De poppen van het Abbekerker Wijf
(1983)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
De poppen van het Abbekerker Wijf
| |
2In 1659 woonden er in't Zuyd-eynde van de Weeren, vallende onder 't gerecht van Abbekerk, ruim een uur gaans van Medenblik, twee echtelieden, de man Claas Nijszoon en zijn vrouw Aagt Germont; beiden waren omtrent veertig jaren oud en omhelsden het roomse geloof; hoewel niet van overgrote middelen, leefden ze op z'n huismans, naar handnering, | |
[pagina 64]
| |
redelijk wel. Op dat moment was het omtrent vier jaar geleden dat de vrouw voor 't eerst zwanger was en, na twee maanden over haar tijd te zijn, de barensstonde voelde naderen. De man verwittigde de naaste buurvrouw en ging op pad om een vroedvrouw te halen, een half uur gaans bij hen vandaan. Twee buurvrouwen begeven zich onderwijl naar het huis van Aagt Germont en treffen haar in barenswee aan, terwijl ze hen toeroept: ‘Rep je, spoed je, het komt al!’ En vrijwel op het zelfde ogenblik vlijt ze zich neer op de vloer en haalt vanonder haar rokken de vrucht tevoorschijn, die ze aan de vrouwen toont. Het blijkt een dood schepsel te zijn, dat in niets op een kind lijkt: het heeft geen hoofd en geen benen, noch enige andere uiterlijke leden; het bestaat enkel uit een langwerpige klomp, met een velleken overtogen, dat - zoals een der vrouwen naderhand zegt gezien te hebben - eraan vastgenaaid of -gespeld was. Of de klomp warm of koud was konden de vrouwen niet zeggen, noch of deze enigermate vuil of bebloed was; wel konstateerden ze dat er, uitgezonderd enige nattigheid van water, van onreinigheid op de vloer evenmin sprake was. Als de vroedvrouw komt is alles al achter de rug en tot haar verwondering treft ze geen na-geboorte aan. De kraamvrouw wordt te bed geholpen en ieder die haar komt bezoeken mag de klomp zien. Daags daarna wordt deze met de gebruikelijke lijkstatie en onder het luiden der klokken begraven. De vrouw houdt nog enige tijd het kraambed.
Twee jaar later wordt Aagt Germont opnieuw zwanger. Ze is nu vier maanden over haar tijd voor de barensweeën komen. De man vertoeft op dat moment op het veld en bij haar thuis is alleen een zuster van hem, een oude gebrekkelijke vrouw. Volgens Aagt - en de buren nemen dit verhaal over - verschijnt er nu een wildvreemde vroedvrouw ten tonele, die in opdracht van hun landheer in Hoogkarspel, dat op drie uur | |
[pagina 65]
| |
afstand ligt, haar komt helpen bij de bevalling. Kort erop vindt deze plaats en wel zo voorspoedig dat er verder geen buurvrouwen aan te pas hoeven te komen. De vroedvrouw windt de vrucht in doeken, die in een houten doos klaarliggen en speldt deze vast. Daarna vertrekt ze, zonder enige beloning voor haar diensten te willen aanvaarden, zeggende dat de landheer haar genoegdoening zal schenken. Wel raadt ze Aagt Germont aan om door haar schoonzuster, die al die tijd in het achterhuis bezig is geweest, de buurvrouwen te laten waarschuwen. Als dezen komen krijgen ze een gezwindeld popje te zien, bevattende een dode vrucht. De haard wordt aangestoken en de kraamvrouw wordt in een warm bed gelegd. Op de haardstenen en op de vloer treft men ‘de gewoonlijke vuiligheid’ aan, grotendeels bestaande uit water en enig bloed. De kraamvrouw verbiedt hen expresselijk de windselen van het dode popje los te maken. Evenals de eerste misgeboorte wordt ook de tweede plechtig ter aarde besteld. Hoewel er onder het volk enig gerucht is opgestoken raakt het gebeuren na de begrafenis weer in vergetelheid.
