Oorzaak en handelende persoon
(1975)–Thijs Pollmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Oorzaak en handelende persoon6.1. Agent-postposingIn het eerste hoofdstuk werd in het voorbijgaan gerefereerd aan de opvatting van Bresnan (1972) betreffende de afleiding van passieve zinnen. Bresnan betoogt dat in de onderliggende structuur zowel worden aanwezig is als eventueel een door-bepaling, en deze laatste zonder gesterde NP; worden heeft in die opvatting een leeg subject. Een en ander impliceert dat van de beide door Chomsky (1972a), Emonds (1970) en Fiengo (1974) gebruikte transformaties Agent-postposing en NP-preposing alleen de laatste een regel van het Engels zou zijn. Agent-postposing zou niet bestaan. De onderliggende structuur van de passieve zin (343) zou ofwel (XXXVIII) zijn, ofwel (XXXIX); Bresnan geeft niet aan in welke VP de door-bepaling wordt gegenereerd. Men vergelijke deze structuren met die in (XL), die getekend werd op basis van de uitwerking van Fiengo's voorstel die in het voorgaande werd ontwikkeld.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vergelijking van (XXXVIII) en (XXXIX) met (XL) leert dat Agent-postposing precies de stap is die het hiervoor geaccepteerde voorstel scheidt van dat van Bresnan. In het voorgaande hebben we de opvatting gevolgd dat Agent-postposing een regel van de grammatica zou zijn. We zullen nu moeten beoordelen welke evidentie er is voor Agent-postposing en of de verdere (nader te noemen) implicaties van Bresnans voorstel aanvaardbaar zijn. De passieftransformatie werd door Chomsky vanaf Syntactic Structures steeds gemotiveerd met de overweging dat de subjects- en objectsrestricties van een actieve en een passieve zin dezelfde zijn. We zagen in het vorige hoofdstuk echter dat het voor verrichtingswerkwoorden, pseudo-handelingswerkwoorden en impressiewerkwoorden niet nodig is subjectsrestricties te formuleren. De rol van de lexicale subjectsrestricties wordt door de verrichtingsinterpretatie-regel overgenomen. Laten we aannemen dat dit voor de overige passiefvorming toelatende werkwoorden ook kan worden aangetoond. (Ik kom daar nog op terug.) Dan verliest de passieftransformatie voorzover het de subjectsrestricties betreft, zijn motivering. Het bestaan van een passief-transformatie zou in dat geval gemotiveerd kunnen worden met een beroep op de omstandigheid dat de objectsrestricties in actieve en passieve zin dezelfde zijn. Als de passief-transformatie wordt opgesplitst in twee bewerkingen, Agent-postposing en NP-preposing, dan geldt dit motief alleen voor NP-preposing. Dat het bestaan van Agent-postposing met dit argument niet aannemelijk kan worden gemaakt, blijkt uit de configuraties (XXXVIII) en (XXXIX). Ook zonder dat Agent-postposing deel uitmaakt van de grammatica, kan het argument betreffende de gelijke objectsrestricties in actieve en passieve zinnen worden gehonoreerd. Wat een actieve zin en zijn passieve pendant in ieder geval gemeen hebben, is de VP die de relatie legt tussen werkwoord en object. Als voor de passiefvorming toelatende werkwoorden geen selectierestricties voor het subject behoeven te worden gespecificeerd, dan is Agent-postposing een ongemotiveerde transformatie. De regel is bovendien, zoals al in het derde hoofdstuk werd opgemerkt, ad hoc. Er zijn geen andere verschijnselen waarvan de verwantschap met behulp van Agent-postposing kan worden verantwoord. In het bovenstaande werden we bovendien door de veronderstelling dat Agent-postposing een grammatica-regel is, gedwongen een ad hoc-voorziening te treffen. Ter verantwoording van de synonymie tussen actieve en passieve zinnen moesten we aannemen dat de projectie-regels die op een structuur als (XL) werken, de aanwezigheid van worden negeren. De snelwegen in (XL) mag niet als subject van worden worden geïnterpreteerd, doch uitsluitend als subject van het werkwoord in de VP die zusterconstituent is van worden. Een dergelijke werking van projectie-regels is weinig elegant. Daarnaast zagen we in de laatste paragraaf van het vorige hoofdstuk dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Agent-postposing bij ‘derived nominals’ of andere nominale constituenten waarbij een door-bepaling kan optreden, niet correct kan werken. Dit samenstel van omstandigheden rechtvaardigt de twijfel aan het bestaan van Agent-postposing. Die twijfel kan niet worden ongedaan gemaakt door de overweging dat Agent-postposing juist de bewerking is die de actief-passief relatie verantwoordt. Terwijl men van (XL) nog kan zeggen dat de passieve dieptestructuur de actieve incorporeert, en derhalve zichtbaar maakt dat actieve en passieve zinnen verwante dieptestructuren hebben, moet met het accepteren van structuren als (XXXVIII) en (XXXIX) de gedachte aan een dergelijke transformationele relatie worden losgelaten. (XXXVIII) en (XXXIX) zijn gebaseerd op de opvatting dat een passieve zin een onderliggende structuur sui generis heeft. Het is echter niet zo dat daarmee ook een principe overboord wordt gezet. Als aannemelijk kan worden gemaakt dat op basis van passieve structuren als (XXXVIII) of (XXXIX) hetzelfde en meer kan worden beschreven met onafhankelijk gemotiveerde regels, dan zijn die structuren beter dan die van (XL), zonder dat iets principiëels van de transformationele theorie wordt aangetast. Men bedenke dat met de aanwezigheid van de embryonale passieve door-bepaling en van worden in de onderliggende structuur de idee dat passieve en actieve zinnen verwante dieptestructuren hebben, al in hoge mate was uitgehold. De overgang van (XL) naar (XXXVIII) of (XXXIX) is een stap die door de vergaande verfijningen van Chomsky, Emonds en Fiengo voor de hand ligt. Ik wil in het volgende proberen aan te tonen dat de onderliggende structuur (XXXIX) in beginsel een goed alternatief is voor (XL), mogelijk zelfs een betere oplossing voor bepaalde problemen mogelijk maakt. Dit betekent dat moet worden gedemonstreerd dat een interpretatieve verantwoording van de synonymie van actieve en passieve zinnen binnen de mogelijkheden ligt. Zekere interpretatie-verschillen kunnen niet worden verantwoord als we niet aannemen dat de door-bepaling gedomineerd wordt door een PP die zich in de onderste VP bevindt. En daarom zal (XXXIX) geprefereerd moeten worden boven (XXXVIII). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.2. De interpretatie van de bepaling van de handelende persoonIn het inleidende hoofdstuk werd er op gewezen dat de notie ‘handelende persoon’ dikwijls in verband gebracht werd met causaliteit. Men komt die opvatting niet alleen tegen in linguistische publikaties, maar ook in filosofische.Ga naar eind74. In die literatuur wordt echter vrij algemeen erkend dat een handelende persoon niet zonder meer oorzaak van de handeling kan worden genoemd. De begrippen ‘handelende persoon’ en ‘oorzaak’ vallen niet samen. Het is in het algemeen niet mogelijk zinnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin een handelende persoon wordt genoemd te parafraseren met zinnen waarin de de relatie tussen handelende persoon en handeling met causale predikaten wordt omschreven, zoals er de oorzaak van zijn dat, maken dat of veroorzaken. De verklaring hiervoor is in beginsel vrij eenvoudig. De genoemde predikaten beschrijven een relatie tussen zaken die door een NP of een S worden genoemd, terwijl de relatie tussen een handelende persoon en zijn handeling in de vorm van een NP VP-verbinding wordt gegeven. In deze omstandigheid kan een aanknopingspunt gevonden worden voor een verantwoording van de intuïties betreffende het causale karakter van de notie ‘handelende persoon’; bovendien schept dit de ruimte om de verschillen te verantwoorden tussen een syntactische relatie die met causale predikaten kan worden geparafraseerd, en de NP VP-verbinding in handelingszinnen. Wat hier over handelingszinnen werd gezegd, geldt in beginsel voor alle actieve en passieve zinnen. Zoals we in hoofdstuk 2 zagen, is er aanleiding om ook zinnen met niet-handelingswerkwoorden in causale termen te beschrijven. Ook die zinnen bleken niet met causale predikaten geparafraseerd te kunnen worden; de causale relatie in die zinnen bestaat dan ook tussen een NP en een VP. Laten we aannemen dat er syntactisch gezien geen verschil is tussen een door-bepaling van oorzaak en een door-bepaling van de handelende persoon. Laten we vervolgens aannemen dat het optreden van een door-bepaling vrij is en dat zo'n bepaling in iedere VP kan voorkomen. We namen dat al eerder aan voor de door-bepalingen van oorzaak en doen dat nu ook voor de door-bepalingen van de handelende persoon. De voorziening dat worden en doen gesubcategoriseerd zijn voor het optreden met een gesterde door-bepaling, wordt dus losgelaten. We zullen zien aan welke eisen het interpretatieve apparaat moet voldoen om het verlies aan precisie dat hierdoor ontstaat op te vangen. In hoofdstuk 3 werd een poging gedaan aan te geven welke eigenschappen die projectie-regel zou hebben die de bepaling van oorzaak interpreteert. De NP in de bepaling (of de S in de bijzin) moest beschouwd worden als de aanduiding van de oorzaak van hetgeen genoemd werd in de VP waarvan de bepaling deel uitmaakt (minus de bepalingen links ervan) plus het subject. Als de door-bepaling deel uitmaakt van een NP moesten de aangeduide constituenten beschouwd worden als een beschrijving van de oorzaak van hetgeen genoemd wordt in de rest van de NP. We gebruikten om de semantische relatie aan te duiden het symbool CAUSA. CAUSA heeft twee argumenten, x1 en x2. X1 noemt de oorzaak-component en x2 de gevolg-component. Bij de bepaling van oorzaak is x2 steeds de betekenis van een NP of een S. Als de projectie-regel ook moet worden toegepast op de bepaling van de handelende persoon, dan moeten we aannemen dat x2, het tweede argument bij CAUSA, de betekenis van een VP mag zijn. In de dieptestructuur van een passieve zin zal de subjectsplaats immers leeg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn. Als we net als in hoofdstuk 3 aannemen dat worden geen betekenis heeft, levert de bedoelde projectie-regel toegepast op de passieve zin (343) met de onderliggende structuur (XXXIX), het volgende op.
