| |
| |
| |
Winterbrieven uit Amerika
Karakter - Brielle zal karakter niet prijsgeven. Dat stond in Trouw, op de dag dat ik wegvloog van Schiphol naar New York. Het was een passend begin. Op reis is de verleiding nog groter dan anders om landen, steden en volken van karakters te voorzien. Alsof het personen zijn. Vindt u Amerika veranderd? En New York? Hoe houdt Holland zich tegenwoordig? Dat is het soort vragen waarmee de reiziger te maken krijgt. Als hij ze zelf niet stelt, doen de mensen die hij tegenkomt het wel. Ik weet nooit goed wat ik er op moet antwoorden. Brielle heeft daar geen moeite mee. Brielle zegt gewoon: Ik mag dan langzaam maar zeker een dagje ouder en moderner worden, ik ben tot veel bereid, maar mijn karakter prijsgeven, dat nooit.
Wachten - Reizen is wachten. Op het moment van vertrekken lijkt het gevoel van wat-duurt-dat-lang ver weg. Dan overheerst het afscheid, de laatste blik op de eigen straat (kom ik er ooit nog terug?), de opwinding over de vliegtocht, de afschuwelijke, buikpijn gevende zekerheid dat purser of stewardess boven zee weer met routinegezicht zal voordoen hoe een zwemvest en een zuurstofmasker werken, en het vooruitzicht van drie weken Amerika, met een langgerekte tweede lettergreep.
Op Schiphol was er even in een beperkte kring opschudding, toen een man uit een gezelschap van een stuk of veertig Duitse zakenlieden een aanval kreeg van wat geloof ik epilepsie is. Hij lag op de grond met schokkende ledematen en schuimbellen op zijn mond. Twee verpleegsters droegen hem op een brancard weg, met daarachter nog een verpleger die zijn jas, hoed en tas meenam. Op het laatste moment zorgde de reisleider ervoor, dat het vliegbiljet van de zieke in een jaszak werd gestopt.
Het vliegtuig moest om één uur vertrekken, maar het werd kwart voor drie. De omroepstem zei dat er niets verontrustends aan de hand was. De KLM zag zich alleen tot haar spijt gedwongen het vliegtuig dat gepakt en gezakt voor slurf 23 klaarstond te vervangen door een ander. De reis duurde ruim zeven uur, met
| |
| |
buiten een zon die maar niet wilde zinken. De lunch en het zware geruis van de motoren maakten iedereen slaperig. Schuin voor mij lag een Russische vrouw opgekruld over drie stoelen, met het laatste nummer van de aan iedereen uitgereikte, rijk geïllustreerde Holland Herald op haar hoofd, tegen de zon. Veel mensen gebruikten witte KLM-kussentjes voor hun slaperige hoofden. Het was mooi, rustig weer, met onder ons wolken, als een wereldwijd onopgemaakt bed, en daarboven een blauwe hemel.
Scholen - De eerste avond heb ik gegeten bij een Nederlandse familie in Westchester, een rijk deel van New York. De tienjarige dochter is door de onderwijzersstaking de eerste twee maanden van dit cursusjaar niet naar school geweest, met een onderbreking van de staking van een paar dagen. Zij krijgt nu drie kwartier langer per dag les om de achterstand in te halen en het is de bedoeling dat zij ook in de kerstvakantie grotendeels zal doorwerken.
Het schoolconflict in New York is een conflict tussen drie partijen: de lokale schoolbesturen, de vakvereniging van onderwijzers en leraren, en de Central Board of Education in New York. Een goed overzicht van de problemen is te vinden in het nummer van I.F. Stone's Weekly van 4 november 1968. De moeilijkheden spelen zich in de eerste plaats af in de negergetto's, waar de kinderen voornamelijk les krijgen van blanke, joodse onderwijzers en leraren. De resultaten van het onderwijs in New York zijn slecht, daarover is iedereen het eens. De ouders, vertegenwoordigd in de lokale schoolbesturen, zeggen dat het aan de onderwijzers ligt, en de onderwijzers geven de schuld aan de slechte invloed van de ouders. De aanleiding van het conflict was het besluit van schoolbesturen in het negerdistrict Ocean Hill-Brownsville om onderwijzers die hun niet aanstonden, voor overplaatsing voor te dragen. De ouders willen meer decentralisatie, meer zeggenschap over leerkrachten en leerstof, en de onderwijzers en leraren willen meer bescherming tegen de willekeur van de ouders. Daar speelt aan beide kanten rassehaat doorheen. De dupe van het conflict, zegt Stone, zijn de kinderen. Hij verwijt de bestuurders van de Teachers Union, dat zij ieder stukje antisemitisme, dat ze maar kunnen vinden, hoe onrepresentatief ook, gebruiken en opblazen om de joden in New York in paniek te
| |
| |
brengen, en om op die manier steun te krijgen voor hun stakingsactie en voor het voornaamste doel daarvan: ‘het tegengaan van effectieve decentralisatie en lokale controle over het schoolsysteem’.
Hij citeert uit een lijvig, en volgens hem uitstekend boek over het schoolsysteem in New York van David Rogers: 110 Livingstone Street: Politics and Bureaucracy in the New York. City School System, uitgegeven door Random House: ‘De scholen van New York City zijn in gebreke gebleven in de getto-districten, in de meeste gemengde gemeenschappen en ook in veel blanke delen van de stad. Eén op iedere drie leerlingen in dit onderwijs is een jaar of meer achter met lezen en rekenen. [...] Openbaar onderwijs was vroeger voor etnische groepen een belangrijk middel om tot sociale mobiliteit te komen, maar voor de neger blijkt het mobiliteit meestal juist tegen te houden en de sociaal-economische en raciale scheidslijnen (segregation) te accentueren.’
Hotel Earle - Op weg naar het hotel zei mijn gastvrouw, toen ik vroeg of zij het leven in een Nederlandse omgeving miste: ‘Nee, ik heb van jongs af in verschillende landen gewoond, en ik ben niet iemand die zich hecht aan een land of een stad en aan de mensen die daar wonen. Alleen aan mijn valdromen merk ik dat ik toch wel op een of andere manier zal lijden aan zoiets als ontheemding. Veel buitenlanders hebben dat hier, heb ik gemerkt.’ Dat waren dromen waarin zij niet meer wist waar zij was en waarin ook de personages en dingen geen bekende namen of achtergronden hadden. Een psychiater had haar verteld, dat die dromen een teken zijn van het losraken van een oude omgeving. Al dromend kreeg zij het gevoel of zij in een gat viel.
Het Hotel Earle in de Village, vlak bij Washington Square, was nog precies zoals ik mij herinnerde van mijn eerste en enige bezoek aan New York, zes jaar geleden. Weinig licht in de ontvangstruimte, een groot kasboek waarin met potlood de namen van de gasten worden opgetekend, een kortaangebonden ongeinteresseerde receptionist, gangen met wasgoed en roodgeschilderde muren, een kamer die bestaat uit twee kamers en een badkamer met een bad zonder stop voor veertien dollar per dag. In de kamers is alles zonder pardon wit geverfd, muren, deuren, kasten, schoorsteen. Een van de tafelpoten stond schuin, de tafel
| |
| |
daardoor ook, maar hij liet zich ongestraft rechttrekken.
De eerste nacht werd ik om half vijf wakker. De tweede nacht om half zeven, de derde om half negen. Toen was de verstoring van het lichaamsmechanisme door het tijdsverschil weer verholpen. De vliegreis gaat, met andere woorden, fysiek gesproken driemaal te vlug.
Station - De volgende dag ben ik met de trein naar New Haven gegaan. Uit de taxi op weg naar het Grand Central Station zag ik voor het eerst met eigen ogen iets van de haat tussen zwart en blank. Wij moesten voor een stoplicht wachten. Op de stoep liep een negerjongen te schelden tegen een paar blanken die bij de deur van een winkel stonden. Hij riep tot slot ‘I'll kill you.’ Er kwam een agent aanrennen, met een gummistok in zijn hand. Mijn taxichauffeur riep: ‘Goed zo, sarge, sla ze rot, die zwarte bastards.’ Maar de jongen was snel weg.
Ik had me laten vertellen dat Newyorkers alles gewoon vinden wat ze op straat of op stations te zien krijgen. Degene die het zei, had zelf op het Grand Central Station een oude man meegemaakt die onvermoeibaar treintje speelde. De man sjokte tuffend en puffend langs de wachtende reizigers, begeleidde zichzelf met bevelen van: linksaf, rechtsaf, stoppen, instappen, maar er was geen mens die op hem lette. Die man had ik graag willen zien, maar hij was er niet. Wel een troep joelende schoolmeisjes. Er was er een bij die schreeuwde, bijna stikkend van het lachen, dat zij haar treinkaartje niet kon vinden. Een paar seconden later was het weer terecht, en een vriendin riep hard: ‘Doe niet zo gek, iedereen kijkt naar je.’