En dan wordt Aagt Germont voor de derde maal zwanger. Ze neemt langzaam in omvang toe, maar ook nu blijft de bevalling uit en wel van midden zomer tot laat in de herfst (6 maanden). En weer, terwijl de man op het veld werkt, komt dezelfde onbekende vroedvrouw opdagen; ze geeft haar een drankje van medicinale kruiden en onderzoekt haar lijf, konstateert dat ze zwanger is en vertrekt weer. Op de negentiende van de Slachtmaand komt ze terug, in opdracht van de landheer, om te helpen bij de op handen zijnde verlossing. En ook nu is de man afwezig. De vroedvrouw geeft Aagt Germont opnieuw een kruidendrankje en zegt de volgende ochtend terug te zullen keren. Voor die tijd moet ze haar man opdracht geven haar moeder | |
[pagina 66]
| |
te halen, die in Zijbekerspel woont. Vroeg in de ochtend vertrekt de man met een schuitje en spoedig nadat de vroedvrouw is gekomen beginnen de weeën. Als man en moeder arriveren is Aagt Germont inmiddels bevallen van haar vrucht plus na-geboorte en van alles wat er bij hoort, ‘na aller wijven wijse’. Meteen na de bevalling had de vroedvrouw de kraamvrouw de rug toegekeerd, opdat deze de vrucht niet zou zien en nadat ze het kind had bezwindeld en in een houten bak gelegd, verbood ze Aagt Germont het te bekijken, met de opdracht dat de buurvrouwen het ook niet mochten zien. Als de man thuis is gekomen roept hij de buurvrouwen en als dezen komen treffen ze de kraamvrouw aan bij de haard, ‘koudt ende zeer bevende. Alle gewoonlijke onreynigheyt zagen de burinnen over de vloer verspreydt leggen en de vrught niet verre van daar, toeghewindelt en over dekt in een houte bakje, “twelk al wederom een dood” mis-Schepsel hiete te zijn.’ Maar toestemming om het met eigen ogen te aanschouwen kregen ze niet. 's Daags daarna maken de buurkinderen, zoals gebruikelijk, palmhoedjes over het dode kind en krijgen melk & maaltijd, waarna het lijkje statelijk wordt begraven. | |
3Nauwelijks was het ‘leste Popjen’ ter aarde besteld of allerlei geruchten over de vreemdigheid van de zaak deden onder 't gemene volk de ronde. Er werd gegist, maar niemand wist precies wat er aan de hand was. Tovenarij? Zou de man misschien 's nachts, uit vrees voor ontdekking, het kind weer op gaan graven? Enzovoorts. Toen deze geruchten het Gerecht ter ore kwamen besloot men het kistjen op te laten delven. Dit geschiedde, op de 24-ste van de Slachtmaand. Het kistje werd bij kaarslicht de kerk in gedragen en geopend. | |
[pagina 67]
| |
En wat vond men toen het Popje dat erin lag werd losgespeld? Een lichaampje van stokvis, de staart gespleten en de twee helften als voetjes omgebogen; de armpjes waren twee met gort gevulde bloedbeulinkjes (bloedworstjes) en het hoofdje een kleine rode kool, overtrokken met een velleken van blaas en daarop een mutsjen waaronder een topjen haars uitstak. Onder 't lijfje lag een doek met een aangenaaid binnenrandje, waarop met zwarte zijde gestikt de letters A.G.
Van het bovenstaande werd proces-verbaal opgemaakt; vervolgens werd opdracht gegeven ook de twee andere kistjes te openen, wat gebeurde in aanwezigheid van een menigte van mensen. In 't oudste kistje werd aangetroffen: een langwerpige, witte en naar 't scheen met een velleken overtogen klomp smeer of reuzel, ‘in alle manieren schijnende de reuzel van een vet varken te zijn’. Het tweede kistje bevatte naar aanvankelijk leek enig menselijk schepsel, dat echter bij nader toezien bleek te bestaan uit een menigte oude lappen van diverse couleuren, omwikkeld met lijnwaad; het hoofdje was vergaan maar leek eveneens een kooltje geweest te zijn. Het gemene volk oordeelde terstond dat Aagt Germont het een of ander heilloos bedrijf aan haar kinderen had begaan. De baljuw van Abbekerk besloot de zaak aan een nader onderzoek te onderwerpen. Twee gerechtsdienaren werden in het huis van Aagt Germont geposteerd om haar dag en nacht te bewaken tot ze het kraambed had verlaten. | |