Dit is te lezen als er bestaat een relatie van causale aard tussen de entiteit die aangeduid wordt met het woord snelwegen en het beschrevene in een VP woonwijken omringen. Als er geen syntactisch onderscheid is tussen een bepaling van oorzaak en een bepaling van de handelende persoon, dan specificeert de projectie-regel voor de door-bepaling een relatie van causale aard tussen het in het logisch subject genoemde en het in de VP genoemde. Dit betekent dat we de synonymie tussen een actieve zin en de corresponderende passieve zin interpretatief kunnen verantwoorden, als we aannemen dat de projectie-regel die het subject, of liever de relatie tussen subject en predikaat interpreteert, zo is ingericht dat die regel de bedoelde relatie ook met behulp van het semantisch predikaat CAUSA beschrijft. Ook door deze projectie-regel wordt voor de beide argumenten x1 en x2 van CAUSA enerzijds de betekenis van een NP of een S gespecificeerd, en anderzijds de betekenis van een VP. Als deze projectie-regel de onderliggende structuur van het actieve pendant van (343) interpreteert, namelijk de snelwegen omringen de woonblokken, zal hij voor die zin ook (344) als betekenis produceren. Het voorstel van Bresnan voor de afleiding van passieve zinnen is correct, als de hoofdzaken van de bovenstaande interpretatieve verantwoording van de betekenis en de synonymie van actieve en passieve zinnen juist zijn. We zullen in het onderstaande proberen voor deze verantwoording nadere evidentie te vinden, en argumenten ertegen te ontzenuwen. Voordien echter moeten we stilstaan bij de vraag wat CAUSA betekent. CAUSA met de betekenissen van een NP en een VP als de beide argumenten is het beste op te vatten als het ekwivalent van wat wel een ‘directe oorzaak’ wordt genoemd.Ga naar eind75. De betekenis van een subjects-NP functioneert als een ‘directe oorzaak’ ten opzichte van de betekenis van de VP. Ons probleem is dus: wat is het verschil tussen een indirecte en een directe oorzaak? Dit is mijn vertaling van het probleem waarvoor filosofen en linguisten zich gesteld zien, als ze opmerken dat de relatie tussen handelende persoon en handeling gedeeltelijk wél en gedeeltelijk niét in termen van oorzaak kan worden beschreven. De begrippen ‘oorzaak’ en ‘gevolg’ hebben doorgaans betrekking op een gebeuren. Men noemt onder bepaalde omstandigheden een gebeuren A oorzaak van een gebeuren B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die gebeurens staan met elkaar in verband, maar ze zijn in ieder geval temporeel distinct. Gebeuren A gaat in een causale relatie aan gebeuren B vooraf, wat op zijn minst betekent dat gebeuren A eerder begint. In de meest voor de hand liggende voorstelling van zaken is het gebeuren A te zien als iets waaraan psychische of fysieke krachten worden toegeschreven die gebeuren B bewerkstelligen. We zagen echter al dat ook zaken ‘oorzaak’ genoemd kunnen worden. Een voorbeeld daarvan vindt men in de zin door de toren konden we niets zien. Een dergelijke causale relatie kan van de hiervoor bedoelde op twee punten onderscheiden worden. Als een oorzaak een ding is, dan zal er niet van psychische of fysieke krachten kunnen worden gesproken die het gevolg bewerkstelligen. De oorzakelijke werking van een ding is weliswaar steeds terug te brengen tot eigenschappen van het ding, maar ook deze eigenschappen (de hoogte, de aanwezigheid van de toren) kunnen geen krachten genoemd worden. Bovendien is het moeilijk om het hier bedoelde type causale relatie in termen van tijd te beschrijven. Het heeft niet veel zin om te zeggen dat het ding in de tijd aan het effect ervan voorafgaat. Wel kan worden gezegd dat de oorzakelijke werking van de zaak eerder bestaat dan de toestand of het gebeuren dat er het effect van is. We zullen de twee typen causale relaties aanduiden met de termen dynamische en statische causaliteit.Ga naar eind76. Het aangeduide temporele aspect maakt deze typen causaliteit indirect. We noemen nu een zaak een directe oorzaak van een gebeuren of een toestand, als de ‘oorzaak’ en het ‘gevolg’ in de tijd niet kunnen worden gescheiden. Dit is het geval als er een causale relatie bestaat tussen iets dat in een NP en iets dat in een VP wordt genoemd. Laten we ter illustratie kijken naar het verschil tussen de zinnen (345).
In beide zinnen is sprake van een gebeuren ‘het afkoelen van het water’ dat wordt bewerkstelligd door de machine. In (345a) is de werking van de machine aanwezig gedurende de tijd dat het afkoelen van het water aan de gang is. Als de werking ophoudt, houdt het koel-proces op. En als geconstateerd wordt dat het koel-proces ophoudt, dan kan daaruit geconcludeerd worden dat de machine zijn werk heeft gestaakt. In (345b) wordt een andere voorstelling van zaken gegeven. Daar kan de werkingsduur van de machine aanmerkelijk korter of langer zijn dan de duur van het afkoelingsproces. In ieder geval vallen oorzaak en gevolg in de tijd niet noodzakelijk samen. Wat hier over (345a) werd opgemerkt, geldt volgens mij steeds voor de speciale | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
causale relatie tussen het in het subject genoemde en het in het predikaat genoemde. In die relatie vallen oorzaak en gevolg in de tijd altijd samen. Dit vereist uiteraard een bijzondere verknooptheid van oorzakelijke component en gevolgcomponent. Het is deze bijzondere verknooptheid die maakt dat predikaten als er de oorzaak van zijn dat, maken dat en veroorzaken ongeschikt zijn om de bedoelde relatie te beschrijven. Er zijn echter geen andere woorden waarmee dit type causaliteit adekwaat kan worden beschreven. We gebruiken daarom toch de term ‘directe oorzaak’, en nemen de contradictio in de term niet al te zwaar. Net als dat bij indirecte oorzakelijkheid het geval is, kunnen we ook bij de directe oorzakelijkheid een statisch en een dynamisch type onderscheiden. Dynamische directe oorzakelijkheid vinden we steeds in die gevallen waar we in het bovenstaande van ‘verrichtingen’ hebben gesproken. Statische directe oorzakelijkheid treffen we steeds aan in zinnen met een impressie-werkwoord, een vorm-bepalend werkwoord of een pseudo-handelingswerkwoord in de niet-handelingsinterpretatie. We vinden dit type ook in die zinnen waar het passiefvorming toelatende werkwoord metaforisch is gebruikt en in de zinnen met een werkwoord uit de zg. restgroep (vgl. 2.3.5. en 2.3.6.). Van de aldus onderscheiden vier soorten causaliteit vindt men in de zinnen (346) voorbeelden.