Politiestaat Holland - De Amerikaan bij wie ik in New Haven logeerde - hij is met een Hollandse vrouw getrouwd - zei bij het praten over verschillen tussen nationale regels, dat hij in Nederland telkens geërgerd raakte over het geperfectioneerde systeem van bevolkingsregistratie. Iedere Amerikaan zou het als een onverdraaglijke inbreuk op zijn persoonlijke vrijheid ervaren, wanneer hij bij iedere verhuizing gedwongen werd zijn adres en andere bijzonderheden aan de autoriteiten op te geven. De verplichting voor iedere hotelgast om een papiertje in te vullen dat prompt aan de politie wordt doorgegeven, de formaliteiten die
| |
| |
nodig zijn om te mogen trouwen, de controle op de huisvesting: dat alles, zei hij, zou een Amerikaan die het land niet kende, doen denken dat Nederland een politiestaat was.
‘Hier bestaat van oudsher bij iedereen een groot wantrouwen tegen alles wat de staat van de burger wil weten. Ik ben zelf zo radicaal links als je maar wensen kan, maar ik heb toch die zelfde afkeer van een bemoeizieke overheid. Ik zou het bijvoorbeeld verschrikkelijk vinden als de staat over computers beschikte waarin al dit soort gedetailleerde gegevens over de bevolking lagen opgeslagen. In de bezettingstijd, heb ik begrepen, was het aan al die prachtig bijgehouden bevolkingslijsten te wijten, dat de Duitsers zonder moeite een greep hadden op de Nederlandse bevolking. Zoiets zou ook kunnen gebeuren, als hier ooit een fascistische regering komt.’
Suiker en druiven - Er was 's avonds een verjaarspartij. Een van de gasten, een vrouw van een jaar of dertig die aan de Yale Universiteit politieke geschiedenis doceert, maakte half in ernst een aanmerking op de druiven die op de fruitschaal lagen. ‘Doen jullie niet mee met de actie “boycott grapes”?’ Die actie is gericht tegen de druivenboeren in Californië, waar 90 percent van de Amerikaanse tafeldruiven vandaan komt. De druivenplukkers (en onder andere tomatenplukkers in andere tijden van het jaar) zijn daar grotendeels van Mexicaanse herkomst, en hun arbeidsvoorwaarden zijn uitzonderlijk slecht.
De plukkers zijn er nog steeds niet in geslaagd een eigen vakvereniging te vormen waar de ‘growers’ zich tegen verzetten - en nu zijn overal in het land plaatselijke consumentenacties opgezet met steun van de United Farm Workers, om door middel van een boycot de druiveneigenaren te dwingen hun arbeiders beter te behandelen.
Zij vertelde ook, dat zij een paar jaar geleden voor de VN in New York had gewerkt en dat het toen in haar kennissenkring gewoonte was, om in cafés en restaurants zoveel mogelijk suikerzakjes open te maken en over hun schouder leeg te gooien, als bewijs van steun en sympathie voor Castro en Cuba. ‘Het had natuurlijk weinig zin, en wij deden het voornamelijk voor de grap, maar toch ook wel met de gedachte dat elk gebaar, hoe symbolisch ook door zijn omvang, om in Amerika een suiker- | |
| |
tekort te veroorzaken, was meegenomen voor het goede doel.’
‘Het lijkt mij voornamelijk vervelend voor de opruimers in de cafés,’ zei een van de anderen. En zij: ‘Er zijn ook mensen die zeggen: die principes van jullie, en die demonstratieve gebaren, dat is alleen maar omdat je jezelf graag goed en nobel wilt voelen, een bewijs van selfrighteousness. Daar zit natuurlijk iets in. Maar aan de andere kant: op die manier kun je ook alle politieke onverschilligheid goed praten van de mensen die niets doen, zolang ze niet rechtstreeks in hun eigen belangen worden geraakt.’
Weggelopen - Wat eerder op diezelfde avond werd er opgebeld voor een ouder echtpaar, van een jaar of vijftig, van wie de man ook bij de universiteit werkte en de vrouw in een uitgeverij in New York. Zij hebben twee zoons, een van vijftien en een van zeventien, allebei met lang haar, wat kritiek tot gevolg heeft van familieleden, leraren en klasgenoten. De jongste heeft kortgeleden op school een ongekookt ei naar zijn hoofd geslingerd gekregen, dat druipend in zijn haar bleef hangen. Diezelfde jongen belde zijn ouders op om te zeggen, dat de politie net bij hem was geweest. Hij heeft een vriendin, even oud als hijzelf, die al een paar keer van huis is weggelopen. Zij was ook nu weer een paar dagen verdwenen. De politie kwam vragen of hij wist waar ze zat, met het dreigement dat hij mee naar het politiebureau zou moeten als hij loog. Hij had niets verteld. Dat was de afspraak met nog een paar kinderen uit zijn klas die wisten waar ze was.
‘Maar,’ zei zijn moeder, ‘gisteren begon Ted zich zorgen te maken over de ouders van het meisje. Hij vond dat hij hun toch moest laten weten dat er geen ongeluk of zoiets was gebeurd. Dat vonden wij ook. Hij heeft al zijn moed verzameld en opgebeld. Na het telefoongesprek met de vader kwam hij verslagen terug. “Weet je wat hij zei? Dank je Ted, voor het opbellen, maar het kan ons langzamerhand niets meer schelen of het goed met haar gaat of niet”.’ ‘Daarbij,’ zei de vader van de jongen ondanks het nee-knikken van zijn vrouw die niet zoveel bijzonderheden wilde verraden, ‘moet je dan ook nog weten, dat het een geadopteerd Koreaans meisje is, niet hun eigen kind.’
Te knap - Een van de gevolgen van de opeenhoping van uitzonderlijke intellectuele talenten in universiteitsplaatsen als Princeton
| |
| |
en New Haven, is, op sommige high schools, het hoge percentage bijzondere kinderen van bijzondere ouders die, aangespoord door hun milieu, op school om het hardst leren en uitblinken. Soms kunnen de leraren het niet meer bijhouden, zoals in Princeton de juffrouw voor de biologie, die zo in het nauw gebracht werd door alle gedetailleerde, technische vragen over het functioneren van het menselijk lichaam, dat zij besloot aan de vader van een van de kinderen, een bekend chirurg, te vragen om zelf voor de klas tekst en uitleg te geven. Wat hij ook gedaan heeft. Een andere vader heeft in zijn laboratorium een kleine computer, waarmee de kinderen die geïnteresseerd zijn mogen experimenteren.
Meisjesstudenten - Tot dusver stonden de universiteiten van Yale en Princeton, althans de undergraduate-opleiding, alleen open voor mannen. Voor Yale zal dat met ingang van het volgende studiejaar zeker veranderen, voor Princeton waarschijnlijk. Aan het totaal van ongeveer 4000 undergraduates zal men bij Yale volgend jaar 250 of 500 plaatsen voor meisjes toevoegen, voor wie ruimte gevonden zal worden in de bestaande college-gebouwen.
Wat in Princeton gaat gebeuren is nog de vraag. De meerderheid van de docenten en studenten is het erover eens dat Princeton vrouwen moet toelaten - met als voornaam argument dat de laatste tijd steeds meer goede aankomende studenten aan andere, gemengde colleges de voorkeur geven, wat Princeton's intellectuele prestige niet ten goede komt - maar de grote vraag is of de beheerders van de universiteit, de trustees, besluiten zullen om er het nodige geld voor beschikbaar te stellen.
‘Als ze het niet doen,’ zei een van Princeton's professoren, ‘moeten ze rekenen op een verzet van de studenten, dat feller zal zijn dan de protesten tegen te weinig invloed in het universiteitsbestuur, en tegen Vietnam.’
These kids - Er is geen goed Nederlands woord voor ‘these kids’. ‘Jongelui’ doet denken aan notabelen die oude spelling schrijven, ‘jongeren’ is een christelijk jongemannenwoord, en ‘kinderen’ reikt niet verder dan een jaar of zestien. Veel Amerikanen van boven de dertig praten over these of those kids, als ze het hebben over Amerikanen van onder de dertig, en dan vooral
| |
| |
over radicale studenten, hippies, volgelingen van McCarthy, betogers tegen Vietnam-oorlog en rasdiscriminatie. Het zijn in dit verband geen neutrale woorden. Ze kunnen geladen zijn met bewondering - dat heb ik het meest gehoord - of met afgrijzen.
