eigenlijk op de wereld werd. De laatste koeien werden binnengehaald en de laatste treuzelende trekvogels raapten tenslotte ook hun veren bij elkaar en reisden naar het zuiden.
Wel liep nog een enkele boer mistroostig over zijn land, omdat hij niets te doen had, maar het wàs leeg en het bleef leeg. Het land leed onder de nachtvorsten.
Een week later waren zo ongeveer alle mensen verkouden en bleven binnen.
De steen keek uit over een uitgestorven aarde.
Maar in de verte lag de stad...
* * *
Wazzen een boer in Nederland, in de omtrek van de stad, die een rijk landhuis liet bouwen, een soort hereboerderij, met het doel er warmpjes in te zitten als het winter werd. En nu was het winter.
's Morgens, als de luiken opengingen en het paard voor de wagen gespannen werd, lag er al wat wit rijp op het gras. De winterpenen waren ingekuild en in de hooibergen stond volop hooi voor de hongerige winter. - Hoor, op stal snuiven de koebeesten als verkouden neushoorns.
De hele zomer was er duchtig gewerkt en het huis was nu bijna klaar, was om precies te zijn àf op de naam na en de boer en de boerin woonden er al in.
- Jij mag zeggen hoe het heten moet, zei de boer tegen zijn vrouw.
- Weet ik veul, zei de boerin, ik sta de hele dag al in de keuk'n en als ik niet in de keuk'n sta dan sta ik in de karnkamer om kaas te mak'n, - zeg jij het maar.
- Nee nee, zei goedmoedig de boer, jij mag het zegg'n, ik weet al hoe het moet het'n, maar jij mag het zegg'n.
De boerin dacht na, maar op het eigenste moment wilde haar geen enkele naam tebinnen schieten.
- Kom nou, zei de boer, waar ligt ons huis nou vlakbij?
- Bi de stad, riep de boerin triomfantelijk.
- Nou dan, zei de boer, en waar ziet het op uit?
- Ook op de stad.