Deze causale relaties kunnen met behulp van één causaal predikaat worden beschreven; de verschillen kunnen worden toegeschreven aan de aard van de betekenissen die argument zijn bij dit predikaat. In gevallen van directe oorzakelijkheid is het tweede argument steeds de betekenis van een VP. In het hiervoor aangeduide verschil tussen directe en indirecte oorzaak, speelt het tijdselement een belangrijke rol. Een interpretatieve verantwoording van dit verschil is niet compleet als niet zou zijn aangegeven hoe dit tijdselement in de semantische specificatie van de zin terechtkomt. Mijns inziens moeten de projectie-regels zo zijn ingericht dat bij een directe causale relatie de relatie zelf temporeel wordt gekenmerkt, terwijl bij een indirecte causale relatie het tweede argument drager van een tijdsindicatie is. Een precieze formulering van de regels en het formalisme daarvoor ontbreken. Ik acht het niet uitgesloten dat de bedoelde plaats van de temporele indicatie gedeeltelijk in termen van het bereik van de causale bepaling kan worden geformuleerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik volsta hier met de vermelding dat een causale bepaling die deel uitmaakt van een VP die zuster-constituent is van Aux (de knoop waaruit het ‘tense’-element wordt ontwikkeld) geacht mag worden het ‘tense’-element binnen zijn bereik te hebben. Daarnaast wordt hier de positie ingenomen dat een bepaling die deel uitmaakt van een VP die zelf rechtstreeks wordt gedomineerd door een VP, het ‘tense’-element niet binnen zijn bereik zal hebben. Verwacht mag worden dat een aantal van de eisen waaraan de projectie-regel voor de bepaling van oorzaak moet voldoen, van algemenere aard zijn, en ook de aard van de projectie-regels zullen bepalen die andere dan causale PP's interpreteren. In de literatuur ontbreken, voorzover ik weet, gedetailleerde voorstellen daarvoor. Tot zo ver over de inhoud van het begrip ‘directe oorzaak’ en de aard van de causale relatie in actieve en passieve zinnen.
De volgende argumenten ondersteunen de zienswijze dat passieve zinnen een dieptestructuur hebben als (XXXIX) en dat de synonymie van een actieve en de corresponderende passieve zin een gevolg is van de werking van twee verschillende projectie-regels, die hetzelfde resultaat kunnen opleveren. De regels waarmee de interpretatie van actieve en passieve zinnen tot stand komen, zijn om onafhankelijke redenen in de grammatica nodig. Ook als Agent-postposing een regel van de grammatica zou zijn, zou er een projectie-regel zijn die de betekenissen van de subjects-NP en het bijbehorende predikaat amalgameert. Er is onafhankelijk daarvan een regel nodig die sommige bepalingen van oorzaak interpreteert als de beschrijving van een directe oorzaak. Die regel is nodig voor de interpretatie van zinnen met een bepaling van oorzaak met een beperkt bereik, zoals bij voorbeeld door de inbraak in de zin de inbrekers dupeerden door de inbraak de kleine spaarders. De genoemde inbraak wordt hier in een directe causale relatie gesteld tot het duperen van de kleine spaarders. We merkten al eerder op dat beide gebeurtenissen in de tijd samenvallen. Dit kan uitsluitend als er sprake is van één gebeuren onder twee verschillende benamingen. Ook bij de interpretatie van deze causale relatie moet het begrip ‘directe oorzakelijkheid’ dus een rol spelen. Dat beide projectie-regels in de grammatica aanwezig zijn, betekent dat de kosten van de interpretatieve verantwoording van de synonymie van actieve en passieve zinnen minimaal zijn. Aan het bovenstaande kan nog worden toegevoegd dat er nu ook een verklaring is voor het feit dat de NP in een bepaling van oorzaak met een beperkt bereik ook altijd als subject gebruikt kan worden bij het werkwoord waarbij de bepaling optreedt. In beide functies zal de NP als directe oorzaak van het in de VP genoemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten kunnen worden geïnterpreteerd. Het is ook goed op te merken dat de vormovereenkomst tussen de bepaling van oorzaak en de bepaling van de handelende persoon in dit argument geen rol speelt. Dat in beide typen bepalingen door optreedt, moge in het voorgaande heuristisch van belang zijn geweest, en een vereenvoudiging mogelijk maken van de interpretatie-regels die de typen bepalingen van oorzaak interpreteren, dit draagt niet essentiëel bij tot de verantwoording van de synonymie van actieve en passieve zinnen.Ga naar eind77. Een tweede argument voor de genoemde opvatting is gelegen in het feit dat verklaard kan worden waarom zinnen als in (347) ongrammaticaal zijn. De projectie-regel die de combinatie van een logisch subject en zijn predikaat interpreteert, specificeert een causale relatie. In de zinnen (347) kan de subjects-NP niet opgevat worden als de directe oorzaak van het genoemde in de VP. Vgl.
In geen van de zinnen (347) is de subject-predikaatsverbinding als een directe causale relatie te interpreteren. Als de dieptestructuren van de zinnen (347) door de bedoelde projectie-regel zouden worden geïnterpreteerd, zouden steeds causale relaties het produkt van die regel zijn. De zinnen zijn derhalve semantisch onwelgevormd. Een lexicale verantwoording van de ongrammaticaliteit van zinnen als (347) zou zeer omslachtige en gedetailleerde lexicale specificaties vereisen; dit wordt door de projectie-regel overbodig. Op dezelfde wijze kan de projectie-regel die de bepaling van oorzaak interpreteert, verklaren dat de passieve pendanten van (347) eveneens ongrammaticaal zijn. De werking van de projectie-regels impliceert dat voor geen enkel passiefvorming toelatend werkwoord subject-restricties in het lexicon behoeven te worden geformuleerd. Dezelfde verschijnselen als in de zinnen (347) kan men ook aantreffen bij de interpretatie van zinnen met een door-bepaling van oorzaak. Ook de volgende zinnen zijn semantisch onwelgevormd.
Ook hier is niet goed in te zien hoe deze zinnen met behulp van selectie-restricties | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zouden kunnen worden uitgesloten. Het is in laatste instantie de kennis van de wereld op grond waarvan de taalgebruiker de zinnen (347) en (348) als ongrammaticaal verwerpt. De bedoelde projectie-regels geven aan aan welke voorwaarden de wereld van een imaginaire taalgebruiker zou moeten voldoen om te maken dat hij de zinnen welgevormd zou kunnen achten. Een derde argument maakt aannemelijk dat een structuur als (XXXIX) geprefereerd moet worden boven (XXXVIII). De grammatica moet het interpretatie-verschil tussen de zinnen (349) kunnen verantwoorden.
Als de machine in (349a) als zusterconstituent van worden zou worden gegenereerd, zouden ook het tempus-element en worden onder het bereik van de door-bepaling vallen. Dan zou de projectie-regel derhalve een (indirecte) causale relatie tussen een NP en een S specificeren, en niet een relatie tussen een NP en een VP. Bij de interpretatie van (349b) zal wel een indirecte causale relatie gespecificeerd moeten worden tussen een NP en een S. Daar kan door de machine slechts in de hoogste VP worden gegenereerd.
Aan het hier verdedigde voorstel voor de afleiding van passieve zinnen zijn twee bezwaren verbonden die mogelijk als tegenargumenten tegen dit voorstel zouden kunnen worden gebruikt. Ik hoop in het volgende te kunnen laten zien hoe die bezwaren ondervangen zouden kunnen worden. Laat het zo zijn dat voor alle actieve zinnen geldt dat de subject-predikaatsverbinding als causale relatie kan worden geïnterpreteerd. Een voor de hand liggende vraag is dan hoe verantwoord moet worden dat in niet-actieve zinnen, zoals die in (350), de subject-predikaatsverbinding niet in termen van oorzaak en gevolg kan worden beschreven. Vgl.
In geen van de zinnen (350) kan Jan opgevat worden als een aanduiding van de oorzaak van hetgeen in het predikaat wordt genoemd. Als Jan in (350a) het dieptestructurele subject is van de zin, en ziek zijn de VP, en als de bovenbedoelde projectie-regel ter interpretatie van de subject-predikaatsverbinding juist is, dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou de zin (350a) toch een causale interpretatie moeten vertonen. Ik wil in het volgende laten zien dat het niet onaannemelijk is dat het subject in niet-actieve zinnen in de dieptestructuur geen subject is, maar object. Iets dergelijks dus als in het vorige hoofdstuk voor bewegingsverba en toestandveranderingsverba werd betoogd. Het is ondoenlijk dat hier voor alle overige werkwoorden die geen passiefvorming toelaten, aan te tonen. Ik wil me daarom hier beperken tot verschijnselen in de zinnen met hebben en zijn of met verwante werkwoorden. Het is duidelijk dat als aangetoond kan worden dat het oppervlaktesubject in zinnen met deze werkwoorden in de dieptestructuur geen subject is, het bovengenoemde bezwaar vervalt. Het volgende dient om dit aannemelijk te maken. Er zijn, zoals bekend, veel verbindingen van een NP met een complement of een voorzetselbepaling die in verband gebracht kunnen worden met zinnen met zijn. Van een dergelijke woordgroep kan het complement als predikaatsnomen optreden, en de rest als subject. Er bestaat echter niet naast iedere NP met een complement een dergelijke zin. De vraag is hoe de ongrammaticaliteit van zinnen als (351) moet worden verklaard, als daarnaast (352) en (353) grammaticaal zijn.