4Getuigenverklaringen worden opgesteld, zowel van de buurvrouwen - ze blijken scherp waargenomen te hebben en leggen er de nadruk op dat Aagt Germont hen verboden had de doodgeboren vrucht te bezien - als van de echtgenoot. Ook wordt aan twee ervaren vroedvrouwen opdracht gegeven het | |
[pagina 68]
| |
lijf van Aagt Germont te onderzoeken. Ze verklaren dat ze bij Aagt Germont alle verschijnselen aantreffen die men bij een kraamvrouw tegenkomt, alleen heeft ze geen of weinig zog in haar borsten. Ze menen dat, ‘buiten alle disputen’, Aagt Germont onlangs waarlijk gebaard heeft. | |
5In tegenstelling tot de twee vroedvrouwen geloven velen dat Aagt Germont niet gebaard heeft, althans geen levende kinderen, een mening die gedeeld wordt door de aanklager. Volgen wederhoor van de vrouw en man. De derde maal moet Aagt Germont vragen beantwoorden als: Of ze enig leven in haar buik heeft gevoeld tijdens haar laatste zwangerschap (Antwoord: Somtijds heeft ze getwijfeld en dan weer niet, maar de leste vier, vijf weken heeft ze geen leven gevoeld); ook moet ze de vroedvrouw beschrijven die haar bezocht heeft. Vraag: Of de vroedvrouw haar de laatste maal niet verzocht heeft om stokvis, beuling en kool. Antwoord: Nee. Daarnaast worden getuigenissen van de buurvrouwen opgenomen over het echtpaar. Deze luiden gunstig: beiden zijn luiden van eer & deugd & vromigheid; er valt niets op hen aan te merken, het zijn goede buren. De baljuw eist tenslotte haar gevangenneming en in de vroege ochtend van de 4e januari komt hij haar van huis halen, te voet; eerst voert hij haar naar de herberg, waar ze rijkelijk gesuikerde brandewijn nuttigen, en vervolgens naar 't gevang. In het ‘donkere gat’ dat de kerker is krijgt ze boeien om de benen die aan ijzeren kettingen zijn vastgemaakt. Toezicht wordt uitgeoefend door de Bode, een man van tachtig jaren. Haar eigen man mag haar dagelijks eten komen brengen en hij geniet voorts de vrijheid zo lang bij haar in de kerker te verblijven als hij wenst, al is het de hele nacht, omdat naar verluidt de vrouw ‘angstvallig en dikwijls zeer onpasselijk’ is. Nadat ze enige dagen aldus opgesloten heeft gezeten beginnen | |
[pagina 69]
| |
haar benen vanwege de ijzeren beugels te zwellen; de OfficierGa naar voetnoot* laat de beugels nu losmaken en geeft haar toestemming zich vrij te bewegen. Op 13 januari 1659 breekt de eerste rechtsdag aan. De Officier voert voor de Vierschaar van Schepenen zijn ‘bewijzen’ aan en verzoekt over te mogen gaan tot ‘scherper examen’ of Torture. De gevangene zelf werd niet gehoord. De schepenen vonnissen onmiddellijk en wel in die zin, dat het verzoek van de Officier voorlopig niet wordt ingewilligd; hem wordt verzocht eerst nadere informatie en getuigenissen in te winnen. De man van Aagt Germont dient hierop een verzoek in tot ontslag uit de gevangenis onder borgsom. De schepenen houden het verzoek voorlopig acht dagen in beraad. De Officier persisteert bij zijn eerder gedaan verzoek tot tortuur, om tot ontdekking van de waarheid te komen na overlegging van ingewonnen informatiën. De tegenpartij verzoekt de eis als impertinent te verwerpen en de gevangene uit haar detentie te ontslaan. De Officier persisteert bij zijn verzoek.
