Persoon/Onpersoon(1971)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 247] [p. 247] In het centrum Een man vannacht. Een man. In een colbert van elpenbeen. Hij trad uit een vernikkeld duister een heimelijke spiegel een ruit van nergens heen. Ik werd een longzak van aluin. Ik zag zijn hoofd. Zijn voorhoofd had het stromende het licht de habitus van water. Ik werd in het vertrek een ader in houtmaterie vastgehecht, zonder gebit. Zijn ogen waren de ogen van een houten Congolees. Ik werd een witte worm van vlees. Er stak een wind op in de kamer, de kleine peer der lamp kreeg kieuwen, de kachel, het behang; de tafel zweefde, en de pendule floot om adem voor de konstante van zijn vorm. Ik werd een kromme rode worm. Die loskroop. Zie, zijn handen werden terloops tot oefenvlak en die tezaamgeslagen in reflex maakten mij tot een rimpel in zijn huid. [pagina 248] [p. 248] En ik bewoog er, zonder sentiment, zonder droom en zonder ogen, alleen maar huid, in een geluk dat bloed was, een geluk van bloed. Ik werd tot aan de morgen door een geheime polsslag voortbewogen. Vorige Volgende