Chomsky (1972a) gebruikt zinnen als (351) als argument tegen de opvatting dat de nominale constituenten (352) het resultaat zijn van de toepassing van ‘Relative clause reduction’. In dat betoog komt geen verantwoording voor van de ongrammaticaliteit van zinnen als (351) en ook niet van het grammaticaliteitscontrast tussen zinnen als (351) en (353). Merk op dat de PP's in de nominale constituenten (352) in termen van de traditionele grammatica bijvoeglijke bepaling zijn, terwijl dat niet geldt voor de voorzetselbepalingen in (353). Veronderstel nu dat de vooruitzichten in (351a) en vooruitzichten in (353a) onder de VP worden gegenereerd als object, en dat de NP in het eerste geval uit de VP naar de subjectsplaats wordt gebracht door middel van NP-preposing. Die verplaatsing zal in (353) niet hebben plaats gevonden. De verplaatste NP laat een spoor achter. Op de afgeleide structuren van (351) moet ‘property interpretation’ werken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en in (353) niet. Welnu, ‘property interpretation’ kan geacht worden de zinnen als (351) als ongrammaticaal te kenmerken. Immers op vrede en voor zijn weigering beschrijven geen eigenschap van de genoemde vooruitzichten en redenen. Het is juist deze eigenschap die zinnen als (351) ongrammaticaal maakt. Van de zinnen (354) die ermee vergeleken kunnen worden, zijn alleen die grammaticaal waarvan het genoemde in het predikaatsnomen opgevat kan worden als een eigenschap van hetgeen door het subject wordt aangeduid.
Als ‘property interpretation’ de verschijnselen in de voorbeelden (351) en (354) kan verklaren, is dat een argument voor de opvatting dat het oppervlaktesubject in deze zinnen als objects-NP onder de VP wordt gegenereerd. De toepassing van deze regel vraagt immers om een t, en die kan op geen andere wijze in de afgeleide structuur van de zin zijn terechtgekomen dan door verplaatsing van een NP die dochter is van de VP. Eenzelfde argument kan geconstrueerd worden voor zinnen met werkwoorden als schijnen, worden en lijken. Voor schijnen (to seem) maakte Bresnan (1972) al aannemelijk dat het zonder subject kan optreden. Voor andere typen zinnen met zijn kunnen andere argumenten gegeven worden. Men vergelijke de zinnen (355) waarin een bepaling van richting voorkomt.
In hoofdstuk 5 werd een poging gedaan aannemelijk te maken dat Jan in (355b) bij komen logisch object is. Een argument daarvoor was dat de projectie-regel die de bepaling van richting interpreteert, vereenvoudigd kan worden als Jan geen subject is. Als dat argument geldig is, is het ook valide voor de opvatting dat Jan in (355a) logisch object is. Zijn is een niet-bewegingsverbum, dat met een bepaling van richting kan worden verbonden. Het is niet waarschijnlijk dat de bepaling naar Engeland bij zijn met een andere regel wordt geïnterpreteerd dan de bepaling van richting bij komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De enige andere niet-bewegingsverba die met een bepaling van richting kunnen worden verbonden, zijn voorzover ik zie de zelfstandig gebruikte hulpwerkwoorden kunnen, mogen, moeten, willen, durven en zullen. Vergelijk zinnen als (356).
Ook hier kan de bepaling van richting gemakkelijker worden geïnterpreteerd als het grammatisch subject in de dieptestructuur object is. Niets verzet zich daartegen. Als ik het goed zie trouwens, gelden voor deze hulpwerkwoorden de criteria die Bresnan geeft voor de werkwoorden als to seem die met een leeg subject worden gegenereerd. Als dit juist is, behoeft het geen verwondering te wekken dat deze werkwoorden ook als ze zelfstandig gebruikt worden subjectloos zijn. Keren we nu weer terug naar zijn. Gelijksoortige redeneringen, waarbij steeds een vereenvoudiging van projectie-regels in het geding is, kunnen worden opgezet voor zinnen met andere typen predikaatsnomina. Vergelijk de volgende paren.
Er zijn veel van dit soort combinaties. In de (a)-zinnen komt steeds een transitief werkwoord voor, en in de (b)-zinnen een werkwoord zonder object in de oppervlaktestructuur. In de (a)-zinnen bestaat een bepaalde relatie tussen het in het object genoemde en dat wat wordt aangeduid in de bepaling of de predikatieve aanvulling. In de (b)-zinnen bestaat dezelfde relatie tussen het oppervlaktesubject en het predikaatsnomen. De interpretatie van de (b)-zinnen kan met dezelfde interpretatie-regel tot stand komen als het oppervlaktesubject in die zinnen als object wordt gegenereerd.Ga naar eind78. Merk op dat een van de kenmerkende verschillen tussen de (a)- en de (b)-zinnen is, dat in de (a)-zinnen de directe oorzaak van het gebeurde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt genoemd, terwijl dit aspect in de (b)-zinnen afwezig is. In de (b)-zinnen kan zijn vervangen worden door komen, blijven, raken, worden of gaan. Ook voor deze werkwoorden geldt dat de verhouding tussen oppervlaktesubject en het predikaat (of de predikatieve aanvulling) gemakkelijker kan worden beschreven als het subject als logisch object wordt beschouwd.Ga naar eind79. Een gelijksoortige redenering als hier voor zinnen met zijn werd gegeven, kan ook worden gevolgd voor zinnen met hebben (en krijgen). Het oppervlaktesubject bij hebben moet mijns inziens als indirect object worden beschouwd. Dit kan blijken uit het feit dat de semantische relatie tussen het oppervlaktesubject en het object in zinnen met hebben, precies overeenkomt met de relatie tussen indirect object en object in zinnen waarin bij voorbeeld geven of bezorgen of verlenen voorkomen. De volgende zinnen laten dit zien.
Er is in de literatuur meermalen sprake van de relatie tussen paren als deze. Er is zowel een lexicale verantwoording van beproefd (Staal 1967; Gruber 1970) als een transformationele.Ga naar eind80. Om te zien voor wat voor moeilijkheden men dan komt te staan vergelijke men de zinnen (365)-(369).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een lexicale verantwoording van de converse-relatie tussen geven en krijgen, of een transformationele verantwoording van de synonymie die op basis van de zinnen (365) wellicht zo voor de hand lijkt te liggen, wordt bemoeilijkt door de verschijnselen in de overige zinnen. In de meest voor de hand liggende interpretatie van (366c) lijkt die zin meer verwant met de zinnen (366a) dan met de geven-zin. Als het gebouw in (367a) verwijst naar een bestaand gebouw, is de zin verwant met (367b); in het andere geval met (367c). Hoewel er interpretatie-verschillen bestaan tussen (368b) en (368c) lijken beide toch op dezelfde wijze verwant met (368a). Van de zinnen (369) zijn de eerste en de laatste grammaticaal, terwijl (369b) ongrammaticaal is. Het is niet goed in te zien hoe deze verschijnselen in een lexicale specificatie van de werkwoorden in deze zinnen zouden kunnen worden beregeld. Een transformationele benadering zal, als hij al kan worden geformuleerd, een beroep moeten doen op allerlei ad hoc-transformaties of ad hoc-condities. Wat de zinnen (365)-(369) echter opnieuw laten zien is dat de relatie tussen grammatisch subject en object in krijgen- en hebben-zinnen dezelfde is als die tussen indirect en direct object in de overige zinnen. De overeenkomsten kunnen zonder de gesignaleerde moeilijkheden gedeeltelijk worden verantwoord worden door aan te nemen dat het grammatisch subject bij hebben en krijgen ‘logisch’ indirect object is. Een complete verantwoording van de synonymie tussen de zinnen (365) is afhankelijk van de interpretatie die voor de van-bepaling kan worden gespecificeerd. Een dergelijke van-bepaling heeft zeker causale aspecten, maar er is een betekenisverschil met de door-bepaling.
De zinnen (370) zijn niet synoniem. Jan in (370a) moet worden opgevat als de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanduiding van een indirecte oorzaak. In (370b) is Jan niet op te vatten als indirecte oorzaak, maar evenmin als directe oorzaak. De semantische functie van de van-bepaling zou wellicht in termen van ‘oorsprong’ kunnen worden beschreven. Het is niet uitgesloten dat een zorgvuldige weergave van de functie van een van-bepaling als in (370b) voorkomt, ook de ‘causale’ rol van de bepalingen in de zinnen (371) zou moeten kunnen beschrijven.
Van de beoogde interpretatieve verantwoording van de synonymie tussen de zinnen (365) maakt een precieze beschrijving van de van-bepaling deel uit, maar ook de beschrijving van de relatie tussen oppervlaktesubject en object bij hebben en krijgen. De grondslag daarvoor is gegeven als het oppervlaktesubject als indirect object wordt gegenereerd. Naast hebben en krijgen zijn, voorzover ik zie, de zelfstandig gebruikte werkwoorden moeten, mogen en willen (misschien ook kunnen)de enige werkwoorden waarin de semantische verhouding tussen oppervlaktesubject en object overeenkomt met de verhouding tussen indirect object en object bij handelingswerkwoorden. Voorbeelden daarvan vindt men in (372).
