Mengeldichten (3 delen)(1716-1722)–H.K. Poot– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Aen Juffrou Sara van Elzen. STil, Sara, stil. hoe moogt ge zoo verslagen Van 't straffe nootlot klagen? Al wat men ooit te lyden is verschult Valt lichter door gedult. Gy eischt vergeefs uw' dooden vader weder; Een hemelburger neder. Gy wacht vergeefs een' klaegtoon van myn luit: Het lykmisbaer heeft uit. Veel liever eens een vrolyk liedt gezongen Van Venus dartlen jongen, En van den boog voor wiens aertsheerschappy 't Al zwicht behalven gy. Veel liever eens gespeelt op luchte snaren, Van bruiloften en paren, En hoe Jupyns geduchte gemalin Elk bint door huwlyxmin. Of zou dit licht uw stil gemoet ontstichten? Vrees dat van wulpsche dichten. Dees zang is heusch. wy zingen van de trou Die u wel passen zou. Hoe nu? ik zie uw kaekjes aerdigh blozen. Beschaemtheit schildert rozen [pagina 40] [p. 40] Op 't zacht albast van uw gelaet, daer schoont En zedigheit in woont. Zou zulk een maegt gedurigh zitten treuren Met toegeslote deuren? Haer boezemwont steets openen met pyn? Neen, neen, dat magh niet zyn. Onnutten druk, belust het hart te knagen, Moet ieder van zich jagen. Der braven voer is een gelyk gemoedt In voor- en tegenspoet. 't Is waer, gy mist uw' hoeder en uw' rader; Maer maek uw smert niet quader. De Hemel houdt gestaeg voor 't vroom geslacht Met hondert oogen wacht. Schep moet. men ziet na barre wintervlagen De lente bloempjes dragen. Ik schat hem wys die 's nachts, schoon root beschreit, Een' blyden dagh verbeit. Maer hou: ik magh myn' zang wel elders keeren: 'k Behoef u niet te leeren. Frissche Elzespruit, gy weet dat met den tydt De droefheit heneglyt. Sta pal dan; dat geen zielbekommeringen Uw zoete jeugt verdringen, En laet nooit toe dat ydle zorg of rou Uw effen voorhooft vouw'. Vorige Volgende