| |
| |
| |
Steffie of jonge jaren tellen dubbel
(2)
Peerke - zijn vader was volgens hem een Zweed of Deen van half Duitse komaf, en dan weet je het wel - vonden we een wat zielig kereltje en zijn zusje was nog zieliger, want ze hadden een perverse en sadistische moeder. Peerke kreeg, naar hij zei, van zijn moeder iedere week verplichte sekslessen, op vrijdag, na het ligbad. Hij was de enige van ons waar ze thuis meer dan alleen een douche hadden. Mama verordonneerde hem dan bij zich in bed, waar ze naakt lag te wachten en masseerde zijn pik, streelde hem achter zijn ballen en toonde hoe je het bij vrouwen moet doen als je volwassen bent; ze spoorde hem aan later een goed minnaar te worden en hij zou haar dankbaar zijn voor wat ze hem geleerd had, daarom moest hij nu vast zijn best op haar doen.
We zouden het niet geloofd hebben wanneer we niet kort tevoren een zelfde soort verhaal in de krant hadden gelezen; het had zich afgespeeld in Amerika en werd als voorbeeld gegeven dat gedwongen incest ook tussen moeder en zoon voorkwam. Eigenlijk waren we zelfs een beetje jaloers op hem en dat niet zozeer omdat we het met onze moeder zouden willen doen, maar wel met een moeder als de zijne of nog liever met een aardige oudere zuster die onze eigen zuster niet was, meer een fantasiemoeder of -zuster dus. Peerke bekende ons echter dat de verplichting zwaar op hem woog en dat het lang niet altijd een pretje was, vooral niet als zijn moeder op hem kwam zitten en hem bereed als een paard.
| |
| |
Toen kregen wij toch onze bedenkingen; zoiets hoort niet tot een plicht te worden, vooral niet als de laatste kracht uit je wordt gezogen, iets dat je in je ruggemerg voelt. Erger nog was dat zijn moeder zijn zusje Doortje sadistisch behandelde en haar dwong zich vol te proppen met vet calorierijk eten, ongeveer zoals een gans in Straatsburg vetgemest wordt voor een vergrote lever, waarbij ze voedsel door een trechter in zijn keel malen, waarna het door zijn keel omlaag wordt gemasseerd, een dagelijkse marteling voor het dier dat helemaal geen honger heeft.
We wilden het eerst niet geloven, maar hij hoefde maar naar zijn zusje te wijzen of je werd overtuigd; alleen al het lijf van het arme kind: dik, plomp als een Russische tuimelpop, bolle wangen als van een blozend Rubensmodel, het vlees van haar onderbenen dat als afgezakte sokken over haar enkels hing, handen met vingers als frikadellen. En we wisten uit artikelen in de krant en van de tv dat, hoe meer je at hoe minder je erbuiten kon. Ze was zelfs te dik om geil van te dagdromen en dat was zo ongeveer het dieptepunt van onze altijd gretige fantasie. Om aardig tegen haar te zijn raakte ik haar soms opzettelijk aan als ik Peerke en Doortje tegenkwam om haar te tonen dat ik geen afkeer van haar had. Ze beloonde me dan met een gevleide en tegelijk wat pijnlijke glimlach, alsof haar zelfs het lachen niet meer goed afging vanwege het lichaamsvet, of omdat ze best wist waarom ik het deed.
Steffie zei dat dikke meisjes altijd dankbaar zijn als je aardig voor ze bent en dat ze meteen hun tong in je mond steken als je ze kust en het verbaasde me dan ook niet toen ik hem op een middag in staande houding achter een bosje in het park met haar zag vrijen. Ik keek op mijn horloge hoe lang achtereen ze elkaar kusten en of hij nog iets deed.
Het gebeurde in het park dat we juist gepasseerd waren en het toeval wilde dat ik er een week geleden nog aan gedacht had toen ik zag hoe een jonge moeder haar dochter- | |
| |
tje dwong van een ijsje te likken waar ze blijkbaar geen trek in had. Tenslotte ramde ze de ijshoorn praktisch tegen haar halfopen mond. Wie weet had ze eerst een half uur om het ijsje gezeurd. Ik moest onmiddellijk aan het zusje van Peerke denken.
Pas nadat ik Steffie met haar had zien vrijen probeerde ik, lafaard, ook met haar aan te pappen, maar ze wees me zachtjes met haar hoofd schuddend en met een melancholieke blik in haar ogen af. En ik schaamde me zeer. Schaamde me ook nu weer. Plaatsvervangend voor wie ik vroeger was.