Ook deze werkwoorden kunnen, zoals we zagen, in een zin met een leeg subject optreden. We keren nu weer terug naar het uitgangspunt van de redenering. Dat uitgangspunt was een mogelijk bezwaar tegen de interpretatieve verantwoording van de synonymie van actieve en passieve zinnen. Dat bezwaar zou ontleend kunnen worden aan het feit dat de relatie tussen subject en predikaat in niet-actieve zinnen niet in termen van oorzaak en gevolg kan worden beschreven. In het bovenstaande werd gepoogd te demonstreren dat een oppervlaktesubject geen subject in de dieptestructuur is, als het die causale betekenis niet heeft. De gepresenteerde evidentie laat de voorzichtige conclusie toe dat deze opvatting plausibel is. Daarmee zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het genoemde bezwaar zijn vervallen. Merk op dat dan ook het begrip ‘passiefvorming toelatend werkwoord’ in semantische termen kan worden beschreven. Een ‘passiefvorming toelatend werkwoord’ is een werkwoord dat in een VP kan optreden waarvan de betekenis gevolgcomponent kan zijn in een directe causale relatie. Dit betekent dat in het lexicon iedere aanduiding omtrent de bedoelde werkwoordelijke eigenschap kan wegblijven, en dat de projectie-regels het optreden van niet passiefvorming toelatende werkwoorden in passieve zinnen verhinderen.
Een tweede bezwaar dat tegen de beschreven afleiding van passieve zinnen zou kunnen worden ingebracht, komt voort uit de veronderstelling dat het optreden van een door-bepaling vrij is. Het feit dat er geen middel is om de grammatica te dwingen onder bepaalde omstandigheden een door-bepaling te genereren, en onder andere omstandigheden juist geen, impliceert dat er een nieuwe verantwoording moet worden gegeven van het feit dat passieve zinnen soms een door-bepaling vereisen. In het vorige hoofdstuk werd dit provisorisch verantwoord. Het lexicon zou voor niet-verrichtingswerkwoorden verplicht een niet-leeg subject specificeren. Dit is echter om twee redenen een ongelukkige verantwoording van het verschijnsel. We moesten enerzijds aannemen dat de selectie-restricties voor het werkwoord in de diepstliggende VP van invloed kunnen zijn op de keuze van het subject van het werkwoord worden uit de hoogste VP, en dat is een hoogst twijfelachtige veronderstelling. Anderzijds is het onmogelijk op de aangegeven wijze te verantwoorden dat de door-bepaling niet in alle gevallen bij niet-verrichtingswerkwoorden vereist is. In het hier verdedigde voorstel voor de afleiding van passieve zinnen past deze verantwoordingswijze al helemaal niet. Als Agent-postposing niet bestaat, is er niets gewonnen met de veronderstelling dat een werkwoord als omlijsten niet met een leeg subject kan voorkomen. We kunnen aan dit bezwaar alleen tegemoet komen door een andere verklaring voor te stellen voor het verplichte optreden van door-bepalingen in sommige passieve zinnen. Wat volgt is een poging aan te geven welke factoren in zo'n verklaring een rol spelen. Om te zien wat er aan de hand is, moeten we eerst het gebruik van worden en zijn buiten passieve zinnen vergelijken met het passieve gebruik. Van de volgende drie paren bevatten de (a)-zinnen een koppelwerkwoord worden en de (b)-zinnen het passief hulpwerkwoord.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De constante betekenis-factor in deze zinnen is: het in het subject genoemde krijgt de genoemde eigenschap. Dit veronderstelt altijd een proces waarin de overgang van de ene toestand naar de andere wordt bewerkstelligd. Het gebruik van worden in (373)-(375) vertoont ook verschillen. In de zinnen (373) wordt meegedeeld dat het in het subject genoemde in het heden de eigenschap verwerft. In de zinnen (375) zal dat het geval zijn in de toekomst. Dit verschil is op zichzelf niet typerend voor zinnen met worden, het komt in andere zinnen ook voor. Ze zijn hier beide gegeven om het verschil met de zinnen (374) te accentueren. Deze laatste wijken van (373) en (375) af doordat ze (tenminste in één lezing) veronderstellen dat het in het subject genoemde nog niet af is, of zelfs nog in het geheel niet bestaat. In het algemeen kunnen de hier bedoelde interpretatieverschillen gemakkelijk worden geconstateerd. Ze veronderstellen geen verschillen in de betekenis van worden doch eerder flexibiliteit in de toepassing van worden. De verschillende interpretaties zijn vooral afhankelijk van de aard van de rest van de VP waarin worden optreedt. Terwijl (374b) ook een interpretatie heeft, vergelijkbaar met (373b) en (375b), hebben de laatstgenoemde geen lezing waarin verondersteld is dat ‘de ramen’ of ‘het huis’ nog niet zouden bestaan. De zin (374b) verliest de bedoelde interpretatie ook als aan de zin een passieve door-bepaling wordt toegevoegd. Vgl.
Alleen als de door-bepaling als een aanduiding van een indirecte oorzaak wordt opgevat, zoals in (376c) het geval zal zijn, kan het stadion nog worden opgevat als een aanduiding van een zaak die er nog niet is. In de zinnen (376a) en (376b) ligt die betekenis niet voor de hand. Het ‘verlies’ van de bedoelde interpretatie-mogelijkheid houdt ongetwijfeld verband met de aanwezigheid van de directe causale relatie in de zinnen (376). De werking die van het in de bepaling genoemde uitgaat en die in het passief deelwoord wordt beschreven, heeft betrekking op een zaak. Er kan van die werking geen sprake zijn, als deze zaak niet bestaat. Merk op dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook de actieve zin met overdekken de bedoelde interpretatie niet heeft: de bouwvakkers overdekken het stadion. Naast de drie genoemde typen zinnen met worden is er nog een vierde. Men vindt er voorbeelden van in de zinnen (377a) en (377b).
Door het duratieve karakter van uitbuiten en steunen krijgen deze zinnen een interpretatie waarin het krijgen en het hebben van de eigenschap ‘uitgebuit’ en ‘gesteund’ in de tijd samen vallen. Het proces dat in de mededelingen is geïmpliceerd behoeft niet beëindigd te zijn om toch al van het bereiken van de (beoogde) situatie te kunnen spreken. Dit duratieve aspect treft men ook aan in de zinnen met vorm-bepalende en impressiewerkwoorden. Vgl.
Het is de durende, want statische, werking van het genoemde tentdak, die maakt dat hier worden kan worden gebruikt, zonder dat het semantisch aspect: ‘het in het subject genoemde krijgt de eigenschap “overdekt”’ geweld wordt gedaan. Merk echter op dat dit duratieve aspect weer verloren gaat als de door-bepaling uit (378) weer wordt weggelaten. De zin (374b) heeft geen interpretatie waarin de zin synoniem is met het stadion is overdekt. Als de directe oorzaak niet vermeld is, is het gebeuren dat de zin met worden veronderstelt steeds een verrichting. Zoals we nog zullen zien, is deze regel ook op anderssoortige verschijnselen van toepassing. Tot zo ver over zinnen met worden. Voordat we dit verder zullen toepassen op bijzondere gevallen, moeten we eerst kijken naar zijn. Zoals bekend, bestaat er een perfectisch en een presentisch zijn. Het perfectische zijn en het presentische zijn komen beide voor in passieve zinnen en in niet-actieve zinnen. In beide gevallen deelt de zin mee dat het in het subject genoemde de eigenschap heeft, of zich in de toestand bevindt, die door de rest van de zin wordt aangegeven. Voorbeelden van zinnen waarin zijn uitsluitend perfectisch kan worden opgevat, vindt men in (379). In de zinnen (380) is zijn uitsluitend presentisch op te vatten. De zinnen (381) zijn onder het onderhavige opzicht homoniem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een gemakkelijke manier om het presentisch zijn te herkennen, is het toevoegen van geweest. Zinnen met een perfectisch zijn worden door die toevoeging ongrammaticaal. Aan de algemene vraag hoe het komt dat niet alle zinnen met een voltooid deelwoord zoals (381a) homoniem zijn, ga ik hier voorbij. Ik wil alleen stilstaan bij die aspecten van zinnen met zijn voorzover ze relevant zijn voor het antwoord op de vraag wanneer de passieve door-bepaling kan en/of moet optreden. Het zijn in passieve zinnen met een verrichtingswerkwoord en een door-bepaling is altijd op te vatten als een perfectisch zijn. De verklaring daarvoor ligt voor de hand. De zin geeft een bestaande toestand te kennen blijkens de aanwezigheid van zijn, en een verrichting blijkens de aanwezigheid van een verrichtingswerkwoord. De toestand is gebaseerd op een gebeuren en dat leidt tot het perfectische aspect. Zinnen met zijn waarin sprake is van een directe statische causale relatie, en die een duratief aspect vertonen, zoals (380a), bevatten steeds een presentisch zijn. Omdat de werking duratief is en de causale relatie statisch, is er geen sprake van een geïmpliceerd gebeuren. De interpretatiemogelijkheden van worden en zijn worden derhalve bepaald door de aard van de causale relatie in de zin en door de aard van het werkwoord. In de eerst genoemde factor speelt het in de door-bepaling genoemde een belangrijke rol. We zullen daarvan nu enkele facetten nader moeten bekijken. Van de volgende zinnen (382) heeft de eerste een handelingsbetekenis en de tweede niet.
