- Er zijn meer warme stenen op de wereld, zei de hunebedkei, - dat is het niet. Je ziet het, ik ben groot, ik ben sterk, alles wijst er op dat ik het ben, en toch ben ik het niet. O, zelf teleurgesteld zijn is erg, maar anderen te moeten teleurstellen is honderd maal erger. Ik wou dat ik niet bestond.
De kleine steen kreeg diep medelijden met de grote.
- Is het zo erg? vroeg hij.
- Nog veel erger, zei de kei. Jullie kleine stenen kunnen tenminste nog rondzwerven, ik kan helemaal niks. Een steen als ik is hulpeloos aan zijn standplaats gebonden...
- Zal ik dan maar gaan, fluisterde de jonge steen.
- Ja, ga maar, ga maar, zei de kei, met een berustende klank in zijn stem. - Maar luister zoon, ik wil je een kleine hoop meegeven. Gehoord heb ik dat zich op twee kilometer afstand van mij een kei ophoudt die nog groter en sterker is dan ik. Misschien is hij het, informeer maar eens.
- Is dat zeker? vroeg de steen, die de kleine hoop van de hunebedkei tot een grote hoop voelde aanzwellen.
- Nee nee, zeker is het niet, sprak de kei vlug, ik zei: misschien!
- d.w.z. je kùnt niet weten, d.w.z. zie maar eens.
- Nou dan ga ik maar meteen, riep de jonge steen naarboven. Dag!
Zich met grote moeite uit de ban van de hunebedkei losmakend, wapperde hij nog één keer met zijn oogje en zette het daarna op een lopen.
De derde kei was niet 1 maar 4 stenen. - VIER stenen tegelijk. Als deze het niet was dan was niemand het, want allevier waren ze groter dan die hij ooit tevoren gezien had. Ze staken de lucht in als torens, met elk een onmetelijk fors, brandend oog. En weer voelde hij op grote afstand al de kracht waarmee ze hem aantrokken.
- Zijn jullie het, gilde hij boven alles uit, zijn jullie het soms allevier tezamen?
Hij wachtte ongeduldig op het antwoord. Maar het antwoord kwam niet.
Eindelijk, na een angstige stilte die wel 2 minuten duurde, klonk over de hei als een late echo van zijn eigen stem:
- Nee nee nee. - Verder. - Verder. - 1½ km van hier.