In Princeton ontmoette ik een vrouw van een jaar of vijftig, die de kids geweldig vond. Zij willen eindelijk eens iets anders dan carrière maken. Zij zorgen voor een klimaat, dat veranderingen mogelijk maakt, ook buiten de universiteit. Zij maken ernst met hun afkeer van discriminatie.
‘Maar,’ vroeg ik, ‘is dat geen blinde jeugdverheerlijking? Waarom zou een nieuwe generatie als geheel beter of slechter zijn dan een vorige?’
‘Nee,’ zei ze, ‘het is niet een kwestie van goed of kwaad. Misschien komt er wel meer kwaad uit te voorschijn dan goed. Maar ze willen ten minste iets anders.’
‘Is dat dan automatisch de goede houding?’
Zij boog zich voorover, met lachrimpels in een half serieus samenzweerdersgezicht, en ze fluisterde: ‘Ja, want weet je, ik ben een revolutionair.’
Escapisme - In Princeton heb ik een lezing gehouden over middelbaar en universitair onderwijs in Nederland. Er ging een diner aan vooraf. Ik kwam naast een ongeveer zestigjarige mevrouw te zitten, van Frans-Engelse herkomst, getrouwd met een Amerikaan. In de loop van de conversatie ging zij steeds prachtiger Engels praten, met prayer uitgesproken als prah. Zij vond dat het generatieverschil tussen ouders en kinderen niet verdoezeld moest worden, maar geaccentueerd. Het is voor kinderen niet prettig als hun ouders min of meer krampachtig willen meedoen, zich bij de voornaam laten noemen, jonger willen lijken dan ze zijn. Zij probeerde met haar eigen dochter soms kunstmatig verschil van mening te krijgen over van allerlei, juist om de afstand te bewaren. Het is een vorm van escapisme wanneer veertigjarigen hun best doen te redeneren en zich te gedragen als twintigjarigen, en dat geldt ook voor zestigjarigen ten opzichte van veertigjarigen.
Het bezwaar van de gedachte is, dat iemands ideeën over politiek en mensen, en zijn sociale manieren, herleid worden tot zijn leeftijd. Dat is een veel te makkelijke generalisatie, waarbij de vraag naar de geldigheid van bepaalde opinies en naar de ver- | |
| |
kieslijkheid van bepaalde manieren al gauw op de achtergrond raakt. Het is een argument, dat alle andere argumenten de pas afsnijdt. Maar niettemin, het is zeker waar, dat er in veel gepraat over de magnifieke kids van tegenwoordig een stuk verlangen zit om jong te zijn, om bij te blijven als oud-student tussen de studenten.
Niet nieuw - Dezelfde mevrouw vroeg zich af hoe het onderwijs aan kleuters vroeger was geregeld. Volgens haar weten we daar niets van, omdat er geen gegevens zijn overgebleven. Mannen, zei ze, hebben de neiging te denken dat alles wat niet in documenten is vastgelegd, ook nooit heeft bestaan. Zij gaan ervan uit, dat er vroeger aan kleuteronderwijs geen aandacht werd besteed. Zij betwijfelde dat.
Een andere vraag die haar bezig hield was de reactie van kinderen in vroeger eeuwen op de dood van broertjes en zusjes. Ook daarover is niets op schrift gesteld, maar zij was het niet eens met de stelling dat een vroege dood minder indruk maakt naarmate hij vaker voorkomt. Als iemand in je eigen omgeving doodgaat, blijft dat altijd een ingrijpende ondervinding. Vroeger net zo goed als nu. ‘Dying after all is not something new that started in the eighteenth century.’ Het gebeurde daarvoor ook, en waarom zouden de mensen niet even ongelukkig zijn geweest als wij, vooral wanneer er een kind doodging?
Verschil in opleiding - Na afloop van de lezing gingen vier Nederlandse studenten, drie jongens en een meisje, mee naar het huis van mijn gastheer. Er was een Groningse jongen bij, die geologie studeerde. Met opgeheven wijsvinger en een licht Gronings accent in zijn Engels wees hij telkens op andere aspecten van de zaak waarover werd gepraat. Hij wilde de studievrijheid waarop ik had gescholden - te veel vrijheid voor studenten en docenten veroorzaakt te lange studieduur en te laag studierendement - toch zoveel mogelijk in ere houden. In Nederland, zei hij, is de mogelijkheid om je eigen studietempo te bepalen, om een kritische instelling tegenover hoogleraren en studiestof te ontwikkelen, veel groter dan in Amerika. Hij zag wel de voordelen van het Angelsaksische systeem, met de brede ‘liberal arts’-opleiding in de eerste vier jaar, waardoor de student niet, zoals in
| |
| |
Nederland, na zijn schooltijd alle contact verliest met de vakken die buiten zijn specialisatie vallen. Maar, en daar zal hij wel gelijk in hebben, wanneer Amerikaanse studenten zich na hun vier collegejaren gaan specialiseren op een vak als de geologie, is volgens hem hun opleiding op dat specifieke terrein minder breed dan aan de Nederlandse universiteit.
Onderwijs - De kwaliteit van het onderwijs wordt in Amerika, veel meer dan hier, bepaald door plaatselijke omstandigheden. Er is een sterke decentralisatie, niet alleen verdeeld over de vijftig staten, maar binnen de staten ook weer stads- en streeksgewijs. Dat geldt voor benoemingsbeleid, vastelling leerprogramma, waarde van einddiploma's, en vooral, met dit alles samenhangend, voor de financiering. Er zijn de laatste tijd voorstellen gedaan om de federale subsidies voor het onderwijs drastisch te verhogen, en daardoor het peil in arme staten en gemeenschappen te verbeteren. Het is de vraag wat daarvan terecht komt, want de angst voor federale bemoeienis is overal groot, ook bij mensen die het erover eens zijn dat er hoognodig wat moet gebeuren aan onderwijsverbetering voor kinderen uit arme gezinnen, dat wil in de praktijk dikwijls zeggen negerkinderen.
Er zit wel iets moois in de lokale financiering, en in de privé-universiteiten en de private high schools, die dank zij de generositeit van rijkgeworden oud-leerlingen of rijke ouders kunnen uitgroeien tot uitstekende instituten voor onderwijs en wetenschap. De burgers hebben meer over voor ‘hun’ school, de oud-studenten voor ‘hun’ universiteit, dan hier. Niet alleen in de vorm van geld, maar ook in tijd en energie. Daar staat tegenover, dat het stelsel onrechtvaardig werkt voor kinderen uit arme gezinnen, althans wanneer die armen niet leven in een rijke gemeenschap, zoals in Princeton, waar ze kunnen meeprofiteren van het geld en de plaatselijke burgerzin der rijken.
Selectie - In universiteiten als Yale, Princeton en Harvard zegt men graag met enige trots, dat bij de toelating tegenwoordig uitsluitend gelet wordt op intellectuele kwaliteiten, en niet op het bezit van geld of mooie posities bij de ouders. Dat zal best waar zijn, maar het vervelende is dat intellectuele kwaliteiten op een goede school beter ontwikkeld worden dan op een slechte. De
| |
| |
goede school is in Amerika dikwijls een private school, en ondanks de ‘talent-hunts’ die deze scholen ondernemen onder negerkinderen, ondanks de beurzen die daarvoor beschikbaar zijn, zijn het toch vooral de kinderen van ouders met voldoende geld, die naar deze privé-scholen kunnen gaan.
Het is natuurlijk niet alleen een kwestie van geld, maar ook van milieu. In Princeton waar veel geld beschikbaar is, en waar moeders van rijke kinderen veel tijd geven om kinderen uit arme families in daarvoor ingerichte ‘study-centers’ bij te werken, blijkt dat het bijbrengen van voldoende handigheid in schrijven, lezen en rekenen zelden lukt als het kind van huis uit daarbij geen steun krijgt.
Een ander bezwaar tegen het Amerikaanse onderwijssysteem is onvoldoende differentiatie in de opzet van middelbaar en college-onderwijs, en onvoldoende aandacht voor beroepsonderwijs. Zoals een lerares in Washington zei: ‘Wij lijden hier in Amerika onder het misverstand dat democratie zou betekenen: voor iedereen hetzelfde soort onderwijs.’
