Aan de geleerde heer Henrik van Ryn, met de tweede druk van het eerste deel mijner Gedichten. Van Ryn was een nieuwe vriend van Poot. Hij had een lofdicht geschreven op diens vertaling van een kerkhistorische studie en hem met een briefdicht bedacht (zie p. 268). Wat Poot bedoelt met de fraaie boekband die op heiligheid zou duiden, weet ik niet goed. Het lijkt me niet waarschijnlijk dat de dichter, in deze tijd door armoede gekweld, voor Van Ryn een aparte band zou hebben laten maken voor Gedichten, tweede druk 1726. Eerder doelt hij op de normale perkamenten band die iets blanks, heiligs suggereert.