Wat de moeder betreft, de paar keer dat we haar te zien kregen - de eerste keer fluisterde Peerke mij in dat ik haar best een keer van hem mocht lenen, maar ik moest zelf het initiatief nemen, wat ik natuurlijk niet durfde - leek ze me best een aardig mens, heel aardig zelfs, maar je kunt je gemakkelijk in mensen vergissen. Je kunt beter met aardige mensen te doen hebben die zich als nurks en mensonvriendelijk voordoen.
Waarom ze zo was, Krijn meende het te weten omdat zijn vader hem het een en ander over een wetenschap die psychologie heette verteld had; hij legde ons uit dat Peerke's moeder het deed om zich te wreken op haar ex-man die haar de kinderen opgedrongen had, terwijl hij haar seksueel niet had kunnen bevredigen. Peerke vervulde nu de functie van zijn vader en in Doortje haalde ze haar gram door haar zo onaantrekkelijk mogelijk te maken.
We begonnen echter wantrouwen tegen Peerke te koesteren toen hij met het verhaal aankwam dat zijn moeder tegen hem gezegd had dat hij zijn zakdoeken waarin hij geonaneerd had zelf uit moest wassen en niet meer tussen het vuile goed voor de wasmachine moest gooien, omdat ze geen zin had zwanger van hem te worden.
Niet lang daarna werd bekend dat Peerke alles gelogen had. Zijn moeder was diep geschokt toen haar ter ore kwam wat zoonlief niet allemaal over haar rondbazuinde, ja dat | |
| |
zelfs de leraren in de leraarskamer erover praatten als was het orale literatuur waar ze eigenlijk niet in geloofden.
Kort daarop hertrouwde ze, daartoe gedrongen, volgens Krijn, door haar kinderen, die liever een onechte vader hadden dan helemaal geen vader. Peerke moest in psychotherapie, wat ie volgens hemzelf erg leuk vond. Voor de peut zoals hij hem noemde bedacht hij de mooiste en onwaarschijnlijkste verhalen en die vond het machtig interessant. Hij schreef ze volgens Peerke allemaal op om er later een boek van te maken. - Daar moet je procenten voor vragen, zei Steffie.
Wat we misschien het aardigste aan Peerke vonden: hij schaamde zich nergens voor. Ik schaam me alleen voor wie ik later zal zijn, zei hij eens en ook dat vonden we heel mooi. Later schaamde ik me zelfs voor wat ik dacht geweest te zijn.
En nu, na zoveel jaren, moest ik weer aan Steffie denken in verband met de rol die hij na mijn poging tot aanpappen met Doortje kon hebben gespeeld. Ik begon hem er namelijk van te verdenken dat hij op de een of andere manier weet had van wat er gebeurd was, hoe, ik had geen idee; van Doortje zelf kon hij het niet hebben, haar verdacht ik er niet van. Had hij mij bespied? Maar waarom? En deed hij het iedere dag? mogelijk zelfs bij ons allemaal? Dat geloofde ik niet. Eerder kreeg ik het onbehaaglijke gevoel dat Steffie alles van ons onmiddellijk doorhad alsof hij telepathisch was of een supercomputertje in zijn hoofd had dat alle feiten en zelfs vermoedens onmiddellijk registreerde en verwerkte. Het kon immers geen toeval zijn dat hij op de dag na mijn afpoeiering plotseling luidkeels een limerick declameerde waar iedereen bijstond:
De haan zat achter de hen aan,
de haan had pech,
de hen vloog weg,
toen was de haan een truthaan.
| |
| |
Iedereen lachte, behalve ik.
- Niet leuk? vroeg Steffie.
Hij begon, vond ik, duivelse trekken te vertonen en beschikte over krachten waar ik geen verweer tegen had.
Toen lachte ik maar voor alle zekerheid, zij het zuurzoet.
- Ik ga het misschien publiceren.
- Waar?
- Ik denk aan het literaire tijdschrift De tweede ronde, dat neemt als ik het goed heb vooral bijdragen op die door andere tijdschriften geweigerd zijn en die zo een tweede kans krijgen.
- Sympathiek, vonden we.
- Als ik nu, vervolgde Steffie, aan de redactie schrijf dat ik mijn gedichtje als eerste bij hun aangeboden heb, dan zijn ze vast vertederd en lezen de inzending met een welwillend oog. Anders moet je misschien - je hoort het wel eens - een biljet van honderd gulden insluiten om opgenomen te worden. Door het grote aantal inzendingen schijn je weinig kans te maken. Dus waarom zou je niet een beetje tactisch optreden tegenover mensen die aankomende dichters een tweede kans geven.
- Slim bedacht, vonden we, al hadden we onze twijfel. Over dat insluiten van een honderdguldenbiljet hadden ook wij gehoord.