Verbroedering - Na de moord op Martin Luther King is in Princeton een publieke bijeenkomst belegd, voor studenten, docenten en burgerij om te overleggen wat men aan verbetering van de rassenverhouding kon bijdragen. Er werd afgesproken dat zwarte studenten de kinderen op de scholen zouden toespreken. Het gevolg was dat tal van blanke kinderen doodsbenauwd thuiskwamen, omdat zij een student hadden getroffen die hun verzekerde: ‘And you might be the next one who gets killed.’ Weer een openbare bijeenkomst; nu besloten om in een kleine kring bij mensen aan huis samen te komen. Negerstudenten en leden van de Students for Democratic Society zouden dan praten met reactionair geachte buren van de gastheer. De man die het vertelde, was een wiskundeprofessor. Hij en zijn vrouw waren de eersten geweest, bij wie zo'n samenkomst werd gehouden. Ze hadden een paar buren uitgenodigd, maar de avond was geen succes. De studenten beschikten niet over voldoende argumenten en kennis van zaken over de toestand in het land om op de verwijten en bezwaren te kunnen antwoorden. De gastheer en een collega-vriend namen het van hen over - wat voor iedereen pijnlijk was. De volgende dag belde een van de studenten op om te
| |
| |
zeggen, dat het hun beter leek voorlopig niet met het experiment door te gaan. Zij waren van plan zich eerst beter voor te bereiden.
Emancipatie - In Washington hoorde ik een verhaal over een neger van een jaar of vijftig, die in het bedrijf waar hij werkt, een aardig eind omhooggeklommen is, maar die ondanks dat maatschappelijk succes toch steeds zwartgalliger en onevenwichtiger wordt. Hij voelt zich samengeperst tussen de verachting van zijn negerkennissen die hem beschouwen als een likker en collaborateur en de verachting van de blanken in het bedrijf die nog altijd op hem neerkijken. Hij is in zijn werk militant tegen blank racisme en hij wordt door familie en bekenden beschuldigd van een tekort aan militantie.
Het is een soort drama, dat bij iedere emancipatie voorkomt, maar negers moeten als het ware tegen twee stromen tegelijk oproeien: tegen discriminatie op grond van huidskleur en tegen discriminatie op grond van armoede. Als een neger zijn economische achterstand weet in te halen, merkt hij dat daarmee het rassenvooroordeel nog niet verdwenen is in zijn omgeving. En omgekeerd: maatregelen tegen segregatie, tegen racisme, zijn niet voldoende als ze niet gepaard gaan met maatregelen om de economische positie van negers (niet als negers, maar als leden van de klasse der minst betaalden en minst ontwikkelden) te verbeteren.
Programma Black Panthers - In het decembernummer van Playboy staat een lang interview met Eldridge Cleaver, een van de leiders van de Black Panther Party, en schrijver van Soul on ice, een verzameling brieven en essays over racisme in Amerika. Hij is op het ogenblik ondergedoken, omdat de politie van California hem zoekt, na een gevecht waarbij een agent werd gewond.
‘Onze voornaamste eis,’ zegt hij, ‘is een evenredig deel van de macht die dit land bestuurt. [...] Wij kunnen niets minder accepteren dan dat zwarte mensen, net als blanke mensen, het beste leven krijgen dat de technologie ons op het ogenblik te bieden heeft.’
Hij noemt de tien programmapunten van de Black Panthers:
‘1) | Wij willen vrijheid; wij willen de macht om het lot van onze
|
| |
| |
| zwarte gemeenschappen te bepalen. |
2) | Wij willen volledige werkgelegenheid voor ons volk. |
3) | Wij willen huizen die geschikt zijn om als woonplaats voor mensen te dienen. |
4) | Wij willen dat alle zwarte mannen worden vrijgesteld van militaire dienst. (Verderop in het interview: Als een gekoloniseerd volk vinden wij het absurd de oorlogen van het moederland te voeren tegen andere gekoloniseerde volken, zoals nu in Vietnam. De overtuiging dat een zwarte man niet gedwongen zou moeten worden te vechten voor het systeem dat hem onderdrukt, wordt sterker bij meer en meer zwarte mensen, zowel buiten als in de Black Panther Party.) |
5) | Wij willen behoorlijk onderwijs voor zwarte mensen - onderwijs dat ons de ware natuur van deze decadente, racistische maatschappij leert kennen en dat jonge zwarte broeders en zusters hun rechtmatige plaats in de samenleving aanwijst; want als ze hun plaats in de samenleving en in de wereld niet kennen, kunnen ze niet hun verhouding bepalen tot iets anders. |
6) | Wij willen dat het is afgelopen met het bestelen van zwarte mensen in hun eigen gemeenschap door blank-racistische zakenmensen. |
7) | Wij willen dat er ogenblikkelijk een eind komt aan de wreedheden van de politie en aan het vermoorden van zwarte mensen. |
8) | Wij willen dat alle zwarte mensen in gevangenissen van stad, provincie, staat en federale regering worden vrijgelaten, omdat zij geen eerlijk proces hebben gehad; zij zijn veroordeeld door jury's die voor honderd percent uit blanken bestonden, en dat is hetzelfde lot als van een jood die terecht moest staan in nazi-Duitsland. |
9) | Wij willen dat zwarte mensen die van misdaden worden beschuldigd, door hun gelijken worden beoordeeld - een gelijke is iemand die dezelfde economische en raciale achtergrond heeft. Met andere woorden, bij ieder proces tegen een zwart iemand, moet de jury bestaan uit zwarte mensen. |
10) | Wij willen land, wij willen geld, wij willen huizen, wij willen kleren, wij willen onderwijs, wij willen rechtvaardigheid, wij willen vrede.’ |
Onder Nixon - In Washington heb ik een paar mensen ontmoet,
| |
| |
die verwachten dat er tijdens de Nixon-regering minder opstanden en demonstraties zullen zijn dan in de afgelopen jaren.
Eerste argument: als radicalen weten dat er werkelijk geschoten zal worden, wanneer zij op de barricaden gaan staan, doen zij dat minder vlug dan wanneer daarover onzekerheid bestaat. Niet noodzakelijkerwijs uit gebrek aan moed, maar omdat het er niet naar uitziet dat zij op die manier hun doel bereiken.
Tweede argument: het is denkbaar dat er bij democraten en liberalen een bereidheid zal ontstaan de programma's voor verbetering van onderwijs, huisvesting en andere sociale voorzieningen serieus te nemen en daaraan mee te doen. Wat nu nog de indruk maakt van ‘window-dressing’, van schijnvertoon, van Nixon, zou dan min of meer zijns ondanks toch nog tot iets kunnen leiden. Dit argument is minder gek dan het lijkt: als rechts aan de macht is, doet het op het gebied van sociale maatregelen vaak concessies aan links, die verder gaan dan wat links, toen het zelf regeerde, tegen de obstructie van alle stille rechtsen in, wist te realiseren.
Derde argument: misschien is er nu een gelegenheid om de Democratische partij te hervormen tot een effectieve, minder corrupte partij, waarmee de grote oppositiegroepen (negers, de miljoenenbevolking van de ruim 2000 universiteiten en colleges) zich willen vereenzelvigen. Misschien - de ervaringen in de staten, waar McCarthy bij de voorverkiezingen succes had, doen weinig ingrijpende hervormingen verwachten. Daar worden namelijk de volgelingen van McCarthy in de lokale partijbesturen er de laatste weken de een na de ander uitgewerkt.
Leo Vroman, weer terug in New York: ‘Als alle mensen op Robert Kennedy hadden gestemd, zou hij weer zijn teruggekomen.’ Hij zei het tegen niemand in het bijzonder, op weg van zijn stoel naar de eettafel. Waarschijnlijk alleen om te horen hoe het klonk, bij wijze van proefballon.
Marlon Brando - In de Washington Post stond dat Marlon Brando in Los Angeles door de politie uit het vliegtuig is gehaald, dat hem naar Miami moest brengen. Hij had voor de grap aan een stewardess gevraagd: ‘Is dit de vlucht naar Cuba?’ Het meisje was bleek van schrik naar de vertegenwoordiger van de luchtlijn gerend; die op zijn beurt naar de piloot, en met zijn
| |
| |
drieën hadden ze besloten geen risico's te nemen. Er hebben zich de afgelopen jaren ten slotte al een stuk of veertig gevallen voorgedaan van Cubaanse vliegtuigroof. ‘Het was een zeer ongepaste aardigheid van meneer Brando,’ zei de dienstdoende inspecteur tegen de dienstdoende journalisten.
