Diepe, diepe duisternis
Aan de linkerkant van het veerhuis lag een drassig lapje grond dat zo zacht was als modder en dat van niemand was - niemandsland dus.
En laat de steen, die arme ongeluksvogel-zonder-vleugels er nou precies invallen! Hij zakte er in weg 5½ duim, d.i. ongeveer 13 cm en later nog een halve duim. Op die diepte bleef hij steken.
Natuurlijk stelde de steen onmiddellijk pogingen in het werk om weer naarboven te klauteren, maar - en dat had ik hem wel vooruit kunnen zeggen - dit lukte natuurlijk niet. De grond was kleverig en hield alles wat er eenmaal in zat met haar honderd zuigarmen stevig omklemd.
Pikdonker was het er, en doof en bedompt en geen geluid drong van bovenaf door. Ja, het leek wel op iets ergs, waarover in sommige gedrukte boeken te lezen valt.