Reservaat
Ik zit op een van de twee onzichtbare bergen die de stad telt en kijk, kijk tot ver in de tijd, tijd die onder mijn blik van karakter verandert en iets hedendaags krijgt. Tot ik zie dat het mijn tijd is.
Zoals de enige nog overlevende natuur de natuur is die door ons ondergebracht is in reservaten, wildparken en dierentuinen - een door ons meegeschapen natuur dus -, zo leven wij voornamelijk nog in mensentuinen, volgebouwde of halfvolgebouwde reservaten.
Een ervan ligt onder mij en ik kijk, kijkdenk de werkelijkheid bij elkaar.
- Het lijkt wel wat op virtuele werkelijkheid.
- Hou op, die komt me de neus uit.
- Sommige mensen hebben al genoeg van het virtuele voor het ooit werkelijkheid geweest is.
- ...?
- En ondertussen ontmogelijken ze alles, als ik het zo uit mag drukken. Op die manier ontmogelijken ze ook mij, mij en mijn schaduw.
- Dat dacht ik wel.
- Wat?
- Dat het daarop uit zou draaien. Zelfrealisatie als de ultieme realiteit van het virtuele.
- Nee, het virtuele dat zichzelf realiseert via mij, onder andere via mij.
- En?