Nog meer filmnieuws. Op een affiche zag ik, dat de film Gone with the wind, met in de hoofdrollen Leslie Howard, Clark Gable, Vivien Leigh en Olivia de Havilland, op het ogenblik in New York te zien is in 44 bioscopen.
Paul Blackburn - In New York was het de eerste dagen ijskoud. Nog geen sneeuw, maar wel een stormwind, en vele graden onder nul. Bij het zoeken naar een eethuis woei ik op een hoek bijna om. Een rot gevoel, met bovendien de angst dat met deze hulp de alomtegenwoordige griep gauw zou toeslaan. Een paar van de mensen, met wie ik afspraken wilde maken, waren ziek. Ook Peggy Vroman, Leo Vroman's dochter, die de hoofdrol zou spelen in een schoolvoorstelling van Het dagboek van Anne Frank. De opvoering is nu uitgesteld tot februari.
Niet ziek was Paul Blackburn, een ongeveer veertigjarige dichter die in de East Village woont. Hij geeft in het City College van New York twee cursussen, samen voor ongeveer twintig studenten, variërend in leeftijd van zeventien tot zevenentwintig, die op een of andere manier, zoals hij zei, kans hebben gezien de public high school af te maken zonder er onderdoor te gaan. De klassen bestaan voornamelijk uit negers, verder vier Portoricanen, een Mexicaan en een Ier. De cursus is bedoeld om hun een betere beheersing van het Engels bij te brengen. Hij leest veel voor, onder andere uit Technicians of the sacred, een bloemlezing uit primitieve poëzie, samengesteld door Jerome Rothenberg. De studenten moeten opstellen maken en ze houden dagboeken bij, op zijn verzoek. Een van zijn opdrachten was, dat zij zelf een mythe moesten bedenken over het ontstaan van de wereld, een ‘genesis myth’, in proza of poëzie. ‘Een paar meisjes begonnen natuurlijk meteen over love, wolken en medemenselijkheid, maar er waren ook aardige bij.’
Scissors, rock and paper - In het voorwoord van zijn grote bundel The Cities, die vorig jaar door Grove Press is uitgegeven,
| |
| |
schrijft hij: ‘The secret of this book is / three: / scissors, rock, and paper.’ Daarmee heeft hij inhoud en ritme van het boek willen omschrijven. Scissors, rock and paper, vertelde hij, is een kinderspel. De schaar wordt voorgesteld door twee vingers, de steen door de gebalde vuist, en het papier door vijf gespreide vingers. Twee kinderen, of mensen, staan tegenover elkaar, en slaan hun hand naar voren. Rots wint het (is te hard voor) van de schaar, maar verliest (wordt bedekt door) van papier. De schaar wint (knipt) van papier. Met andere woorden, bij ieder van de drie gebaren is een kans van de tegenpartij te winnen, gelijk te spelen of te verliezen. Wie wint krijgt een punt.
Overgebracht op zijn poëzie is papier de naam voor de gedichten met een idee erachter, een pointe, voor wat hij met enige afkeer zijn intellectuele, academische gedichten noemde. Steen zijn de gedichten die een ding weergeven, een beeld, een situatie, zonder dat er veel meer wordt gedaan dan beschreven wat de zintuigen waarnemen. Scissors zijn de liefdes- en sexgedichten. De drie soorten wisselen elkaar af, en dat, zei hij, geeft het boek zijn ritme, dat maakt het tot een geheel. Wint een van de drie? Ja, de liefdesgedichten winnen, in aantal.
Traveller's Times - In alle 4200 bussen van New York hangen reclameborden met spreuken, recepten en cartoons van The Traveller's Times, A Public Service of Metro Transit Advertising, 880 Third Avenue, NY 10022. Bijvoorbeeld van Seneca: ‘Men do not care how nobly they live, but only how long, although it is within the reach of every man to live nobly, but within no man's power to live long.’
Deze opbeurende teksten zijn uitgezocht door Peggy en Bill Storey, een echtpaar van om en bij de zestig, afkomstig uit San Antonio, Texas. Zij hebben een kamer in het kantoor van Metro Transit Advertising, met bij het raam een klein rijtje naslagwerken met citaten. Bill zei verontschuldigend, dat zijn vrouw veel meer las dan hij, en dat zij ook meestal de boeken wel kende waar de citaten waren uitgehaald.
Hun beider lievelingsboek is Walden, van Henry David Thoreau. Zij zijn een jaar of vijf geleden begonnen in San Antonio. Daar hebben zij de openbare bussen vier maanden lang volgehangen met citaten uit Walden, vier per bus en iedere week
| |
| |
vier nieuwe, met als gevolg dat er in die paar maanden in San Antonio door de boekwinkels meer exemplaren van Walden zijn verkocht dan in de honderd jaar daarvoor. Sinds 1965 zitten zij in New York en van daar uit bedienen zij tien grote steden in Amerika, onder meer San Francisco, Los Angeles, Chicago en Philadelphia.
‘In onze bussen,’ zei Bill Storey, ‘rijden acht miljoen mensen per dag, van alle leeftijden, en met grote verschillen in geestelijke ontwikkeling. Wij proberen teksten te vinden die hun smaak cultiveren, uitspraken waar ze wat langer over kunnen nadenken dan die paar seconden van het lezen. Ze zitten ten slotte vaak meer dan een half uur in de bus. Het is een goede reclame voor de Transit, want op deze manier hoeft een dagelijkse busrit niet vervelend te zijn. Vooral met poëzie zijn we erg succesvol. En met de recepten. Per dag krijgen we meer dan 200 brieven van mensen, die de teksten graag in miniatuurvorm willen hebben. Die hebben we hier klaar liggen, als een extra service. Ook vaak van mannen, die ons bedanken voor de recepten, waardoor ze voor het eerst van hun leven aan het koken zijn geslagen. Laatst hadden we bijvoorbeeld een heerlijke paella. Maar het voornaamste zijn toch de citaten. We proberen de mensen iets positiefs te geven, de wijze en mooie woorden van grote geesten, als tegenwicht tegen alle narigheid om hen heen, tegen de luchtvervuiling, de schoolstaking, de oorlog in Vietnam. Ze vergeten eens even hun zorgen, en dat is veel waard.’
New York Review of Books - Robert Silvers is een van de twee redacteuren van The New York Review of Books (Barbara Epstein is de andere), een blad dat eens in de veertien dagen verschijnt en dat door zijn boekbesprekingen, politieke artikelen en tekeningen van David Levine in de vijf jaar van zijn bestaan grote bekendheid en invloed heeft gekregen in de Amerikaanse intellectuelenwereld. Bij het binnenkomen van de werkkamer van Robert Silvers struikel je over de honderden bespreekboeken die in kinderhoge stapels over de vloer liggen verspreid. Hij is van het begin af redacteur geweest. Daarvoor zat hij in de redactie van Harper's Magazine en de Paris Review.
‘Wij zijn begonnen in de periode van de krantenstaking in New York. Er was een algemeen gevoel, dat de boekbesprekingen in
| |
| |
dit land slecht van kwaliteit waren, vervelend om te lezen. We hadden geen kapitaal, maar wel de zekerheid dat de uitgevers zouden adverteren. Van de eerste twee nummers, met bijdragen van mensen als Mary McCarthy, Edmund Wilson en Norman Mailer hebben we er 60.000 laten drukken, en daarna is het meteen goed gaan lopen. In het begin schreven de medewerkers voor niets, nu krijgen ze vijf cent per woord.’
De oplage is gestegen tot 85.000. Iets meer dan de helft daarvan gaat naar studenten en docenten van Amerikaanse universiteiten. De verspreiding buiten de VS is verhoudingsgewijs klein: 3000 à 4000 exemplaren voor Europa en de rest van de wereld.
‘Er heeft nooit zoiets als een redactionele beginselverklaring in het blad gestaan. Wij hebben geen politiek of literair programma. Het enige wat je zou kunnen zeggen is dat we allemaal tegen de Amerikaanse politiek in Vietnam zijn, hoewel ook weer niet iedereen in dezelfde mate of op dezelfde gronden. Het criterium bij de beoordeling van stukken is of de schrijver iets interessants heeft te zeggen. Als we een rol hebben, dan is het die van het geven van goed gefundeerde kritiek op het Amerikaanse culturele en politieke leven. Twee jaar geleden hebben wij een stuk opgenomen van Stokeley Carmichael, What We Want, waarin hij uiteenzet wat het doel is van de Black Power beweging. Een jaar later schreef Christopher Lasch The Trouble with Black Power, waarin hij zijn kritiek geeft op wat hij beschouwt als Black Power retoriek, op de weigering van de Black Power leiders om zich te realiseren dat de Amerikaanse negers op een niet los te maken manier met de blanke cultuur zijn verbonden. Ook over The confessions of Nat Turner van William Styron en The Armies of the Night van Norman Mailer hebben we stukken gepubliceerd waarin tegengestelde opinies werden verdedigd. We willen ons niet op één oordeel vastleggen, maar wat we wel proberen is mensen te vinden die op hun gebied iets bijzonders te zeggen hebben. We laten een boek niet bespreken omdat het nu eenmaal besproken moet worden. Als we voor een boek geen goede criticus kunnen vinden, blijft het onbesproken.’