Als uit de (b)-zin de door-bepaling wordt weggelaten, verliest de zin zijn niet-handelingsbetekenis. Dit wordt uiteraard veroorzaakt door het feit dat er geen reden is (382a) als metafoor op te vatten. De noodzaak daartoe treedt pas op als aangegeven is dat pech of iets dergelijks als directe oorzaak van het achtervolgen moet worden opgevat. De enige betekenis waarvoor achtervolgen een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet-verrichtingswerkwoord is, is de metaforische. We vinden een gelijksoortig geval in de zinnen (383).
De (a)-zin zal altijd geïnterpreteerd worden als een mededeling dat er een muur om de stad heen komt, en niet een aarden wal of iets dergelijks. Zolang er geen indicatie is dat ommuren als een metafoor moet worden opgevat, treedt die interpretatiemogelijkheid niet aan het licht. Iets anders ligt de situatie in een zin als (384a). Dat is een voorbeeld van een zin waarin niet het logisch subject, maar het logisch object het werkwoord in de metaforische interpretatie dwingt, en die desondanks ongrammaticaal is als er in de zin geen door-bepaling voorkomt.
Net als achtervolgen en ommuren kan ook omlijsten metaforisch gebruikt worden. Met de prijsuitreiking als object zal dat zelfs de enig mogelijke interpretatie van het werkwoord zijn. Dit verklaart dat de zin geen ‘verrichtingsinterpretatie’ heeft. De zinnen (384b) en (384c) zijn ook ongrammaticaal.
De metaforische betekenis van (384) botst derhalve met het reeds geformuleerde beginsel dat het gebeuren dat de zin met worden veronderstelt, steeds een verrichting moet zijn als geen directe oorzaak is aangegeven. Kijken we nu naar het contrast tussen de zinnen (385) en (386).
Dat de (a)-zinnen ongrammaticaal zijn, hangt weer samen met het feit dat alleen een verrichting het geïmpliceerde gebeuren kan zijn, als in een worden-zin de door-bepaling ontbreekt. Wat echter bepaalt de tegenstelling tussen (385b) en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en (386b)? De zin (386b) is uitsluitend grammaticaal indien zijn als het presentisch zijn wordt opgevat. Met een perfectisch zijn zou ook weer een verrichting moeten worden verondersteld. De vraag is nu waarom is in (385b) geen vorm van het presentisch zijn kan zijn. Ook dit moet weer verband houden met het metaforische karakter van de combinatie van de prijsuitreiking en omlijsten. Ook de zin de prijsuitreiking is omlijst door een uitvoering van het schoolorkest bevat een perfectisch zijn. Dit is echter maar het begin van een verklaring. Ik veronderstel dat een onderzoek naar de rol van de gebeursubstantieven dat verder zou kunnen verduidelijken; ik ga aan de kwestie hier verder voorbij. De volgende gevallen laten zien dat er nog meer factoren zijn die kunnen maken dat een door-bepaling vereist is. Een mogelijke verklaring voor de ongrammaticaliteit van (387) is gelegen in het feit dat ‘property interpretation’ een triviale eigenschap van het in het subject genoemde specificeert. Een toevoeging - en dat hoeft geen door-bepaling te zijn - maakt de zin grammaticaal.
Het is aanlokkelijk om dezelfde verklaring te gebruiken voor het mogelijk ongrammaticale karakter van (388b). Vergelijk ook de zinnen (389), (390) en (391).
Anders dan in (387) het geval was, maakt niet zomaar een toevoeging de zinnen (388) grammaticaal. Alleen een toevoeging die doet uitkomen dat de metaforische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betekenis van begrenzen bedoeld is, heeft dit effect. Dit laten (390) en (391) zien. De metaforische betekenis van begrenzen echter is een handelingsbetekenis. Dit maakt dat de zin (391a) zonder door-bepaling grammaticaal kan zijn, in tegenstelling tot (388a) en (389a). Maar waarom zou (388b) met een presentisch zijn niet grammaticaal zijn? Ik zie daarvoor geen andere verklaring dan het feit dat de zin een triviale mededeling doet. De zin zou ongeveer hetzelfde betekenen als Nederland heeft grenzen. Ook van die zin durf ik niet met zekerheid te zeggen dat hij grammaticaal is. Men vergelijke met de genoemde nog de zinnen (392) die zeker welgevormd zijn.
Weer een ander geval vinden we in de zinnen (393) en (394).
De zin (393a) is homoniem. De zin heeft met fabrieken als categoriale NP een potentialis-interpretatie. Die interpretatie laat worden toe en zijn niet, omdat met worden de interpretatie verbonden is: het in het subject genoemde krijgt de genoemde eigenschap. Het optreden van zijn sluit de potentialis-interpretatie uit. Fabrieken kan in (393b) niet als categoriale NP worden opgevat. Als ik het goed zie, is een gros spelden in (394) altijd een categoriale NP. Dat op zichzelf verklaart onvoldoende waarom is niet als een vorm van het presentisch zijn kan worden geïnterpreteerd. Ik heb hier geen bevredigende verklaring voor kunnen vinden. Merk op dat (394a) ook hierin afwijkt van andere passieve zinnen dat de door-bepaling niet voor het voltooid deelwoord kan staan. Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn geworden dat de mogelijkheid de door-bepaling uit de passieve zin weg te laten afhankelijk is van de interpretatiemogelijkheden van de rest van de zin. De verschillende factoren die daarbij een rol kunnen spelen, kunnen niet onder één noemer gebracht worden. Het lijkt mij dat een verscherping van de begrippen ‘eigenschap’ en ‘toestand’ die in de ‘property interpretation’-regel een rol spelen, kan bijdragen tot een beter begrip van het verschil tussen passieve zinnen met en zonder door-bepaling. Maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarnaast vragen natuurlijk een aantal andere genoemde factoren een duidelijker plaats in de linguistische theorie. Ik doel hier met name op het begrip ‘metafoor’, waarvan allerminst duidelijk is hoe het in een formalisering van de genoemde verschijnselen de rol kan spelen die er in het bovenstaande aan werd toegeschreven.
Ik wil hier nog op een ander facet wijzen. Hiervoor stond de vraag centraal wanneer een passieve door-bepaling verplicht is. In de literatuur worden ook wel gevallen genoemd waarin de passieve door-bepaling niet mag optreden. Daar is ten eerste het veel genoemde geval van zinnen met geboren worden. Het heeft weinig zin geboren als passief deelwoord te beschouwen. Er is geen werkwoord dat als infinitief dienst kan doen, en waaraan het participium-formatief kan worden gehecht. Als het geen passief deelwoord is, is het een adjectief. Wordt het als zodanig gegenereerd, dan is tevens verantwoord dat er geen passieve door-bepaling in zinnen met geboren worden kan optreden. Een door-bepaling bij geboren worden zal altijd een zusterconstituent van worden zijn en dus als bepaling van oorzaak worden geïnterpreteerd. Belangwekkender dan zinnen met geboren worden zijn zinnen waarvan men voorbeelden aantreft in (395).
