Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot, zijn leven, zijn gedichten
(2009)–H.K. Poot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Goelijke wangen. Iedere god draagt een specifieke krans: Jupiter een van eikenloof, Phoebus Apollo een lauwer/laurierkrans, Pan een naaldboomkrans, Minerva/Pallas een olijfkrans en Venus een van rozen of mirten. Maar mooier dan die alle zijn de rozen op de wangen van mijn liefje. De genoemde attributen staan bij elkaar in Fedrus bk. iii, nr. xvii, vertaling David van Hoogstraten 1703, zij het dat hier Ops (godin van overvloed) in plaats van Pan staat. Bij Van Mander, Uitlegging p. 46 staat dat Pans hoofd met pijnbladen was bekranst. Het motief komt ook voor bij Hooft in een lang uitgesponnen gedicht (echter zonder Apollo en Pan) dat eindigt: ‘Maar al die schat/ gaf ik voor 't blad/ van Gloorroos’ hand beschreven (Hooft i, p. 281 vgl. Geerars p. 489). | |
Goelijke wangenLaat Jupijn met eikenblaên
zijn geduchte slapen sieren;
Phoebus heilige laurieren
op zijn gouden lokken laên;
Pan om spichtig pijnloof gaan,
en er zich een krans af breienGa naar margenoot*;
vette olijf Minerv' verfreienGa naar margenoot*;
roos noch mirt Dione ontstaanGa naar margenoot*:
Wie doet al dat tooien aanGa naar margenoot*?
'k Gaf wel duizend zulke kroontjes
om de roosjes die de koontjes
van mijn Klorisje beslaan.
|
|