Als de zaak voor de open rechtskamer besproken wordt heeft zij al zoveel bekendheid gekregen dat aanzienlijke personen uit andere steden komen om hoor en wederhoor bij te wonen. Uitvoerig wordt het gewicht van de ‘bewijzen’ gewogen en het recht op tortuur bestudeerd, met verwijzing naar vroegere uitspraken en geschriften. O.a. wordt gesteld: ‘Dat geen rechter iemand ter torture ofte pijnbank behoort te condemneren, tenzij het betichte feit ofte misdaad zo klaar bewezen wordt en blijkt als de middagzon aan den hemel.’ ... Welke bewijzen heeft den heer eiser nu in handen? Gene ter wereld, dan alleen enige losse verklaringen dat de gedetineerde zoude gebaard hebben, zonder te weten wat. | |
[pagina 70]
| |
... Heeft niet de Officier klaar betoogt dat zij, gedetineerde, de eerste maal omtrent twee, de tweede maal vier en de leste maal zes maanden langer heeft gedragen dan de gemene loop der vrouwelijke natuur met zich brengt? Waaruit wel klaarlijk is af te meten dat het geen natuurlijke vruchten zijn geweest. Bonaciolus in tractatu de foetus formatione Cap. 6, waar hij handelt de Mola, Graecis Mijlo. Hierin verhaalt hij onder andere van een zekere vrouw, dewelke door haar man meende bevrucht te zijn, omdat haar lichaam zeer zwellende was en door andere bijkomende zaken die ordinaris de zwangere vrouwtjes ervaren. Doch de gewoonlijke barenstijd vervuld zijnde, bevond men geen vrucht tevoorschijn gekomen, noch verminderde de zwelling des buiks. Totdat ze eindelijk, na verloop van vier gehele jaren, verlost werd van een wanschepsel: een ongefatsoeneerde klomp vlees. En is het dan geen wonder dat een zo ontstelde vrouw genoeg met haar eigen lichaam te doen heeft gehad en niet nieuwsgierig of begerig is geweest zulk een wanschepsel te aanschouwen? En is het niet veeleer voorzichtig van een vroemoer het uit de ogen van de moeder te houden? Dat de gedetineerde niet weet wie de vroemoer geweest is, moet men daaruit presumeren dat zij haar vrucht zou hebben mishandeld? Neemt de heer Eiser aan dat het niet mogelijk is oude lappen, stokvis en soortgelijke vodderijen te baren? Welnu, dat wordt door de gedetineerde zelf evenmin geloofd, maar wel dat in plaats van haar vrucht, door enige vileine, God-en-eer vergeten mensen, die haar oprechte staat benijdden, deze dingen buiten haar kennis in de kistjes zijn gelegd. Hetwelk bij het eerste kistje zo klaar blijkt als de dag, want hebben de buren niet getuigd dat zij heeft gebaard een langwerpig wanschepsel met een vel overtrokken? En is in plaats daarvan niet een varkensreuzel gevonden? | |
[pagina 71]
| |
Zo men alles wel overweegt, zal men onder 't geen de heer Eiser heeft aangevoerd een aantal wankelbare suspiciën en presumptiën vinden die in criminele zaken geen plaats horen te hebben en waarop de rechter vooral niet iemand ter torture kan brengen. Verwijzende naar de welsprekende Cicero, wordt tevens gesteld dat uit de burgerlijke staat van Aagt Germont en haar voorgaande onberispelijke levenswandel niet tot een dergelijk wangedrag besloten kan worden, want niemand handelt op slag zo tegen zijn voorgaande natuur in, laat staan dat een moeder tot zulke onmenselijke gruwelen in staat zou zijn dat ze haar eigen vrucht om zou brengen. Etc., etc. De zaak is echter zo moeilijk en ingewikkeld dat men alvorens uitspraak te doen nog adviezen wil inwinnen bij Amsterdamse en Haagse Rechtsgeleerden. Daar dezen hun schriftelijke verklaringen niet op tijd gereed kunnen hebben besluiten de Schepenen de detentie met nogmaals acht dagen te verlengen. | |
6In de nu volgende periode ontvangt de gevangene veel bezoek van lieden die haar willen zien en spreken; een van hen heeft rijkelijk sterke drank meegebracht, waar ook de Bode in zo ruime mate van gebruikt dat hij iedereen vrije toegang tot de gevangenkamer verleent. Door de grote toeloop, vooral van kinderen, ontstaat er welhaast burengerucht. Als dit enkele schepenen ter ore komt waarschuwen zij de burgemeester en tezamen tijgen ze naar het raadhuis; daar vinden ze de deuren van het gevang wijdopen, zodat de gevangene gemakkelijk had kunnen ontvluchten als ze er nog toe in staat was geweest.
