De vlieg begreep er het fijne niet van. Moest hij dáárvoor wakker gemaakt worden midden in de nacht.
Kwaad als een spin sloeg hij zijn driftige vleugeltjes uit om wéér een andere slaapplaats op te zoeken.
De nachtwaker stond nu voor de buitendeur.
Hij trok zijn das recht, kuchte en opende de deur... - Goedenavond, zei hij.
Niets te zien.
Wel, dit en dat, de nachtwaker begreep er nog minder van dan de vlieg en hij had nog wel een veel groter hoofd. Hij was er zeker van dat hij had horen kloppen.
Deur weer dicht - mopperen - trap tegen de zwaaideur - mopperend naar boven. Nog harder mopperen vanwege de pijn in zijn grote teen (van de trap tegen de deur).
Intussen wentelde de steen zo vlug zijn voetje hem dragen kon naar de volgende deur, de buitendeur. Toen: - Bonk, bonk, bonk!
Halverwege de trap gekomen, hoorde de nachtwaker opnieuw het gebonk.
- Wel Van Dullemen, zei hij, heb ik me dan toch vergist? Stond er dan toch iemand voor de deur?
Hij voelde zich niet helemaal op zijn gemak. Veel langzamer dan de eerste keer daalde hij de trap weer af, de gang door, naar de hal. Bonk, bonk, bonk! Zachtjes de zwaaideur open, dicht - even wachten - even diep ademhalen - dan: OPEN.
Met bevende vingers trok de nachtwaker, die als een keeshond zo bang was voor spoken en nachthemden, de deur uit het slot en gilde - gilde bijna.
Voor hem, voor de deur, stond een onmetelijk groot, griezelig donker gat, een gat dat er uitzag als een zwart nachthemd. Verder niets.
- Help, kreunde de nachtwaker, help.
Hij wist niet hoe vlug hij de deur weer in het nachtslot zou gooien en naarboven rennen.
Hij kroop in zijn hokje, zette de tafel tegen de deur en kwam