- Een hond dus niet; die heeft zelf constant een lage bloeddruk omdat ie heel slim met mensen om weet te gaan. Hij krijgt altijd zijn zin, óf hij past zijn zin naadloos bij de jouwe aan en speelt dan dat je de beste hondenhater ter wereld bent, geeft je een likje en eventueel een paar vlooien en verder geen gezeur aan z'n kop, daar is ie niet van gediend, daar spint niemand garen bij. Dus aan zijn lijf geen polonaise. Verder zijn alle honden, op een paar rothonden na, vrienden van hem die hij zodra hij de kans krijgt in het kruis ruikt omdat ie dat lekker vindt, dus wat wil je nog meer. De hele soort is een lopende parfumeriefabriek, een biolab. De mensen moorden elkaar uit, maar de hond is de hond een hond, ook als ie tot het vuilnisbakkenras behoort. - Garm! kom hier! riep de heer Grunsven.
En de hond kwam en snuffelde aan zijn broekspijp, toen in mijn kruis.
- Hoe komt u aan die naam?
- Het is treffend dat je daarnaar vraagt, zei de heer Grunsven. Ik heb geprobeerd achter de hem toekomende naam te komen die dan zijn naam zou zijn. Ik heb wel vijfhonderd namen genoemd voor hij erop reageerde. Dat was dus Garm, dat was dus zijn naam.
- Het is toevallig ook de naam van een noordse godenhond, zei ik.
- Mij niet bekend, zei de heer Grunsven lichtelijk geraakt, de naam kwam spontaan in me op. Of ik moet hem gehoord hebben in een vorig leven, maar daar geloof ik niet in. Garm, geef eens een pootje. - Mooi zo! Nu ook het andere baasje.
De hond kwam op me af en gaf me een pootje, het goede. Maar om de een of andere reden vertrouwde ik de hond niet. En ik zag aan zijn ogen dat hij het doorhad. Hij draaide zich om en ging verongelijkt bij het fonteintje liggen.
De heer Grunsven keek me met een raadselachtige blik aan, maar hij zei niets.