- Verder nemen ze vooral vertaalde poëzie op, zei Steffie, die zich goed georiënteerd had en die onze aarzeling opmerkte. Ik kan natuurlijk ook zeggen dat het uit het Chinees vertaald is. Wat vinden jullie daarvan?
We wisten het niet en haalden onze schouders op.
- Aan jullie heb ik ook niks, zei Steffie. En daarom citeerde hij zijn gedichtje nog maar eens, opdat het zich met al zijn klankkwaliteiten goed in ons brein zou vastzetten, wat het ook deed.
Overigens geloof ik niet dat hij het ooit inzond, in ieder geval praatte hij er nooit over en een tweede schreef hij nooit.
| |
| |
Wat hij nog wel bedacht waren een paar titels voor ‘detectives’ die hij wilde gaan schrijven. De titel was het belangrijkste, de rest hoefde je alleen maar in te vullen. De titels waren: Sterven is mijn beroep, Some sleep while others die en Wat nu, dode man?, mooie titels dus. Over de invulling hoorden we nooit meer iets.
Daarnaast bedacht hij eerste regels voor liedjes als ‘Ik heb een neef in Nigtevegt, / mijn neef is nicht in Nigtevegt’ en ‘Wie is Toon, wie is Toon? / Toon is de jongen van de belastingtelefoon’ en varianten op bestaande teksten als ‘Met je zak op de rug en je pik in de hand / Kom je door het ganse land. Hohahiho.’ Voor sommigen was dat natuurlijk weer niet leuk genoeg, voor ons wel, want wij vonden graag iemand van onze leeftijd leuk. Toen nog wel.
Maar nog steeds wanneer ik de eerste regel van een nieuwe carnavalshit hoor, als ‘Blijf met je modum van me floppie af!’, dan denk ik: ha! Steffie!
En toen, langzaam, drong het tot mij door - ik liep al tegen de zeventien - dat we eigenlijk allemaal bezig waren onze ouders in te vullen of bij te fatsoeneren, niet alleen Steffie en Peerke, hen niet zozeer vormend of vervormend naar ons beeld, alsjeblieft niet, dan wel hun mogelijkheden aftastend die onze mogelijkheden zouden kunnen zijn, onze lusten en onze dromen of angstdromen, dus wie weet zoals ouders in de toekomst steeds meer zouden zijn: invulouders, proefouders. Dat waren je eigenlijke ouders, zoals jij als zoon hun proefzoon was, zoon van vele vaders en moeders, die op den duur - soms - niet meer te scheiden waren en samenvloeiden tot één persoon, waarna ze zich weer van elkaar konden scheiden en eventueel verwijderen, waardoor je op die manier ook een beetje, of meer dan een beetje, de zoon van jezelf kon zijn of zoon van meer zelven die zich konden scheiden en verwijderen van elkaar.
Misschien was dit de reden dat je later het gevoel had | |
| |
min of meer leeftijdloos te zijn, net als de stad waarin je leefde en waar steeds een ander gezicht doorheen schemerde, een dat voortdurend van trekken wisselde, niet geslachtloos, hoewel ook dat misschien een beetje, of meergeslachtelijk, nee, vooral leeftijdloos, of nog beter, allerlei leeftijden tegelijk, dat was het, veel leeftijden tegelijk, zij het altijd jonger, jonger dan je was, meestal veel jonger en je kon niet eens zeggen dat het een bevredigend gevoel was, het was meer een gewoon, normaal gevoel dat, afhankelijk van je grondstemming, in een ander gevoel over kon gaan.
Bij een buurtparkje gekomen besluit Steffie dat het tijd wordt even uit te rusten. Hij laat zich, een beetje overdreven moeizaam, neer op een bankje als iemand die vindt dat hij genoeg gelopen heeft in z'n leven. Ik zet mij schuin achter hem en ineens begin ik een wat onbehaaglijk gevoel te krijgen - begin me af te vragen of niet hij het is die mij aan een onzichtbaar lijntje meevoert in plaats van ik hem en dan nog wel zonder mij in de nek te kijken. Sterker, misschien kan hij het omdat ik hem in de nek kijk en mijzelf op die manier vrijwillig aan hem bind.
En dan het parkje! Weliswaar is het een ander parkje dan dat waar ik de moeder een ijshoorntje in de mond van haar dochtertje heb zien rammen, maar een parkje is het en Steffie is er ingegaan kort nadat ik aan het tafereel gedacht heb.
Ik zie wel in hoe gezocht die associatie is en zet de gedachte van mij af, concentreer me op de Steffie van nu, maar iets van het onbehagen blijft.