De adviezen van de rechtsgeleerden komen nu binnen. Dat van de Amsterdamse luidt kort samengevat, dat men aanraadt het verzoek van de Baljuw om scherper examen te mogen afnemen alsnog in beraad te houden en de gevangene | |
[pagina 72]
| |
voorlopig uit haar detentie te ontslaan, onder voorwaarde dat zij zich onbeperkt ter beschikking houdt. Als redenen voert men aan dat het ten laste gelegde Crimen niet duidelijk is omschreven en dat nergens uit is gebleken dat de gedetineerde werkelijk een levend wezen ter wereld heeft gebracht en dat zij dit dus ook niet kan hebben mishandeld. En ten derde, dat evenmin bewezen is dat de gedetineerde zelf de Poppen of wanschepsels heeft gemaakt, laat staan met het doel iemand anders te bedriegen of te kort te doen. Een klaar en redelijk advies dus. Het advies van de twee Haagse rechtsgeleerden wijkt hiervan af, in die zin dat zij adviseren de zaak nader te onderzoeken en indien Aagt Germont niet in staat is zich beter te ‘zuiveren’ dan zij tot nu toe heeft gedaan het verzoek van de Officier in te willigen. | |
7De zaak A.G. geniet nu alom grote belangstelling. Een zeker geletterd predikant neemt het in een verlicht pamflet voor A.G. op en stelt, dat de vrouw zelf niet schuldig is omdat ze geen moord heeft begaan, maar dat ‘de Duivel zijn personagie gespeeld heeft, haar zo opgeblazen makende alsof ze zwanger was’; kortom, 't was schijnbaringe, Duyvels Toverije. Matth. 4:9, Act. 8:9 en Gal. 3:1. Niet alleen tijdens de schijnbaring, ook daarna kunnen de zinnen bedrogen worden, waardoor men meent dat er een ware vrucht ter wereld wordt gebracht. Vele vermaarde voorbeelden van dergelijke zinsbetoveringen kunnen gegeven worden, zie de geschriften van vermaarde geleerden als Voetius, Templarus en Abraham Palingh. De laatste verhaalt in een boek dat kortelings uit is gekomen van een vrouw die ‘slanxkens’ (slangetjes) ende krabben zoude gebaard hebben, die door verscheidene mensen zouden zijn gezien. | |
[pagina 73]
| |
In tegenstelling tot deze geleerde persoon riep het gemene volk, dat graag voor eigen rechter speelt, om wraak, iets waar de rechters - die de schuld allerminst bewezen achtten - niet voor voelden; evenmin wilden ze de zaak echter laten stagneren of handelen als de man die, toen zijn wagen in de modder bleef steken, de Goden bad dat ze hem eruit zouden helpen zonder zelf een vinger uit te steken. Reden waarom ze besloten de uitspraak nogmaals acht dagen uit te stellen en opnieuw advies in te winnen, dit maal bij enige rechtsgeleerden in Hoorn. Maar 't volk, dat als diepste eerzucht heeft ‘om de geheimste handel van zijn overheden te doorsnuffelen’, begon te morren en te gissen, want de adviezen werden niet openbaar gemaakt. Aagt Germont en haar man ontging dit niet en het zekere voor het ongewisse nemend vlucht de vrouw uit de gevangenis en duikt onder. De bode wordt van zijn funktie ontheven. De Baljuw doet de man van Aagt Germont voor de vierschaar verschijnen, ten eerste omdat de verdenking gerezen is dat hij wel eens medeplichtig kon zijn aan A.G.'s vreemdigheden en dat er mogelijk van guiterij sprake is, misbruikende niet alleen de heilige spijze die Gode de Heere geschapen en gegeven heeft tot nodig onderhoud van 's mensen leven, maar ook openbaarlijk bedriegende en den spot drijvende mette gemeente of den volke en de Christelijke begravinge. Uit deze godloze ende bedriegelijke handel kan niet anders gepresumeerd worden dan dat de gebaarde kinderen door zijn huisvrouw zijn omgebracht of op een andere wijze mishandeld. Bang dat deze delicten en zijn aandeel erin door scherper examen aan de dag zouden komen heeft hij zijn huisvrouw helpen ontvluchten middels sinistere praktijken, 't geen ten exempele van anderen dient te worden bestraft met besloten hechtenis gevolgd door straf aan den lijve tot de dood er op volgt; zijn goederen dienen hierna geconfisqueerd ten profijte van de Graaflijkheid. En anders moeten de Schepenen naar exigentie de zaak bestraffen. Aldus de Officier. | |
[pagina 74]
| |
De man wordt aangehouden en op 't Stadhuis vastgezet. Daarop verzoekt hij ontslag uit de gevangenis onder belofte in korte tijd zijn vrouw te doen terugkeren. De Schepenen, kennelijk moe van de zaak, leggen het verzoek naast zich neer en vertrekken veerdiglijk. De man doet nu bericht uitgaan naar zijn vrouw, die bij zijn broer ondergedoken zit, en verzoekt haar terug te keren naar de kerker om hem eruit te verlossen. Na drie dagen komt ze, waarna de Officier de man vrijlaat. Als de zaak opnieuw voorkomt doet de Officier of Aagt Germont niet weggeweest is.