De zin (395a) is vergelijkbaar met The Jones have just been killed in an auto-accident. Van deze zin zegt BresnanGa naar eind81. dat er geen ‘agentive by-phrase’ in kan voorkomen en dat er geen actieve zin naast bestaat. De zin (396a) laat zien dat van de Nederlandse zin niet hetzelfde geldt. De overige zinnen (395) zijn betere voorbeelden van zinnen waarin geen passieve door-bepaling kan voorkomen. In die zinnen heeft de plaats-bepaling een causaal betekenis-aspect. Dit causale aspect gaat verloren als aan de zin een passieve door-bepaling wordt toegevoegd. Als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door het zand in (396b) een passieve door-bepaling is, dan is onder het puin een aanduiding van de plaats waar Jan door het zand bedolven werd. Het genoemde puin moet dan een gewelf vormen of zoiets. De bepaling onder het puin kan in (395b) ook zo worden opgevat, maar meer voor de hand liggend is de interpretatie waarin het puin een aanduiding is van het bedelvende materiaal zelf. Als in de zinnen (396c) en (396d) in de spiegel en in het kristal als gewone plaatsbepalingen worden opgevat, impliceren de zinnen dat de fotograaf en de fysicus die in die zinnen worden genoemd zich in de spiegel of in het kristal bevinden. Aangezien die implicatie absurd is, zullen door de fotograaf en door de fysicus steeds als bepaling van oorzaak worden geïnterpreteerd en niet als bepaling van de handelende persoon. In de zin (396e) is iets dergelijks aan de hand. Een verklaring voor deze verschijnselen hangt ongetwijfeld samen met het bereik van de bepalingen. Voor een verantwoording van de verschijnselen in deze zinnen is echter ook van belang te weten hoe bijwoordelijke plaatsbepalingen aan een causaal betekenis-aspect komen. Dit is een verschijnsel dat zich ook voordoet in niet-passieve zinnen en dat een apart onderzoek vereist. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3. Nominaliseringen en infinitief-complementenIn deze paragraaf vormen opnieuw nominaliseringen en infinitief-complementen het onderwerp van bespreking. Aangetoond zal moeten worden dat in het interpretatieve kader dat in het voorgaande werd ontwikkeld, aanknopingspunten te vinden zijn voor de verantwoording van de verschijnselen in dit type constructies, voorzover ze afwijken van actieve en passieve zinnen. Een aantal van die verschijnselen werd in het voorgaande al genoemd. Hier gaat het in de eerste plaats om een verantwoording van het feit dat de door-bepaling bij een aantal werkwoorden kan optreden, zonder dat worden of zijn aanwezig is, en toch de interpretatie heeft van bepaling van de handelende persoon. De oplossing van dit probleem ligt in beginsel in het voorgaande besloten. Ik hoop dat hieronder te kunnen laten zien. Er zijn daarnaast nog tal van andere problemen waarvan een oplossing in dit kader (nog) niet goed mogelijk bleek. Het onderstaande bevat een overzicht van verschijnselen die problematisch zijn onder het opzicht van de interpretatie van subjecten of van door-bepalingen in de bedoelde constructies. We beginnen met nominaliseringen. Een interpretatieve verantwoording van verschijnselen betreffende door-bepalingen in nominaliseringen stuit op verschillende moeilijkheden. Die vloeien voort uit de omstandigheid dat over de interpretatie van nominaliseringen en karakteristieke onderdelen daarvan weinig bekend is. Het is wel zo dat enige van de syntactische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en semantische relaties die voorkomen in de zin Jan is ziek terug te vinden zijn in de nominalisering het ziek zijn van Jan. Maar de evidente interpretatieverschillen tussen zin en nominalisering zijn bij mijn weten nooit beschreven. Het is daarom ook niet duidelijk wat de relatie tussen van-bepaling en de rest van de nominalisering is, voorzover die verschilt van de relatie tussen oppervlaktesubject en predikaat in de verwante zin. Het behoeft geen betoog dat de onbekendheid met deze aspecten van nominaliseringen de verantwoording van de rol van door-bepalingen daarin ernstig bemoeilijkt. Ik hoop niettemin te kunnen laten zien dat een interpretatieve verantwoording ervan mogelijk is. En dat is, gegeven de hypothetische non-existentie van Agent-postposing, noodzakelijk. Een en ander impliceert dat een descriptie-voorstel op een aantal punten weinig expliciet kan zijn. We noteerden in het voorgaande een betekenis-verschil tussen de ‘derived nominals’ (397a) en (397b).
Eveneens werd opgemerkt dat bij sommige ‘derived nominals’ en andere substantieven waarbij een door-bepaling kan optreden, ook een nominale constituent met een subject-achtig karakter kan voorkomen. Een voorbeeld is (398).
Voorzover ik zie, komen constructies als van (398) slechts voor als de kern van de nominale constituent een zelfstandig naamwoord is dat een zaak beschrijft waarbij van een scheppende en een uitvoerende persoon kan worden gesproken. De nominale constituent van de door-bepaling wordt steeds geïnterpreteerd als een beschrijving van de persoon of personen die een bestaande zaak een temporele dimensie geven. Deze zelfstandige naamwoorden moeten dan ook refereren aan zaken die zich in de tijd kunnen afspelen, toneelstukken, toespraken etc. en niet maatkostuums, meubelstukken of nota's. Nominale constituenten als *het maatkostuum door de kleermaker en *de stoel door de meubelmaker zijn ongrammaticaal. Als de temporele dimensie niet aanwezig is, kan de door-bepaling niet optreden.Ga naar eind82. De semantische rol van de nominale constituent met de possessief-s in (398) of in de van-bepaling zoals in (397a) is anders. Die nominale constituent beschrijft de ‘maker’ van de zaak die in de kern van de nominale constituent wordt genoemd zonder dat daar een temporeel aspect een rol in speelt. Veronderstel dat de configuratie (XLI) de onderliggende structuur van (398) is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nemen we aan dat een projectie-regel de NP Tsjechow kan interpreteren op de aangegeven wijze. De door-bepaling krijgt volgens de al aangeduide projectie-regel een interpretatie waarin de Haagse Comedie een aanduiding is van de oorzakelijke component van een causale relatie. Door die projectie-regel wordt niet gespecificeerd hoe het verschil tussen directe en indirecte oorzaak bij een door-bepaling die deel uitmaakt van een NP tot uitdrukking kan worden gebracht. Het is duidelijk dat (398) niet meedeelt dat de Haagse Comedie de indirecte oorzaak is van Tsjechows Oom Wanja. In (398) is Tsjechows Oom Wanja op te vatten als een verrichting waarvan de Haagse Comedie de ‘verrichter’ is. Vergelijken we nu (397b) met (399).
In (399) komt een causale relatie voor. Door drankmisbruik moet er als bepaling van oorzaak worden opgevat. De projectie-regel die door-bepalingen interpreteert, brengt deze causale interpretatie op ongecompliceerde wijze tot stand, zoals in hoofdstuk 3 werd beschreven. De causale relatie die (399) te kennen geeft, is indirect. Dit moet mijns inziens samenhangen met het feit dat de beide substantieven in (399) gebeursubstantieven zijn en temporeel zijn gekenmerkt. De geïmpliceerde tijdstippen vallen niet samen. De verantwoording nu van de directe causale relatie die in (397b) aanwezig is, en dus van het verschil tussen (397b) en (399), hangt mogelijk af van de wijze waarop dit temporele aspect in (399) wordt beschreven. Daarnaast lijkt het ook niet onmogelijk dat er verschillende dieptestructurele configuraties kunnen worden opgesteld waaraan de verantwoording van de interpretatieverschillen kan worden opgehangen. Een en ander is echter weer afhankelijk van de vraag hoe de structuur van complexe nominale constituenten is, en met name hoe de verhouding tussen substantief en bijvoeglijke voorzetselconstituenten moet worden beschreven. Voorzover ik zie, zijn er geen eigenschappen van nominale constituenten als in het voorgaande werden besproken, die de geschetste interpretatieve verantwoording | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de rol van de door-bepaling daarin zouden verhinderen. Bij nominaliseringen die een infinitief bevatten, doen zich ongeveer dezelfde moeilijkheden voor als bij de ‘derived nominals’; er komen er echter nog een paar nieuwe bij. Een daarvan is de vraag of de nominaliseringen met een infinitief zoals het omslaan van de bladzijden door Piet uit een NP of uit een S worden ontwikkeld. De aanwezigheid van het en van van-bepalingen suggereert dat ze de structuur van een NP hebben; ze vertonen mijns inziens overeenkomsten met wat Chomsky de gemengde nominaliseringsvorm noemt.Ga naar eind83. Ik ga er daarom in het volgende van uit dat de nominaliseringen niet door een S maar door een NP worden gedomineerd.Ga naar eind84. Er zijn het-nominaliseringen die een handeling beschrijven. Desalniettemin ontbreekt iedere aanwijzing dat doen in de onderliggende structuur van zulke constructies aanwezig zou zijn. Er zijn wel aanwijzingen voor het tegendeel, zoals al in 5.5. werd opgemerkt. Zo zijn er zinnen waarin doen een het-nominalisering als object heeft. Men vindt daar voorbeelden van in de zinnen (400).
