ren ze niet dat ze meenden de taal te kunnen vernieuwen; daarvoor was het te laat en o, voorgoed te laat.
Maar de maatschappij zou wel zeer gebaat zijn bij het verfijnen van normerende begrippen en zo; het onheil dat vals woordgebruik en metaforisch geruis aangericht hadden was een rampzaal. Ook oorlog en genocide berustten vaak op slordig taalgebruik en God bijvoorbeeld was in de eerste plaats een machtig of machteloos woord en dan zeker niet het Woord.
- Voor 't eerst gehoord, zei ik ironisch.
- En vervolgens verwachten ze dat de wereld er zich naar zal voegen, naar die taalingrepen?
- Amper. Die gedachte speelt nauwelijks een rol. Het uitdenken is primair en als er iets tot de wereld doordringt, prima, maar niemand rekent erop. De wereld staat min of meer vast, het denken niet. Aan de taal kan alleen nog in de marge gesleuteld worden. Wat rest is de mogelijkheid van dubbeltaligheid voor liefhebbers, wat kan leiden tot een vrolijke schizofrenie, de ‘fröhliche Schizo’ die in zijn vrijetijdsdenken bouwt aan een onzichtbare stad in de stad waarin een andere taal gesproken wordt, een die misschien wel op poëzie lijkt, een openbare geheimtaal. Is tenslotte het hele leven en de hele evolutie geen spel, zij het vaak een spel op leven en dood? - taalspel als ‘gezelschapsspel’ zoals ze het zelf spottend noemen, een waarvan de regels nog niet helemaal vaststaan, woorden als springende genen. Ze beginnen er nooit uit zichzelf over, maar als je ernaar vraagt gaan de sluizen open voor het spraakwater.
- Ik ga een keer mee, zei ik.
- Neem dan een paar nieuwe woorden mee, zei ze, dat zullen ze op prijs stellen. Bedenk ze of jat ze bij dichters.
- Weet je, zei ze, aan zulke uitzinnige ideeën raak je op den duur gewend, ja zelfs verslaafd, zoals je aan vreemde prik-