Steffie leunt ontspannen achterover, legt zijn gestrekte armen over de rugleuning en heeft zo de hele bank voor zichzelf. Hij wendt zijn hoofd een paar keer naar links en rechts om naar de vogeltjes in de natuur te kijken - meest duiven en mussen - en snuift vol welbehagen de parklucht in. Daar- | |
| |
na richt zijn blik zich op een groepje spelende kinderen met een juf en een bolderkar en mijn blik volgt de zijne.
Er komt een ijscowagentje met een opgewekt drukschelletje aangereden. Steffie wenkt de man en koopt een ijshoorntje met twee bollen, waaraan hij begint te likken of zijn leven ervan afhangt. Een van de kinderen, een klein meisje, komt op hem toe en blijft voor hem staan staren tot hij het niet meer opbrengt verder te likken. Hij steekt haar zijn ijshoorntje toe, maar zij schudt haar hoofd en rent terug naar de bolderkar.
Er komt ook een skinhead met een gettoblaster voorbij. Als ik geïrriteerd naar het apparaat kijk stopt de muziek of wat er voor doorgaat en valt dood neer. Steffie kijkt geïntrigeerd naar de plek op de grond waar het geluid neergekomen is. Staat dan op en loopt eroverheen.
Steffie was inmiddels een paar jaar ouder geworden, net als wij allemaal ongeveer, want het is een grove onwaarheid dat iedereen altijd evenvéél ouder wordt. In die tijd had hij zich - hij was voor het eerst in zijn leven naar een heuse kerk geweest, zogenaamd om te zien hoe het er vanbinnen uitzag en om de sfeer te proeven -, had zich de gewoonte aangemeten om iedere keer als ze langs het kerkhof kwamen te zeggen: Hier lig ik, volgens hem om aan de dood te wennen, of liever aan de gedachte eraan. Alhoewel, zei hij, zeker weten doe je het nooit, niet alleen puur theoretisch niet, ook kunnen ze over vijftig jaar iets uitgevonden hebben dat het verouderingsproces tegengaat of zelfs stopzet, ik heb er laatst iets over gelezen.
En inmiddels had hij zich ook een ander soort kennis eigen gemaakt waar wij van opkeken, misschien via andere ouders waarvan wij niet op de hoogte waren, heimelijke ouders dus. Zijn oudere zus, die hij ineens ook had, sloeg iedere keer als ze hem in huis tegenkwam een kruis, vertelde hij, uit angst voor wat er allemaal in zijn hoofd omging - een groot lichaamskruis dat bestond uit de vluchtige aan- | |
| |
raking van mond, twee tepels en venusheuvel. Erotiek is een afweer- en bezweringsmiddel en volgens hem was het christelijke kruis dat gelovigen sloegen eerder hieruit voortgekomen dan uit het houten kruis, het duidde erop dat het vrouwen waren die het voor het eerst hadden gebruikt, waarna het door geile gefrustreerde geestelijken was overgenomen.
- Die Steffie, lachten we, maar Steffie was nijdig, want hij geloofde nog steeds min of meer in alles wat hij uitgedacht had en hij wenste in toenemende mate dat wij dat ook deden, wat zijn eigen zelfgeloof dan weer versterkte, iets dat hij kennelijk in dit stadium van zijn leven nodig had, waarom wisten we niet; het was alsof, omgekeerd, ons ongeloof zijn geloof of halfgeloof aantastte en daarmee zijn geloof in zichzelf.
Mijn maag heeft al enige tijd van zijn nadrukkelijke aanwezigheid blijk gegeven en begint steeds meer op te spelen. Lunchtijd. Blijkbaar voelt Steffie het ook - zijn maag of mijn maag, of beide in gesynchroniseerde staat, zoals de pendelklokken van Huyghens die, op een plank gemonteerd, allemaal gelijk begonnen te lopen - en prompt schiet hij een zelfbedieningsrestaurant in, bijna doelbewust alsof dit het afgelopen tijdloze uur zijn doel was geweest, zijn etensdoel zogezeid, terwijl hij voor mijn gevoel richtingloos rondgelopen heeft en bij het ronden van een hoek nauwelijks gekozen heeft of pas op het allerlaatste moment, hij of iets dat in hem beslist.
Na enkele minuten gewacht te hebben ga ook ik naar binnen, sluit aan bij de rij naast het buffet en kies mij een zelfbevredigend menu uit: kop Franse uiensoep, heilbot met garnalensaus, kleine aardappeltjes, een glas droge witte wijn, gemengde sla, een coupe tropisch fruit na, koffie.