Het zou niet in overeenstemming zijn met intuïtieve ideeën over de structuur van deze zinnen, als we zouden aannemen dat in de interne structuur van de nominaliseringen ook nog eens doen zou voorkomen. Voor het volgende wordt daarom aangenomen dat doen in het-nominaliseringen niet aanwezig is. Een eventuele verrichtingsinterpretatie moet dus tot stand komen door de toepassing van de eerste (act-type) helft van de verrichtingsinterpretatie-regel. Over de interpretatie van de door-bepalingen in het-nominaliseringen kan het volgende worden opgemerkt. Als de nominalisering worden bevat, verloopt die interpretatie op dezelfde wijze als in passieve zinnen. Het bereik van de door-bepaling is de rest van het genoemde in de NP, waarvan ook de door-bepaling deel uitmaakt. Er komt geen ‘tense’-element in voor, en de causale relatie die de projectie-regel specificeert, kan derhalve direct zijn. De interpretatie-mogelijkheden van de door-bepaling in nominaliseringen waarin worden niet optreedt, zijn afhankelijk van de interpretatie-mogelijkheden van de rest van de nominalisering. Men vergelijke de voorbeelden (401).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl door Piet in (401a) als bepaling van de handelende persoon geïnterpreteerd kan worden, is door de wind in (401b) slechts op to vatten als bepaling van oorzaak. Het bereik van beide is de rest van de NP waar zij deel van uitmaken. De projectie-regel die door-bepalingen interpreteert, zal dus voor beide een causale relatie specificeren tussen het genoemde in de NP van de bepaling en het genoemde in de rest van de nominalisering. In de causale relatie die aldus voor (401a) tot uitdrukking wordt gebracht, is het tweede argument een ‘act-type’. Aangezien er geen ‘tense’-element aanwezig is, kan de gespecificeerde causale relatie direct zijn, en dit is in overeenstemming met de mogelijkheden van het eerste argument van de relatie, dat begrepen kan worden als de directe oorzaak van het ‘act-type’. Merk op dat (401a) ook een interpretatie toelaat waarin door Piet een bepaling van oorzaak is. Ook in (401b) ontbreekt een tense-element, en ook daar is derhalve een voorwaarde aanwezig voor een interpretatie waarin de causale relatie direct is. Een andere voorwaarde echter, namelijk dat ‘de wind’ begrepen moet kunnen worden als de directe oorzaak van het omslaan van de boot, is niet vervuld. Daarom moet in (401b) de causale relatie indirect zijn. De interpretatie-mogelijkheden van de door-bepaling worden derhalve voor een belangrijk deel bepaald door de interpretatie-mogelijkheden van de rest van de NP. Hoe dit formeel moet worden verantwoord, is een vraag die gegeven de huidige stand van de kennis omtrent het-nominaliseringen, niet goed beantwoord kan worden. Hetzelfde geldt in grote lijnen voor de interpretatie van de door-bepalingen die voorkomen in infinitief-complementen waarin te ontbreekt. De infinitief-complementen zijn ‘tense-less’, en de door-bepalingen kunnen derhalve ook als worden niet voorkomt, in beginsel als bepalingen van de handelende persoon worden geïnterpreteerd. Veel van de overige verschijnselen die zich in het-nominaliseringen of infinitief-complementen voordoen, blijven niettemin zeer problematisch. Men vindt in het onderstaande een min of meer geordende samenvatting van die aspecten van deze constructies die in het kader van ‘passiefvorming‘ in de ruimste van het woord van belang zijn. Allereerst kan gewezen worden op de opvallende parallellie tussen de bedoelde constructies. Die parallellie komt onder andere tot uiting in de mogelijkheden voor het optreden van niet-verrichtingswerkwoorden in het-nominaliseringen en infinitief-complementen. Aanwijzingen daarvoor werden in het voorgaande al vermeld. Hier vindt men nog eens een aantal relevante voorbeelden bijeen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorbeelden (402) - (406) illustreren het verschijnsel dat het-nominaliseringen en infinitief-complementen met een niet-verrichtingswerkwoord alleen grammaticaal zijn als worden aanwezig is. In (406) moet voorkomen opgevat worden als een verrichtingswerkwoord. Desondanks kan knellen dat geen verrichtingswerkwoord is in de constructies optreden, zoals de zinnen (407) laten zien. De voorbeelden (408) en (409) illustreren nog weer op een andere manier dat infinitief-complementen en het-nominaliseringen parallelle verschijnselen zijn. Er is reden om aan to nemen dat een noodzakelijke voorwaarde voor de grammaticaliteit van infinitief-complementen en het-nominaliseringen de toepasbaarheid is van ofwel de verrichtingsinterpretatie-regel ofwel (een variant van) ‘property interpretation’, ofwel beide.Ga naar eind85 Voor de voorbeelden (402) - (405) geldt dat alleen gefascineerd kan worden opgevat als de beschrijving van een eigenschap. De betekenis van de infinitief fascineren is niet als een aanduiding van een eigenschap te zien. Aangezien fascineren een niet-verrichtingswerkwoord is, zijn alleen de voorbeelden waarin de eigenschapsinterpretatie mogelijk is, de voorrbeelden (402) dus, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grammaticaal. In (407) is knellen op te vatten als de aanduiding van een eigenschap. Hetzelfde geldt voor mislukken in (409), maar niet voor jou mislukken in (408). Uiteraard kan het vermoeden dat de verschijnselen in de voorbeelden (402)-(409) op deze wijze zouden kunnen worden verklaard, slechts bevestigd worden door gemotiveerde voorstellen voor een adekwate dieptestructuur.Ga naar eind86. ‘Property interpretation’ kan niet zonder meer toegepast worden in het-nominaliseringen met een van-bepaling. Deze constructies voldoen niet aan de structurele descriptie van de regel. Het lijkt echter niet uitgesloten dat er een herformulering van de regel mogelijk is, of dat er een variant bestaat die aangeeft dat een zekere constituent moet worden opgevat als een aanduiding van een eigenschap van hetgeen in de NP van de van-bepaling wordt genoemd. Dat deze NP op de kern van de nominalisering betrokken moet worden, kan mogelijk beschouwd worden als een uitvloeisel van de specificatie-functie die alle bijvoeglijke voorzetselconstituenten hebben. In het bovenstaande werden impliciet eisen gesteld waaraan de dieptestructuur en het toepasbare transformationele apparaat voor het-nominaliseringen zou moeten voldoen. Relevant daarvoor lijken mij ook de volgende observaties. De nominaliseringen (410)-(412) zijn de voorbeelden.
De nominalisering het breken van winkelruiten is homoniem. In één interpretatie is de constituent verwant met de zin Winkelruiten breken of Er breken winkelruiten. In de andere lezing is breken op te vatten als de aanduiding van een verrichting. Alleen in die interpretatie is de nominalisering synoniem met (410a), de nominalisering waarin het object niet in de van-bepaling verschijnt. (410a) is dus verwant met (410b) en niet met (410c). De zinnen (411) laten zien dat de constituent met de possessief-s bij nominaliseringen met een verrichtingswerkwoord, als logisch subject moet worden geïnterpreteerd en niet als logisch object. Daarentegen laat de nominalisering met een NP in de van-bepaling ook de mogelijkheid toe de bedoelde NP als object te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
interpreteren. Over (412) kan opgemerkt worden dat de nominalisering zowel een verrichtingsinterpretatie, als een niet-verrichtingsinterpretatie toelaat. Dit feit is relevant in verband met de in 5.4. voorgestelde subcategorisatie van verdwijnen. De voorstellen voor de expansie van NP's zoals die voorkomen in Chomsky (1972a) en zijn uitgewerkt in Jackendoff (1974c) lijken, voorzover ik zie, niet voldoende mogelijkheden te bieden voor de verantwoording van deze en de eerder genoemde feiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.4. ConclusieWe onderzochten in de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk de mogelijkheden om de synonymie van actieve en passieve zinnen interpretatief te verantwoorden. Een onderzoek daarnaar was noodzakelijk geworden omdat een syntactische oplossing - waarin gebruik gemaakt werd van Agent-postposing - om verschillende redenen tot minder gelukkige resultaten leidde. Zo'n onderzoek leek daarnaast mogelijk op grond van het totaal van resultaten van de hoofdstukken drie, vier en vijf, waarin onder andere was gepoogd een grondslag te ontwikkelen voor een syntactische èn semantische beschrijving van door-bepalingen die geen bepaling van de handelende persoon genoemd kunnen worden. De vraag nu of het onderzoek succes had, is moeilijk met een eenvoudig ja of nee te beantwoorden. De resultaten kunnen in een paar algemene punten worden samengevat. Het bleek mogelijk op de syntactische basis die door Bresnan is voorgesteld een semantische beregeling te ontwerpen voor de verantwoording van de synonymie van actieve en passieve zinnen, waardoor Agent-postposing overbodig werd. Een semantische beregeling van de rol van de door-bepalingen in passieve structuren zonder persoonsvorm stuitte echter op velerlei moeilijkheden. De bron van die moeilijkheden is onze gebrekkige kennis van de semantische component van de grammatica. Dit bleek ook uit de beschrijving van twee belangrijke konsekwenties van de interpretatieve oplossing van passief-problemen. Het moge waar zijn, zoals Jackendoff (1974a: 481) zegt, dat niet beslist kan worden of een bepaald verschijnsel een syntactische of een semantische verantwoording vraagt onafhankelijk van de plaats van het verschijnsel in de grammatica als geheel, en dat alleen een onderzoek van beide benaderingswijzen en een beoordeling van de konsekwenties ervan enig uitsluitsel kan geven over die status, zo'n programmatisch onderzoek veronderstelt dat die konsekwenties beoordeeld kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar in veel gevallen betreft het hier opnieuw verschijnselen waarvan de syntactische of semantische status niet vaststaat. Juist de konsekwenties van een semantische benadering brengen de onderzoeker in een terra incognita waarvan hij niet meer dan enkele vage contouren kent. In zo'n situatie geraakte het onderzoek in de laatste paragrafen. Tot meer dan enkele suggesties over de samenhang tussen de betrokken verschijnselen kwamen we niet. De verkenningen in het gebied van de semantiek brachten niettemin nieuwe verschijnselen aan het licht, en ze lieten zien dat een eenzijdig syntactisch gericht onderzoek van passief-verschijnselen niet vruchtbaar is voor een oplossing van de intricate problematiek van de door-bepalingen. |
|