Inmiddels is ook het advies van de Hoornse rechtsgeleerden binnengekomen. De analyse van het geval is van aanzienlijk minder gehalte dan die van de Amsterdamse rechtsgeleerden en de eindkonklusie luidt, dat men, hoewel geen ‘dood lichaam’ gevonden is, men ‘uit krachtige en sterke presumptiën ook iemand kan straffen’, ja zelfs tot er de natuurlijke dood op volgt. (Sande lib. 5, tit. 9, def. 24.) Met voorts het zeer rechtsgeleerde vervolg van eigen vinding: ‘Hoeveel te meer zal men dan iemand ter torture mogen brengen ofschoon het dode lichaam daar juist niet en zij, hoewel er nochtans vele en verscheidene sterke presumptiën zijn dat 'et er wezen moet -’ Of er presumptiën en indiciën genoeg zijn laat men aan het oordeel van de Rechter over, al wijst men er wel op dat A.G.'s vlucht uit de gevangenis de zaak verzwaart en dat er ook verscheidene graden van tortuur zijn, waaronder die welke speciaal bedoeld zijn voor oude zwakke mannen en voor vrouwen. Men besluit met toch maar zelf een voorstel te doen en wel om over te gaan tot een ‘middelmatige torture’ om aldus tot ‘de waarheid der gehele zaak te komen’, waarna verder geprocedeerd kan worden. | |
[pagina 75]
| |
8Opnieuw wordt Aagt Germont voorgeleid en de Schepenen putten zich uit in het stellen van vragen. Er worden echter geen nieuwe feiten meer blootgelegd, alleen zegt Aagt Germont nu dat ze via ‘een bizondere openbaringe’ meende te weten dat ze de twee laatste keren niet van een vrucht verlost werd; het verslag hiervan luidt alsvolgt: Weinig dagen geleden, in de nacht, toen zij, gevangene, op een stoel in 't gevangenhuis zat is de zelfde vroedvrouw bij haar gekomen en presenteerde wonderlijke dingen, in het bizonder alle wellust van de wereld; ook zei zij dat ze haar meteen zou verlossen indien zij, gevangene, met haar wilde gaan. Maar daar zij bespeurde dat de vrouw ronde voeten had en ook omdat zij door dichte deuren tot haar was gekomen, oordeelde zij dat deze gedaante een kwade geest was. De gevangene verklaarde verscheidene malen haar verzoek afgeslagen te hebben, zeggende dat ze haar nu genoeg bedrogen had en haar toewensende dat ze verzwolgen zou worden in de afgrond van de Hel. Daarop is de gemelde schijnvrouw, na omtrent een half uur bij haar geweest te zijn, verdwenen. De gedaante had toen ze kwam vuur noch licht bij zich gehad, terwijl toch het gevangenhuis zodanig verlicht werd dat de herkenning van de vrouw mogelijk was. Tevens verklaarde de gevangene dat zij dit nieuwe voorval aan niemand ter wereld verteld had behalve aan haar man Claas Nijsz.
De rechters waren al met al niet veel wijzer geworden. Ze twijfelden er geen ogenblik aan dat Aagt Germont bij haar volle verstand was; veeleer zagen ze in haar laatste verklaring een poging om hals en have te redden; men kwam er niet achter of de laatste verschijning werkelijk plaats had gevonden of door een ander ‘versiert’ was. | |
[pagina 76]
| |
De meningen, mede op grond van de uitgebrachte adviezen, liepen zo uiteen dat men tot geen eensluidend oordeel kon komen. De Schepenen zelf waren maar ongeletterde lieden en de zaak groeide hun boven het hoofd. Geopperd werd het proces door te verwijzen naar de hogere Rechter, de Heren van de Raad van het Hof van Holland, maar daar zag men toch maar van af in verband met de kosten; men had al genoeg uitgegeven. In plaats daarvan besloot men te rade te gaan bij de zielzorgers ter stede, zoals ook in Israël wel geschiedde wanneer een zaak te zwaar was voor de lagere rechters en men de Levitische Priesters raadpleegde. Hierop gingen brieven uit naar de drie plaatselijke predikanten. Dezen raadden aan, na de zaak ‘in de vreze des Heren’ ‘op 't aldernauwste’ geëxamineerd te hebben, Aagt Germont nogmaals te ondervragen, aangezien niet alle punten duidelijk waren; de manier waarop werd aan de Rechters overgelaten, aangezien in Gods woord hiervoor geen aanwijzingen worden gegeven. De zaak wordt eentonig en bij de volgende ondervragingen komt niets nieuws tevoorschijn. Daarop wordt eindelijk vonnis gewezen, rekening houdende ‘met de meeste stemmen van de Rechtsgeleerden’. ‘Schepenen, iterativelijk gehoort de playdoyen van pertyen ten wederzijden, gezien de informatiën en andere stukken wr-zijden, (...): Verklaren, met advijs van de Heeren Burgemeesteren deser Steede, den Eyscher indesen, zoo verre zijn verzoek te adjudiceren, dat den gedetineerde, met een middelbare Torture ter discretie, en volghens d'orde van Schepenen daar te stellen, ter scherper examen (...) zal werden ghebracht.’ | |