Met mijn dienblad als een trofee voor mij uit kies ik mij een plaats in een hoek met zicht op Steffie, die met zijn rug naar het raam zit. Wanneer ik hem passeer krijg ik een | |
| |
schok: Steffie heeft precies hetzelfde menu gekozen, uitgezonderd het fruitschaaltje dat zijn plaats heeft moeten afstaan aan een brownie.
Ik volg Steffies eetbewegingen - steeds kort om niet zijn aandacht te trekken -, observeer het bijna ingekeerde kauwen en slikken, de louter op voedsel geconcentreerde blik, trek net als hij mijn zakdoek uit mijn zak om mijn mond af te vegen - beiden hebben we vergeten een papieren servet te pakken.
Als hij opstaat, welgedaan, sta ook ik op, innerlijk halfvoldaan.
Nog nakauwend op iets dat niet meer in zijn mond zit verlaat Steffie het restaurant; zijn lippen bewegen alsof hij geluidloos spreekt, bijvoorbeeld ‘Dat was smakelijk’ of ‘Herkauwen is het lekkerste van alles’ en omdat het geluidloos plaatsvindt heeft het ook iets kinderlijks en vertederends, zoals het lezen van primitieve mensen die bij het spellen nog hun lippen bewegen.
En bijna word ik weer een beetje jaloers op hem, net als vroeger, of nee, vroeger was ik nooit jaloers geweest, ik word het nu - bijna - nu ik aan hem terugdenk, denk aan de Steffie van vroeger met ons in zijn kielzog.
Na het eindexamen van de middelbare school, waarvoor we voltallig slaagden, zij het niet allemaal even glansrijk, gingen we studeren, ik op de school voor journalistiek, dikke Doortje (een jaar later) voor bedrijfsleider in de Horeca. Suzie liet zich inschrijven bij een deftig opleidingsinstituut voor secretaresse, Peerke ging psychologie studeren, Krijn bedrijfspsychologie, Onno medicijnen; Steffie koos voor wiskunde in verband met het ‘opkomende computergebeuren’, bovenal wilde hij meer zekerheid na het debacle van Steffies onderaards labyrint dat hem ‘anderhalf jaar van zijn leven kostte’, nee drie jaar, want Steffies jaren telden dub- | |
| |
bel ‘net als in de tropen en de taaltropen’; anderzijds betekende het voor hem een versnelde groei in de volwassenheid. Deze was hem altijd al veel meer ten deel gevallen dan ons, die snelle groei naar volwassenheid en zelfstandigheid, maar nu ging het bij hem als in een versnelde film, zo'n film waarin je het groeien en bloeien en verwelken van een bloem in een paar minuten kunt volgen.
Wij, die weliswaar nog ‘jongens waren, maar aardige jongens’, groeiden niet uit elkaar maar zagen elkaar wel veel minder vaak. Eigenlijk was het nu Steffie die ons meer nodig had dan wij hem en die - zeker nadat ook zijn project Huur een familielid mislukt was - langzaam maar zeker onzelfstandiger werd. Hij was het die ons bijeenhield, als een zoon die zijn uiteengegroeide ouders nog een tijdlang bijeen tracht te houden, door voor weekeindes afspraken met ons allen te maken, voor cafébezoek, wandeltrips, bij mooi weer naar plas of strand, enzovoort.
Huur een familielid, een soort uitzendbureau voor eenzamen. Hij had het idee gepikt uit Japan, had er een artikel over gelezen en werd zo enthousiast dat hij er zijn studie voor onderbrak. Een gouden idee, meende hij. Goudgeld kon je ermee verdienen. Tevens kon je je er enorm nuttig mee maken ‘naar de maatschappij toe’, want er was een grote behoefte aan liefde en aanhankelijkheid in deze kille maatschappij, emoties die je vaak tevergeefs zocht of die je er niet in kwijt kon en die emoties ‘hoefde je alleen maar aan te boren’.
Een dergelijk bureau richtte hij op in Slotervaart waar de eenzaamheid het grootst was. (De Bijlmer lag te ver van het centrum van de stad.) Je kon, voor minimaal een maand, een grootvader en grootmoeder huren of een (andere) vader en moeder, en eventueel een heel gezin, hoewel dat laatste maar voor weinigen was weggelegd, daar een gezin van een ouderpaar, twee à drie kinderen, plus eventueel een | |
| |
grootvader of grootouders toch al gauw op drieduizend gulden per maand kwam - alles uiteraard alleen uithuizig, adoptie-in-huis kwam weinig voor omdat het aanbod ervoor zeer gering was en voor de cliënt nagenoeg onbetaalbaar. Bijna niemand wilde permanent een vreemde in huis.