Behalve het tijdschrift geeft de New York Review, deels samen met andere uitgevers, ook brochures en boeken uit, zoals Teaching the unteachable van Herbert Kohl, de uitwerking van een artikel dat in de NYR heeft gestaan, en The rebellion in Newark van
| |
| |
Tom Hayden, samen met Random House.
Welke mogelijkheden ziet hij zelf voor de emancipatie van de Amerikaanse negers?
‘Senator Robert Kennedy was van de leidende politici de enige, die er in slaagde, om wat voor reden dan ook, een band te scheppen met het arme deel van de bevolking. De negers geloofden in hem. Zij hadden het vertrouwen dat hij als president werkelijk iets zou doen. Ik geloof niet dat er op het ogenblik iemand is die in dat opzicht met hem te vergelijken is, ook niet onder de zwarte leiders. Cleaver van de Black Panthers heeft geen grote aanhang, Carmichael is populair bij blanke en zwarte studenten, maar niet bij de brede zwarte massa. Adam Clayton Powell, die nu net herkozen is als lid van het House of Representatives, heeft wel meer invloed onder het volk, althans in Harlem, maar hij is een politicus oude stijl; ik kan me hem moeilijk voorstellen als de grote man van de komende jaren. Wij zullen het moeten hebben van een verandering van mentaliteit die op de universiteiten is begonnen, en die van daaruit snel om zich heen grijpt. Ook de groeiende groep van zwarte social workers die zich bezig houdt met community development doet veel goed werk. Ik geloof niet dat er mogelijkheden zijn voor een algemene revolutie. Maar misschien wel voor revoluties op kleine schaal, in onderdelen van het sociale leven, op de scholen bijvoorbeeld.’
Hannah Arendt - In New York ben ik ook bij Hannah Arendt geweest, de schrijfster van onder andere The Origins of Totalitarianism, The Human Condition, Eichmann in Jerusalem en On Revolution. Zij is een leerling van Karl Jaspers en Martin Heidegger. In 1933 is zij naar Parijs geëmigreerd, en in 1941 naar Amerika. Zij heeft aan verscheidene Amerikaanse universiteiten gedoceerd, onder meer de University of Chicago en de New School for Social Research, in New York.
Zij praat Engels met een duidelijk hoorbaar Duits accent. Haar boeken schrijft zij in het Engels en, anders dan bijvoorbeeld Marcuse, in mooi helder Engels, voor zover ik het kan beoordelen. Duitse vertalingen van haar werk maakt zij zelf. Met haar man, Heinrich Blücher, praat zij thuis altijd Duits, vertelde ze. ‘Ik geloof niet dat iemand na zijn 25e een taal ooit nog even goed kan leren als de taal waarmee hij opgroeit. Het is vooral moei- | |
| |
lijk om in een vreemde taal clichés te vermijden. Nog moeilijker dan in je eigen taal. Ik herinner me dat we voor de oorlog eens met Brecht op een terras in Parijs zaten. Het lukte hem niet om een kop koffie in het Frans te bestellen. Hij zei: “Het kost me al zoveel moeite mijn eigen taal goed te leren, dat ik geen zin heb ook nog tijd te verknoeien aan andermans taal”.’
‘Het heeft ook zijn voordelen in een land te leven waarvan je de taal niet tot in alle nuances beheerst. Dat schept een beschermende laag om je heen, en dat vind ik prettig.’ Ik vroeg of zij er wel eens over dachten naar Duitsland terug te gaan. ‘Nee, ik zou het er niet kunnen uithouden. Ik hou niet van Duitsers. Dat is geen gevolg van de oorlog, maar van hun manieren, of liever, van hun gebrek aan manieren.’
‘Daar komt nog bij dat het Engels een ideale taal is om over politieke onderwerpen te schrijven, en het Duits niet. Welke andere taal heeft twee woorden voor vrijheid? Hoe zou je “citizen” moeten vertalen? “Bürger” en “Staatsbürger” betekenen niet hetzelfde. Wat is een Duits woord voor “civil disobedience”? Het is er niet. Dat komt omdat zij een traditie missen, een nationale politieke geschiedenis van enige betekenis. Zij hebben een “shabby history”.’
Over Amerika en de Amerikanen zei ze: ‘Het is hier het meest vrije land in de wereld, maar de Amerikanen weten dat zelf niet. Alles wat onvolmaakt is, willen zij veranderen, en omdat onvolmaaktheid nu eenmaal niet uit te bannen is, lijden zij voortdurend aan een gevoel van schuld. Vandaar ook dat veel Amerikanen geen raad weten met de dood. Begrafenissen zijn hier de meest wonderlijke spektakelstukken, en na afloop proberen zij de dood en de dode zo gauw mogelijk te vergeten.’
‘Hun schuldgevoel richt zich de laatste paar jaar meer op hun eigen land dan op de buitenwereld. In zoverre kan men zeggen dat ze meer isolationistisch worden. Ik had laatst een briljante student die zijn Ph. D. had gehaald - vergelijkbaar met doctorsgraad - en tegen wie ik zei: Ik sta er op, dat je nu een jaar naar Europa gaat om daar rond te kijken. Maar hij wou niet. Hij vond dat hij zijn land op dit moment niet alleen kon laten.’
Ik vroeg of het element van demagogische en soms nationalistische retoriek haar niet hinderde in manifesten van radicale studenten en van Black Power leiders, en ook in een boek als The
| |
| |
Armies of the Night van Norman Mailer. ‘O nee, dat vind ik een prachtig boek. Het zal ons overleven als een van de meest welsprekende documenten van deze tijd. En wat die retoriek bij studenten betreft: vergeet niet dat duizenden studenten zich tot McCarthy voelden aangetrokken juist omdat hij niet retorisch en niet demagogisch was. Ik heb hem hier in New York gehoord, voor 25.000 mensen in Madison Square Garden, en hij praatte alsof hij in een kamer zat, ironisch, sceptisch, zonder stemverheffing.’
Zij wilde er ook niet aan, dat de dominerende belangstelling bij studenten voor politiek - universiteitspolitiek en nationale politiek - naast in het oog springende pluspunten ook nadelen heeft. In iedere gemeenschap, de academische inbegrepen, moet ruimte en begrip bestaan voor mensen die zich met andere dingen wensen bezig te houden dan met politiek. Als op een universiteit vrijwel niemand zich voor politiek interesseert - conform het dogma: de universiteit doet niet aan politiek - is er iets mis, maar als vrijwel iedereen over niets anders praat, is er ook iets mis.
Hannah Arendt noemde als voorbeeld van een metamorfose die zij juist bewonderenswaardig vond, het geval van een jonge assistent-professor die al jaren uitsluitend belangstelling leek te hebben voor Griekse werkwoorden. Toen McCarthy zich kandidaat stelde, had hij zich van de ene dag op de andere ontpopt als een van de actiefste en meest talentvolle organisatoren. Hij verdeelde de studenten in groepen, huurde bussen, gaf instructies en huis aan huis trokken zij de naburige steden en dorpen door om voor McCarthy te pleiten.
‘De slogan was: “Get clean for Gene”. En inderdaad, ze hebben zich gewassen - dat was hard nodig ook - de haren kort geknipt, een extra zoom aan de rokken. Ook de radicale studenten bleken ineens bereid te zijn mee te doen met het systeem. Maar de conventie in Chicago heeft dat vuur gedoofd. Daar werd duidelijk hoe verrot de Democratische partij is. Bij de voorverkiezingen kregen Kennedy en McCarthy samen 85 percent van de stemmen, maar die duidelijke voorkeur van de kiezer hebben de partijleiders zonder meer genegeerd. Wat nu zal volgen, is waarschijnlijk een periode van stabilisatie, van weinig verandering, niets spectaculairs. Nixon is geen aangename man, maar hij is althans geen dwaas. Ik geloof dat de opwinding de komende
| |
| |
maanden zal verminderen. De kookhitte van deze zomer kon niet blijven voortduren.’
