Onzichtbare berg
Ik zat op een van de twee onzichtbare bergen - de andere - en ik wist sinds enige tijd werkelijk niet meer hoe reëel of hoe subtiel die bergen zijn; misschien storten ze onder hun of mijn groeiende fictieve gewicht nog eens in.
Ik zat dus op de berg en keek neer op de onder mijn blik steeds aanweziger wordende stad, stad badend in het milde purper-en-groene licht van de ondergaande zon die zo nu en dan, onverwachts, een fractie van een seconde stil leek te staan.
En terwijl ik keek daalde een fijne oogmist neer die zich als een bijna mentaal dons over de stad legde, onmaterie die alles omvatte wat er in de stad gedacht was en tegelijk, in plaats van onder de horizon te verdwijnen, stond de zon één moment werkelijk stil - ik zag het -, waarna ze explodeerde in golven en waaiers en protuberansen van goud en purper en groen en andere spectrumkleuren die samenvloeiden met de doorzichtige mist en een veelkleurige atmosfeer vormden waarin alles wat zich in de stad bewoog opging, ook ik.
Ook ik was één moment absoluut stil in mij.