De meest gevraagden waren geadopteerde grootouders voor kleine kinderen en verder was er een ruime keuze aan ooms, tantes, broers en zusters. Ontevreden met je vader, kies een betere. En omdat er vooral in de moderne wereldsteden veel eenzamen en gefrustreerden huizen floreerde de ‘biznis’ van meet af aan. Wil je een zuster of een broer, spaar ervoor. En verder geen gesodemieter met hun eeuwige aanwezigheid. Ze waren op afroep beschikbaar en alleen dan en ze waren altijd aardig, of bijna altijd, daar werden ze voor betaald.
Erotiek werd geacht niet in het spel te komen, daarvoor waren andere bureaus.
- Dit is pas je ware gezinsplanning! deed Steffie kond in een interview - zelf zagen we hem bijna nooit meer, ook niet in een café en wij vroegen ons af of hij nu iedere week nieuwe ouders of een nieuw gezinslid nam - en enthousiast weidde hij uit over de strenge ‘screening’ waaraan de kandidaten van beide partijen onderworpen werden. Niemand hoefde meer eenzaam te zijn, of je moest het wensen! Je kon je eigen gezin samenstellen, je eigen familie kiezen, wat wil een modern mens nog meer! Niks erfelijkheid, geen genetische bepaaldheid, geen onberekenbare genensprong, maar een emotieve vrijwillige keuze! Geen gedwongen, maar zich ontwikkelende zielsverwantschappen op vrijwillige basis - je kon immers wisselen als het je niet beviel - en wie weet zelfs emotionele relaties voor het leven leggen: je kon de kosten, zoals contractueel vastgelegd, met een ‘lump sum’ afkopen. Kortom, een ‘voor alle partijen bevredigende propositie’, uiteraard ook voor Steffie zelf. En bovendien: 's macht Spasz’.
| |
| |
Weldra kon hij ‘dependances’ openen in andere stadswijken - ook in Amsterdam-West en Oud-Zuid wonen veel eenzamen -, iets wat Steffie in feite al aangekondigd had voor hij zijn eerste kantoor geopend had, terwijl kantoren in Rotterdam, Utrecht en Den Haag, waar zo mogelijk nog meer eenzamen en gefrustreerden wonen omdat ze de gezelligheid missen van Amsterdam, in het verschiet lagen.
Alles ging dus naar wens en ook ik bezweek uiteindelijk voor zijn aanbod ‘om een leuke zakcent bij te verdienen’ en fungeerde korte tijd als zoon en broer; ‘het was bovendien een mooie levenservaring, zo'n kans kreeg je niet gauw weer.’ Wel, een levenservaring was het; ik kwam terecht in een kinderloos gezin waarin ik twee keer per week 's avonds moest mee-eten - de vrouw was apothekeres, de man chef bij Ikea -, waarbij ze me de kleren van het lijf vroegen, het zweet, de puberpuistjes en mee-eters, alsook in de diepste persoonlijke grotten van mijn ziel wilden doordringen, ‘om mij te leren kennen’. Ze wilden mij ook ‘helpen’ en ik verzon de gekste emotionele situaties om ze te gerieven, waarbij ik Peerke soms om ‘materiaal’ vroeg - hij was tenslotte de fantasievolste van ons allen - en deze liet zich geen twee keer noden. Vaak ging het over ongelukkige liefdes en een enkele keer, toen ik merkte dat het niet onwelkom was, over relaties met jongens, omdat ‘mijn identiteit nog niet vastlag’. Ze waren zeer tevreden over mij, ik was het geld dubbel en dwars waard en toen ik het niet langer uithield en ‘de relatie’ verbrak waren ze diep geschokt. Steffie was woedend. Blijkbaar had zich mijn identiteit al ‘zodanig versteend’ dat ik ‘vrijere gemoedsbewegingen’ en een ‘wisselende identiteit’ niet langer aankon. Ik was dus ‘een slecht toneelspeler’.
Ik kreeg nog één kans van hem en wel om mijzelf te spelen - ‘als ik dat tenminste aankon’. Ik kon dat blijkbaar nog minder aan, want binnen twee maanden ontstond er in het gezin waar ik was geplaatst tussen de zoon des huizes en | |
| |
mij een laaiende ruzie, terwijl de wens naar een broer juist van hem was uitgegaan; hij was de gefrustreerde en eenzame-die-geen-vrienden-had. In feite was het een tirannieke etterbak, die je niets expliciet voorschreef, maar wiens voorkeuren en oordelen je wel moest delen, anders was de boot aan en volgden eindeloze, uitputtende discussies om je van zijn gelijk te overtuigen, meest in de vorm van ‘verklaringen’: ‘dat is toch zo helder als glas!’, de volgende keer hernomen alsof er geen tussentijd verstreken was, overgaande in geprikkeldheid en ruzie.
