele minnewoorden, In den wint voor eeuwigh slaen? 'k Zal dan elders minnen gaen, [pagina 75] [p. 75] Eer gy 't wanen zult of rieken: Galaté, de min heeft wieken. Vorige Volgende