Beter was om het eerst met een steen te proberen.
De jongste vond er een en wierp die op het ijs. Krak, zei het ijs, krrak, maar de steen zakte er niet door. De steen troonde precies in het hart van een grote witte ster, die zich hoe langer hoe verder uitspreidde.
De steen stak zijn voetje uit om weer naar de wal terug te rollen. - Vreemd, het lukte niet, iets hield hem vast. Kon voor noch achteruit, kon wenden noch keren.
En daar lag hij nu, de avonturier met de gouden adertjes, als een eend vastgevroren in het ijs.
Maar geen nood, daar kwam de dooi al aanvliegen, met zijn hoed van zon. Het ijs brak in scherven en de scherven dreven als witte zeilschepen de rivier af. Op één van hen stond als een eenzame kapitein de steen.
- Zou hij het halen, zou hij het klaarspelen op zijn schip zonder roer en voordat de schots gesmolten was een ondiepe zandplaat bereiken?
De oevers schoten voorbij. Bomen, huizen, torens...
Een zilvermeeuw die uit wilde rusten van het vliegen daalde neer op de voorsteven en deed dienst als matroos.
Hij haalde het.
Met een schurend geluid meerde de schots voor de wal.
Enige dagen later was het ijs gesmolten en lag de steen, een dun laagje water als een deken over zich heen, te schitteren op een grintbank tussen duizenden kibbelende rivierkiezels.
De steen zag nog net hoe, toen het zomer werd, de grintbank droogviel en een wagen van de Firma Boltje en Zonen aan kwam rijden die in zand en grint deed. Hoe de wagen volgeladen werd en hoe hij helemaal bovenop kwam te liggen.
Zag hoe hij zich van de wagen liet vallen. In de stad. Ja. In de straat. Vlug. Overreden werd, flopflop, opgeraapt door koopman Peterselie, in de lompenkar gelegd. Lapjes die hem uitlachten. Zandhoopballonuitdeballon... Plofff!... ftt.
- Echt waar, zei die avond een vrouw tegen haar man, echt waar.
- En ze verzekerde aan een ieder die het horen wilde: Ze had vanmiddag - op klaarlichte dag! - een ster uit de hemel zien