Alfred Kazin - Alfred Kazin, 53 jaar, is literatuurcriticus en professor aan de State University van New York. Hij geeft twee colleges per week, over onderwerpen van literair-humanistische aard, zoals hij zelf zei; dit jaar over Dostojewski en andere klassieke Russen. Hij heeft een werkkamer in de Village, in de Veertiende Straat, met een deur die aan de binnenkant versterkt wordt door een lange, schuin op de vloer staande ijzeren staaf, bij wijze van extra veiligheidsmaatregel tegen inbrekers.
Hij vergeleek de toestand in Amerika met die in nazi-Duitsland en Rusland onder Stalin. Het punt van overeenstemming is volgens hem dat de meeste mensen zich niet willen verdiepen in wat er om hen heen gebeurt. Zij hebben schuld door onwetendheid, door het negeren van misstanden in hun omgeving. Het grote verschil is, dat er in Amerika geen kampen zijn, geen massamoord, en een regering die liberaler is dan het merendeel van de bevolking. Het is de bourgeoisie die zich reactionair gedraagt, de middenlaag, niet de bestuurders. Wat hem bij zijn studenten trof, en bij zijn eigen twee studerende kinderen, was een haast pathetisch gevoel van protest, en van iets eraan willen doen. Als zijn dochter over een vernederde neger hoort, krimpt ze in elkaar van ellende. Ook zijn zoon, in Harvard, is een fel SDS-er. Kazin vond de theorieën die radicale studenten verkondigden soms idioot, maar hij bewonderde hun idealisme en hun veroordeling van het onverschillige, materialistische bourgeois-milieu, waaruit zij zelf dikwijls voortkomen.
De gehate middenklasse - Allemaal goed en wel, maar er zit ook iets irriterends in dat idealisme van de briljante Harvard-studenten die vol afschuw praten over de schuld van de reactionaire bourgeoisie. Dat bedacht ik later, in een drukke subwaytrein vol schuldige burgers. Studenten en professoren aan de beste Amerikaanse universiteiten hebben makkelijk praten over andermans schuld. Ze verkeren, net als in West-Europa, in een geprivilegieerde omgeving, vol geld, vrijheid en tolerantie. Ze gaan een even gouden toekomst tegemoet, in dezelfde omgeving of elders in de bovenlagen van de samenleving (als afgestudeerde van Yale,
| |
| |
Princeton, Harvard, Berkeley). Voor de doorsnee subway-burger - die ik mij terwille van het contrast voorstel als vijftigjarige kantoorbediende met een steeds gebrekkiger functionerend lichaam, zieke familieleden, uitzichtloze baan, klein huis in een voorstad met grote auto voor het weekend, plus een derderangs college voor zijn middelmatig begaafde kinderen - voor die betrekkelijk treurig in het leven staande burger dus, is het onaangenaam dagelijks via krant en televisie van de academische elite te moeten horen, dat hij tekortschiet in sociale bewogenheid.
Vermaningen uitspreken is altijd al honderdmaal prettiger dan vermaningen aanhoren, en wanneer de kritiek dan bovendien nog komt van een der meest bevoorrechte sociale klassen, is het voor de bekritiseerde helemaal geen doen meer. De subway-burger zou graag met de elite-student of -docent van plaats willen wisselen, hij zou de ruime blik en het hartverwarmende idealisme met genoegen op de ruil toenemen. Maar student of docent willen hun sociale positie voor geen geld ruilen met die van de kantoorbediende, ook al zouden zij hun oude standpunten mogen handhaven in de dagelijkse praktijk van het burgerlijke middenstandsleven.
Als de solidariteit van de meest geprivilegieerden met de minst geprivilegieerden gepaard gaat met minachting voor de middenmoot, is het tijd voor wantrouwen. Wantrouwen niet alleen van het midden, maar ook van de meest onderliggende klasse, die met zijn emancipatiestrijd in de eerste plaats de rechten en kansen van het midden wil veroveren, en niet die van de elite.
Het mens Amerika - Amerika is geen persoon, net zo min als Australië, Friesland, Amsterdam of De Bijenkorf personen zijn. Amerika leeft niet. Het is niet geboren en het gaat niet dood. Het is geen man, vrouw of kind. Het heeft geen hersens en geen opvattingen, geen emoties en geen gezicht. Het heeft geen kwade en geen goede bedoelingen. Amerika is, voor wie het vergeten mocht zijn, alleen maar de naam van een land.
Iets anders is, dat een mens Amerika kan vergelijken met een mens, zoals hij alles met alles kan vergelijken. Met behulp van zijn vermogen tot beeldspraak kan hij zijn begrip van iets verhelderen, verfijnen. Maar het blijft zaak te onthouden in welke opzichten de vergelijking niet opgaat, zeker als het beeld gebruikt
| |
| |
wordt als basis voor handelen of redeneren. Anders verliest iemand in een minimum van tijd door begripsverwarring meer dan hij door begripsvergroting heeft gewonnen. Wie bijvoorbeeld mensen met bomen vergelijkt, kan een aardig eind wegdichten over takken, groeien en een kruin, maar wanneer hij vervolgens de omstanders van dertig jaar en ouder van een kruis voorziet en hen begint om te hakken, wordt het tijd voor een inrichting.
De vergelijking van een land met een mens is ver gezocht: er zijn maar weinig gemeenschappelijke kenmerken. Niettemin wordt het beeld veel gebruikt. Het is een vast onderdeel van het nationalistisch denken. Het onaangename is dat de nationalist zijn vergelijking van een land met een individu - of van een volk met een individu, wat even misleidend is - gaat beschouwen als een letterlijke waarheid, waarmee praktisch te werken valt. Hij ontwikkelt een liefde-, haat- en vriendschapsretoriek, en hij handelt ernaar. Hij praat over landverraad en volksbewustzijn, alsof het werkelijk waar is dat een land verraden kan worden en alsof het werkelijk waar is, dat een volk eenzelfde soort bewustzijn heeft als een enkeling.
Voorbeelden - Eric Bentley in de New American Review: ‘De cultuur die Amerika andere landen heeft aan te bieden is slecht, een samenraapsel van slechte godsdienst, slechte filosofie, en slechte kunst. Amerika gooit oude culturen overhoop en verhindert de geboorte van nieuwe: allebei tegelijk. En wat het kapot maakt vervangt het door de corrupte retoriek van zijn public relations en culturele rommel van zijn massamedia.’
Bram de Swaan in Amerika in termijnen: ‘Het is onmogelijk om niet van Amerika te houden. [....] Amerika is binnen. Voor 'n overgrote meerderheid heeft het alle problemen opgelost die een samenleving maar voor haar leden op kan lossen. Voor een grote minderheid en voor de rest van de wereld niet. [...] Het is dit volk onmogelijk wie anders doet of denkt te laten leven met de rechten en waarborgen die de grondwet ze gunt. [...] Voor sommigen is dat genoeg om Amerika in zijn geheel te verwerpen. [...] Jonge mensen in Europa, Latijns-Amerika, Azië en Afrika verafschuwen Amerika als een oud en boosaardig land. [...] Amerika heeft voor zichzelf het meest bereikt. De rest van de mensheid staat buiten.’
| |
| |
Bram de Swaan over het Amerikaanse gezicht: ‘Een houten stem en een houten hoofd, niet zo zeer dom als wel gezaghebbend, door de jaren gegroeid met duizend nerven, en met een suggestie van een restje leven, diep binnenin verborgen, zoals in oud hout. Dat is het Amerikaanse gezicht.’
President De Gaulle: ‘Vive la France.’
Prof. B. Delfgaauw: ‘Het zou verraad zijn aan het beste in de Amerikaanse geest, als wij zouden weigeren Amerika te toetsen aan de normen, die het grotendeels zelf heeft geformuleerd.’
Fokke Sierksma in Testbeeld: ‘Amerika infiltreert in de wereld van de Europese geest bij uitstek, de wereld van het boek.’ ‘De Amerikaanse mens mist het perspectief van zweet en haar, leed en dood.’
Schuldige reizigers - Maar, zal iemand zeggen, zonder generalisaties en vergelijkingen kan een mens niet denken. Toegegeven, maar dat is nog geen reden om maar alles te geloven wat er aan algemeenheden en beelden in eigen en andermans hoofd opkomt. Bedenksels zijn controleerbaar, ontluisterbaar, meer of minder toepasselijk, meer of minder schadelijk in hun gevolgen.