9Om te verhinderen dat ze opnieuw kan ontsnappen wordt Aagt Germont weer in ijzeren boeien geslagen en de nieuwe bode moet de sleutels van de binnendeuren afgeven. Haar da- | |
[pagina 77]
| |
gelijks voedsel wordt A.G. door een klein lichtgat aangereikt. Voordat de scherprechter komt gebeurt er weinig, al zaagt ze op een dag een van de ijzeren beugels waarin ze vastgeklonken zit glad door, omdat de ijzers haar te zeer knellen. Waar ze de vijl vandaan heeft wordt niet vermeld. Nadat haar voor de zoveelste keer gevraagd is of ze bij haar voorgaande verklaringen blijft, gaat men over tot ‘het onderzoek door pijne’. Gaarne bekent de schrijver van het boekje, die voor de rest alles van alles afweet, zijn onkunde en die van Rechters op dit gebied, reden waarom hij er niet over kan uitweiden. Niettemin weet hij het volgende te melden. De Scherprechter had tevoren een ijzeren kram in de vloer en één loodrecht erboven in de zoldering gestagen. Aan de bovenste kram had hij een schijfloopje gebonden, aan de onderste (na de ogen van de vrouw met haar neusdoek geblinddoekt te hebben) bond hij haar grote tenen vast. Daarna hees hij haar op, eerst met de handen voorwaarts (want zo wilden enige van de Schepenen het), maar dat kwam niet eens op nijpen neer. Hierop bond hij haar handen op de rug en het trekkoord aan de saamgebonden handen. Vervolgens hees hij haar zover op dat haar voeten de grond niet meer raakten. Schout en Schepenen ondervragen haar nu opnieuw, maar Aagt Germont blijft bij wat ze gezegd heeft. De Schepenen bevelen de Scherprechter stijver aan te trekken. Deze doet dit, maar omdat de zoldering laag is raken haar handen weldra de schijfloop. Hoewel Aagt Germont duidelijk pijn lijkt te lijden, willen enige van de rechters toch dat er krachtiger wordt aangehaald. De Scherprechter zegt dat dit niet mogelijk is en ook dat de grens van draaglijkheid voor de vrouw nu wel is bereikt. Zo, tussen vloer en zolder hangend, wordt Aagt Germont nogmaals ondervraagd. Daarop wordt ze neergelaten. De Schepenen trekken zich terug in een ander vertrek en oordelen dat ze nogmaals op- | |
[pagina 78]
| |
gehesen moet worden. Dit gebeurt. Antwoorden als tevoren. Schepenen trekken zich opnieuw terug, nu met Scherprechter. Deze verklaart dat hij aan het vonnis en aan zijn opdracht heeft voldaan, waarna de vrouw wordt neergelaten. Ze blijft in hechtenis, zij het ongeboeid. | |
10Volgen nieuwe pleidooien etc. en weer wordt schriftelijk advies gevraagd aan enige onpartijdige Rechtsgeleerden, die de twee eerder gevraagde uit Hoorn blijken te zijn. Hun advies wordt geheim gehouden; de essentie ervan luidt, voor zover ik hun abracadabra begrepen heb, dat ze de Officier aanraden een nieuwe ‘eis ende conclusie’ tegen A.G. op te stellen. Grote onenigheid onder de Schepenen. Sommigen hebben genoeg van de zaak en willen deze het liefst ‘Gode bevelen’, anderen willen het advies wel opvolgen, maar het merendeel voelt er niet voor om terug te vallen op voorbeelden, daar dit ‘een geval zonder gelijk geval of een exempel zonder exempel’ is en men verkiest daarom in deze spoorbijstere zaak het verstand der Rechtswijzen te volgen, daar bizondere zaken bizondere inzichten en verklaringen behoeven. De Officier dient hierop zijn reeds bekende aanklachten in en eist dat zij naar de plaats gevoerd zal worden waar men gewoon is Justitie te doen om aldaar aan een paal gesteld en vervolgens geworgd en tot pulver verbrand te worden, of anders zoals de Schepenen de Eiser het best wensen te volgen. Haar goederen dienen geconfisqueerd ten profijte van de Grafelijkheid. Na antwoord van de pleiter, repliek van de Officier, dupliek van de pleiter, besluit de meerderheid van de Schepenen om, tegen de stem van de Burgemeesteren in, opnieuw de Hoornse Rechtsgeleerden te raadplegen en de zaak nogmaals acht dagen uit te stellen. De argumentering in het advies dat de Rechtsgeleerden ten- | |
