Ik speelde zoals vaker het spel mee en vroeg op samenzweerderstoon, quasi verstolen om mij heen blikkend: - Bij wie hebt u het bijvoorbeeld gezien?
De niet zo oude heer Grunsven, fluisterend: - Bij de paus. En de minister-president op de tv, en bij Winnie Mandela, en - hij keek mij aan, keek naar een punt tussen mijn ogen - bij jou, mijn zoon.
Ik maakte onwillekeurig een schrikbeweging. De heer Grunsven merkte het grijnzend op.
- Juist een verstolen reactie bewijst de waarheid van een bewering, zei hij, wat zeg ik, ze bepaalt het waarheidsgehalte ervan. Wat heb je bij mij gezien, mijn zoon?
Ik schrok blijkbaar opnieuw, duidelijk zichtbaar voor de blik van mijn waarnemer. - Zeg het maar, zei de niet zo oude heer Grunsven ernstig.
- Ik heb mijzelf gezien, zei ik, in velerlei gedaanten.
- Zoiets vermoedde ik al, zei de heer Grunsven. En dat heeft je goed aan het schrikken gemaakt, hè?
- Ja, bekende ik.
- Ik vrees dat je toch niet goed genoeg gekeken hebt, zei de heer Grunsven.
- Hoezo? Wat had ik dan moeten zien?
- Wil je 't werkelijk weten?
- Nee, zei ik.
- Een volgende keer als je weer kijkt zul je 't zien, of je het wilt of niet.
- Dan kijk ik niet.
- Te laat. Wie eenmaal gekeken heeft kan het niet meer laten. Je ziet dan gewoon wat je moet zien. Kijk naar me!
- Nee, zei ik.
En ik voelde mij plotseling ziek worden, ziek van onwerkelijkheid.
Het laatste dat ik hoorde was het wegstervende Te laat van de oude heer Grunsven. En ik zag het.
- Alle zien is wéérzien, fluisterde ik. Maar zelfs dat was te laat.