De steen schrok er van; dit had hij allerminst verwacht. Hij blikte zenuwachtig naarboven. En daar ontdekte hij op de tafel tegenover hem een knoedeltje rood kristal. Het gloeide en danste in het schemerdonker als het licht van de ondergaande zon in een ruit.
Gelukkig, het was niet om bang voor te zijn.
- Zul je me niet verraden, fluisterde de steen, zul je niet?
Het kristal pinkte en twinkelde met tientallen kleine vlammetjes tegelijk, tientallen kristalletjes. Het was heel vriendelijk om aan te zien, ja het leek bijna op een edelsteen.
- Niet niet niet, zongen de kristalletjes, zoiets believen wij niet.
Het was een geruststelling, en de steen dacht er 1 heel klein ogenblikje aan de nacht in het gezelschap van het lieve kristal door te brengen.
Maar direkt daarop werd hij weer verstandiger.
- Ik heb haast, sprak hij vlug, ik heb erge haast, het-spijt-medat-ik-je-niet-meenemen-kan. Maar je begrijpt...
- Si si si, zuchtte het hemelse kristal, waren wij maar gewone zwerfsteentjes, wij, net als jij.
- En zúlke schone adertjes, zei ze.
- Ja hè, zei de steen, maar nou moet ik weg. Kijk, daar ga ik al.
Heus, hij kon niet langer blijven, er hing teveel van af. -
Denk je dan nog eens aan me? tinkelde het kristal.
Het goud van de steen schoot vuur. - En of, zei hij, nog wel 100 keer op een dag. En meteen rolde hij er vandoor.
Tweede konsternatie, dezelfde avond.
Nauwelijks bij de deur gekomen hoorde de steen opeens aan de andere kant van de muur een groepje voetstappen naderen. De voetstappen hielden stil voor de deur en onmiddellijk daarna ging deze open.
Tegen het licht dat uit de gang de zaal in stroomde stond levensgroot de werkster, haar bezem als een geheven zwaard in de ene hand en het stofblik als een verdedigingsschild in de andere. Ze kwam om alles wat op de grond lag op te vegen.
Het hart van de steen stond stil van schrik. Hij probeerde nog weg te duiken, maar telaat. Een werkster is iedereen te vlug af. De werkster stapte strijdvaardig naar binnen en stak me