Dit keer kreeg ik de bons. Anderen volgden in mijn voetspoor. Alleen Peerke bracht het er goed af.
En inmiddels waren er zoveel nieuwe frustraties in de nieuwe ‘relaties’ gerezen, waren onbevredigdheden versterkt in plaats van gedelgd, dat de zaken voor Steffie slecht begonnen te gaan. Er verschenen kritische artikelen en persiflerende columns en verslagen in de dag- en weekbladen en op tv - blijkbaar verkozen de meeste mensen toch hun eenzaamheid boven gedeelde onvrede of waren ze eraan gewend als aan hun eigen stiefkind en na nog een aantal kwakkelmaanden moesten alledrie de kantoren worden opgeheven, tot groot verdriet van Steffie die zijn droom snel miljonair te worden in rook op zag gaan. We waren dus allemaal enkele ‘ervaringen’ rijker.
Steffie had, naar uit krantenartikelen bekend werd, ook nog enkele ‘privé-ervaringen’ gehad die anderen volgens reglement en gedragscode strikt ontzegd waren. Een paar maal had hij zelf niet met zijn vingers van een ‘zuster’ en ‘stiefmoeder’ af kunnen blijven.
‘Het is de moeite waard geweest’, snoefde hij toen alles voorbij was en hij zijn studie weer hervatte.
Dit keer koos hij voor computerprogrammeur, hij was een van de eerste studenten in het nieuwe studievak; cijfers en statistieken verschaften tenminste zekerheid. Maar al snel begon zijn liefde voor rekenwerk aan verslaafdheid te | |
| |
grenzen. Als hij met ons samen was raakte hij er niet over uitgepraat wat je allemaal met cijfers kon doen. - ‘Alle dingen zijn getallen’ -, vooral als je de computor, zoals hij hem bleef noemen, goed bespeelde (‘als een vrouw’), dan kwam er van alles uit, als het moest zelfs een ‘algoritmische baby’. Hij verzonk er al meer in, verzonk in een heelal van getallen en vergelijkingen, zocht naar kosmische constantes, verslingerde zich aan de kansberekening, ging de uitputtingsslag aan met de Wet der Grote Getallen en ontwikkelde gaandeweg - en ik met hem als in een soort folie à deux - een zekere neurotische angst voor astronomische getallen, die waarschijnlijk de angst was je erin te verliezen en er voorgoed in verloren te gaan als bij een vrije val in de ruimte, een luchtledig zonder grenzen: je bleef vallen, door het oneindige oneindige... Op den duur werd ik er compleet gek van.
Op een dag had Steffie ook een bijna waterdicht systeem uitgedokterd om te gokken. Helemaal begrijpen deed ik het niet, maar het kwam er op neer dat hij de speelmogelijkheden in segmenten verdeelde en zijn spel daarop richtte, op een van die segmenten met een beperkt aantal kansen bedoel ik. Volgens de opgedeelde Wet der Grote Getallen moest je een keer op het winnende getal stuiten als je ze allemaal afwerkte, want al staat bij de Wet der Grote Getallen geen enkel individueel gebeuren vast, de waarschijnlijkheid van het optreden ervan kan nauwkeurig voorspeld worden. En de kans van optreden van een getal meende hij te vergroten door het in zijn beperkende deelsysteem te vangen: hoe langer je speelde hoe onvermijdelijker het optreden ervan: je hoefde je inzet alleen maar te verhogen en door te spelen om astronomisch rijk te worden.
Zelfs ik zag dat het onzin was en wist hoevelen voor hem op soortgelijke gedachten gekomen waren, maar we zeiden niets, bang hem te krenken. Tot hij ons zo goed als dwong met hem mee naar het casino te gaan; hij was blijkbaar over | |
| |
de grens van gekte heen, gedeeltelijk gespeeld of niet, sprak nu zelfs van ‘holografische getallen’, die in het hele ‘getalcorpus’ vertegenwoordigd zouden zijn, getallen ‘dus’ die met alle andere getallen in relatie stonden en er volstrekt ongekende duizelingwekkende ‘configuraties’ mee vormden.
We gingen mee omdat we niet durfden weigeren, ik met een dood getal in het hart, een loodzwaar fossiel getal van beperkte omvang, een versteend algoritmisch foetus.