De vorming van morele oordelen over landen en volken kan worden tegengegaan door reizen en reisverslagen, door het fameuze er-zelf-geweest-zijn. Dat zou je zeggen, maar in de praktijk blijkt dat juist reizigers het kwaad verspreiden, omdat zij geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding om hun incidentele, subjectieve ondervindingen tegenover de thuisblijvers te veralgemenen tot uitspraken van het kaliber: Amerika is gek (Mailer, hoewel inheems: ‘The center of America might be insane’) en Fransen zijn intelligent.
Aan de andere kant, als het reisverhaal beperkt blijft tot persoonlijke indrukken, is de kans groot, dat ook de algemene oordelen die wèl geldig zijn, over negerdiscriminatie bijvoorbeeld of over het ontbreken van persvrijheid in Rusland, hun scherpte verliezen. Dat gebeurt wanneer de verrukte reiziger begint uit te weiden over zijn aardige ontmoetingen met de joviale voorzitter van de Sowjetschrijvers-vereniging, de geestige kolonel in Athene, de verlegen gouverneur van Alabama of de indrukwekkende Castro. Allemaal eigenlijk net zulke geschikte mensen als u en ik, of, wanneer ze in het gelukkige bezit zijn van een magnetische per- | |
| |
soonlijkheid - dat zeiden voor de oorlog de bezoekers van Hitler en Mussolini altijd - zelfs nog iets bijzonderder.
Er is maar één puriteins en Columbusachtig middel tegen de neiging om landen en volken met personen te vergelijken, en dat is: er niet aan toegeven.
Polititudes - William Heckscher, vroeger kunsthistoricus aan de universiteit van Utrecht, is nu voorzitter van het ‘art department’ van Duke University in Durham, een kilometer of vijftien van Chapel Hill. Hij heeft daar opdracht, voldoende volmachten en geld gekregen om de kunstfaculteit, die kwijnde toen hij kwam, te hervormen naar eigen voorkeur. Onder zijn aanwijzingen is op de campus een nieuw museum ingericht, met alle flexibiliteit in licht en vorm, die met behulp van ingenieuze wanden, plafonds en elektriciteit maar te bedenken is.
Hij heeft voor de universiteit een verzameling middeleeuwse sculptuur gekocht, na weken onderhandelen met de weduwe van de kunsthandelaar Brummer in New York, een man die zoals hij zei de eigenaardige gewoonte had alleen maar te kopen en nooit te verkopen. De collectie bestaat uit 200 stuks, op het ogenblik nog opgeslagen in een kelder onder de campuskerk, met daarbij vier prachtige grote apostelbeelden, afkomstig uit een kerk in Frankrijk. ‘Er zijn mensen die het schandelijk vinden dat die beelden in de loop der tijden naar Amerika zijn verhuisd. Ik niet. De beelden worden er niet mooier of lelijker van.’ Een voordeel is bovendien dat ze in een museum, goed belicht, beter te zien zijn dan in een donkere hoge hoek van een kerk, tientallen meters van de kijker verwijderd.
Hij praat langzaam en weldoordacht, met af en toe zonder stemverheffing de woorden verdomme en godverdomme erdoorheen, die het op die manier goed doen. Het deed me denken aan de stationsadvertenties van de jubilerende Bond tegen het vloeken en aan het kind dat laatst vroeg of die bond een vereniging was tegen lelijke kleurencombinaties.
Heckscher vertelde dat hij een nieuw Engels woord had bedacht: ‘polititudes’, met de eerste i uitgesproken als ai, een naam voor de combinatie van beleefdheden en gemeenplaatsen die zestig procent van de conversaties bederven. Tot zijn spijt had hij er in Durham nog geen school mee gemaakt.
| |
| |
Father Berrigan - In New York heb ik een ‘poetry reading’ meegemaakt van Father Daniel Berrigan, die gedichten heeft geschreven over de oorlog in Vietnam. Hij is in Hanoi geweest, ik geloof in 1967, en hij is er samen met een paar andere katholieke priesters in geslaagd drie gevangen Amerikaanse piloten vrij te krijgen. De afspraak met de Noordvietnamezen was, dat de vliegers niet meer zouden meevechten, maar toen ze in Amerika kwamen werden ze toch weer gedwongen naar Vietnam terug te gaan.
Een paar maanden later kwam Berrigan weer in het nieuws, toen hij met enige anderen een stapel aanmeldingskaarten voor militaire dienst in brand had gestoken met zelfgemaakte napalm. Daarvoor is hij tot gevangenisstraf veroordeeld, maar of het daarvan komen zal, is de vraag. Hij is in hoger beroep gegaan en tegen borgtocht vrijgelaten, met de voorwaarde dat hij niet zijn woonplaats uit mag.
Hij is verbonden aan Cornell University in Ithaca, New York. Voor de avond in New York had hij dispensatie gekregen van de beperking van zijn bewegingsvrijheid.
Een idealistische man dus, en al ben ik tegen die kaartenverbranding toch wel iemand die respect verdient. Maar dat respect voor zijn goede bedoelingen verdween, toen ik zijn gedichten hoorde en vooral door wat hij eromheen vertelde over het proces en zijn politieke opvattingen. De poëzie was huilerig, met onder andere een gedicht over kinderen in Hanoi die na drie jaar bombardementen nog zongen, en daar dan veelbetekenend achteraan: ‘Congresleden in Washington zingen niet.’ Hij zei: ‘Wat dit land nodig heeft is een buitenlandse politiek voor de kinderen.’ Hij klaagde dat zijn proces niet onpartijdig was gevoerd. Wat hem het meest pijnlijk had getroffen was dat een van de aanklagers een jood was geweest en een andere een neger. ‘Het is triest,’ zei hij, ‘dat juist die mensen, met die huid en met die cultuur, ons moeten vervolgen.’
De derde ongelukkige vergelijking kwam toen hij vertelde, dat hij zich gesterkt had gevoeld in zijn strijd voor de goede zaak door de analogie met het proces tegen Larissa Daniel, Pavel Litvinov en drie anderen, dat in dezelfde tijd in Moskou werd gevoerd. Alsof de verschillen tussen die processen - in het karakter van de verboden protestdaad, in de vrijheid om op andere manieren oppositie te voeren, in de publiciteit in eigen land, in de gevolgen
| |
| |
voor de daders - niet veel meer in het oog springen dan de overeenkomsten.
Kenneth Burke - De ontmoeting, die mij van deze reis waarschijnlijk het best zal bijblijven, was die met Kenneth Burke. Niet door wat er gezegd werd, want hij zei minder gedenkwaardige dingen dan ik mij op grond van zijn boeken had voorgesteld, maar wel door de manier waarop hij praatte en door het gezelschap, het uitzicht, en de kamer waarin het bezoek zich afspeelde.
Kenneth Burke is essayist en dichter. Tot zijn boeken, die kortgeleden door de University of California Press grotendeels zijn herdrukt, behoren Counter-statement, Permanence and change, The philosophy of literary form, Language as symbolic action, A grammar of motives and a rhetoric of motives, en Collected poems 1915-1967.
Hij is nu 71, een kleine man met wit haar, en felle, koortsachtig lijkende ogen in een vriendelijk gezicht met een snor. Het meest opvallend was zijn lach, een keihard, oorverdovend lachen waarmee hij zijn eigen woorden bombardeert, na vrijwel iedere zin en ook midden in zinnen, telkens heel kort en hard.
Hij woont in Andover, New Jersey, maar nu tijdelijk, in verband met een ernstige ziekte van zijn gedeeltelijk verlamde vrouw in een grauwe kleine hotelkamer op Brooklyn Heights, met een uitzicht over de rivier op de wolkenkrabbers van Manhattan. Zijn vrouw was er bij, in een rolstoel, met niets klagends in haar stem en gezicht maar wel iets treurigs. Toen het donker werd gingen alle lichten op Manhattan aan. ‘Daar zie je de katastrofe van onze beschaving. Al die uit hun krachten gegroeide huizen. Soms denk ik, als ik naar buiten kijk, dat het een fantastisch decor is van karton.’ De een na de ander kwamen zijn kinderen binnen: twee volwassen vrouwen en een man. Ze bemoeiden zich niet met het gesprek. De twee vrouwen gingen langs de muur groente schoonmaken en vlees braden. Zij praatten met elkaar, wat de kamer nog voller maakte. De zoon las de krant. We dronken allemaal orange juice met wodka, en we vormden een nogal onheilspellend gezelschap, hoewel er niets schokkends gebeurde en niets schokkends werd gezegd.
[1969]
|
|