[pagina 79]
| |
slotte uitbrengen is van een even laag allooi als hun voorgaande en behelst niets nieuws. Als vonnis wordt voorgesteld de gevangene te voeren naar ‘de plaatse daar men gewoon is openbare criminele justitie te doen, om aldaar aan de pale of potboef gebonden of vastgemaakt te worden’, daar moet ze blijven staan met drie opgemaakte poppen in haar armen, gedurende de tijd van een half of heel uur, tot arbitrage van de Heren Schepenen en ten spektakel en spot der gemeente. Tenslotte dient ze veroordeeld te worden tot de kosten van het proces. Dit vonnis wordt, zonder verweer of hoger beroep, aangenomen. | |
11De toeloop van toeschouwers is groot als de dag van executie van het vonnis aanbreekt. Iedereen wil de vrouw zien. Deze heeft zich ‘siertjes opgeschikt’ en, naar men later te weten komt, enige wijn gedronken om over haar schroom heen te komen. Vrijmoedig betreedt ze de schepenzaal, alwaar haar door de gerechtsdienaar het vonnis wordt voorgelezen. Men bindt daarop drie poppen in haar armen en leidt haar naar de potboef of schandpaal voor het stadhuis. Maar omdat ze daar voor het vele volk niet voldoende zichtbaar is en er ook niet veilig staat wordt na overleg besloten een stellage voor het bovenste venster aan te brengen waarop ze tentoongesteld zal worden. Dit geschiedt en kort erop troont Aagt Germont daar hoog boven de menigte. Aanvankelijk gebeurt er weinig, daar omgeroepen is dat niemand met stenen, ijzeren of andere harde voorwerpen mag gooien noch met licht kwetsende stoffen op straffe van drie ponden. Maar als ze daar een kwartiertje gestaan heeft bedenken enkelen dat het verbod slechts betrekking heeft op harde en scher- | |
[pagina 80]
| |
pe stoffen. Dit gaat van mond tot mond en weldra begint men, eerst de jongens en vervolgens ook verscheidene ouderen ‘en zelfs fatsoenlijke personen’, met koemest en andere vuiligheid te werpen en wel ‘met ongewone ijver en lust’. Spoedig erop stopt men stenen in de koedrek om de vrouw ‘een ramp toe te brengen’. Deze, dit ziende, wendt haar gezicht naar alle kanten om de stenen te ontwijken. Aanvankelijk slaagt ze daar goed in, maar ten langen leste neemt het gegooi van alle kanten zo toe dat ze getroffen wordt. En steeds wanneer een steen haar raakt stijgt er een algemeen gejoel en gejouw op. Als Aagt Germont ongeveer een uur op het schavot heeft gestaan wordt ze een paar maal achtereen in haar gezicht getroffen, zodat er bloed van haar gelaat stroomt tot op de witte poppen. Dan vindt de aanklager het genoeg, aangezien ze ‘ten spektakel en niet ten dode gedoemd’ is. Ook de rechters achten het vonnis ten uitvoer gelegd. Aagt Germont wordt omlaag gebracht. Zij bedankt de Heren ‘voor genadig recht’ en wordt weer naar de kelders van het stadhuis gevoerd, alwaar velen haar nog willen bezichtigen en spreken om er later over te kunnen vertellen. Volgt nog het nodige geharrewar over de proceskosten, die wel door de man overgenomen, maar te hoog gevonden worden; hij voelt er bij voorbeeld niets voor om ook voor de scherprechter en het schavot te betalen en gaat in hoger beroep. Uiteindelijk komt men tot een minnelijke schikking, die naar gefluisterd wordt de helft bedraagt van het geëiste bedrag. Hierna neemt het leven zijn dagelijkse gang. De vrouw woont weer in alle rust en vrede bij haar man, zoals ze dat nog steeds doet, ‘latende de wereld gedurig twijfelen wat de ware geschapenheid harer zake zij, zo ze niet onder d'as van vergetelheid altoos begraven blijve’. 1661, 1978 |