Het werd zoals we verwacht hadden één grote treurnis. Hij verloor bijna constant - ‘Gokken met cijfers van anderen’, grapte hij in het begin met een clownsgezicht, (‘het verlies is daarom ook voor anderen, de winst voor mij’) - verloor al het geld dat hij van Kies een familielid nog over had (een kleine honderdvijftigduizend gulden), ergo, had geen geld meer om door te blijven spelen, anders had hij het winnende getal zeker ‘op de kop getikt’. Vervolgens wilde hij zichzelf nog even als inzet presenteren: zijn ‘laatste zet’, speelde de verongelijkte querulant, waarna hij met zachte dwang verwijderd werd met ons in het kielzog. Hij hield zich groot, verliet met opgeheven hoofd de hal.
Mij genas het van de verleiding ooit zelf nog eens met geld te gokken; gokken met woorden was mijn deel en dan nog, als journalist, voornamelijk woorden van anderen; voor mij geen algoritmische nakomelingen en misschien zelfs geen verbale.
Over zijn nieuwe nederlaag kwam Steffie niet heen, zelfs zijn gespeelde grens had hij overschreden.
Op een dag was hij verdwenen, zonder afscheid te nemen, van ons noch van zijn ouders. We vermoedden meteen zelfmoord. Misschien was zijn geest voorgoed verloren gegaan en opgegaan in de abstracte wereld der getallen en wiskundige vergelijkingen, de oneindige reeksen, of in de queeste naar de gogol, het onvoorstelbare getal dat de 10100 te boven gaat, of was hij op zoek gegaan naar God als het | |
| |
grootste priemgetal, het getal dat alleen deelbaar is door zichzelf.
Ook ik wist daar iets van, wist waarover het ging en durfde in die tijd nog steeds geen grote getallen te gebruiken, zelfs niet als die bestonden uit een nul met achter de komma een eindeloze reeks van cijfers als in een onvoorstelbaar gedecimaliseerde gogol en het eindigde ermee dat ik in therapie ging, bij een psychiater die er zelf ook niets van begreep, althans niet wat die allerhoogste getallen zouden kunnen inhouden; hij bestreek alleen de hele getallen die eronder lagen en die deel van de therapie heetten uit te maken.
Na zijn zelfmoord verloor ik Steffie uit het oog. Van anderen hoorde ik dat hij in een buitenwijk was gesignaleerd met een Caribische vrouw, daarna nog in Yucatan, Houston, Stockholm, Sydney, Bangkok en Moorgat.
Het gevoel van onbehagen dat in het buurtparkje zijn slangenkop op had gestoken had zich gaandeweg teruggetrokken, maar nu kruipt het opnieuw omhoog - zo te voelen door mijn keel - en wordt sterker en sterker wanneer ik allerlei dingen begin te herkennen; en langzaam maar zeker dringt het tot me door dat ik in dezelfde straten en op hetzelfde plein loop als eerder op de dag toen ik Steffie in het vizier kreeg.
En even onontkoombaar dringt zich de conclusie op dat Steffie, dezelfde Steffie, mij opnieuw bij de neus heeft genomen en mij min of meer in een cirkel heeft rondgeleid, een grillige, hakkelige, onregelmatige, soms bijna hoekige cirkel, maar een cirkel; hij heeft mij alshetware aan de neus achter zich aangetrokken en niet ik heb hem door mijn blik geactiveerd; iets (in mij) heeft iets in hem wakker gemaakt dat het initiatief genomen heeft... nee, eerder het omgekeerde, hij is in mij wakker geworden en heeft (in mij) het ini- | |
| |
tiatief genomen, mij de illusie latend dat ik het ben die de illusie schep. Dat was Steffie. En dan nog doen of hij mij niet herkent, de smiecht.
In zekere zin voel ik mij opgelucht en moet er om lachen, moet lachen om het hele carrousel, lachen omdat Steffie niet is veranderd en ik - met hem - evenmin. Evenmin? Ik? Tegelijk voel ik me - opnieuw - een beetje beledigd, een beetje, niet veel en ik weet, bijgot, niet goed waarom.
Lachend zet ik de pas erin om hem in te halen en hem toch maar aan te spreken. Hij is juist de straat overgestoken, keurig op het zebrapad. Maar als ik hem wil volgen springt het licht op rood. Wachten. Ongeduldige adrenalinediertjes die zich in mij roeren.
Als ik ten slotte de overzijde bereik is hij verdwenen, Steffie. Nergens in zicht, niet op de stoep, niet om de hoek, niet in een winkel, niet op de trap van de metro. Ik ren heen en weer als wat Steffie zou noemen ‘een kip zonder kop’. En zo voel ik mij ook.
En ongewild begint het in mij te zingen, beginnen de woorden van de limerick te zingen:
De haan zat achter de hen aan,
de haan had pech,
de hen vloog weg,
toen was de haan een truthaan.
|
|