| |
| |
| |
Detective
1
Des morgens, vroeg op pad, voor het vervullen van een funktie
- paard zijn bijv. - werd hij zoals gewoonlijk overvallen. Allen
die hem zagen herkenden hem. Daarom verschuilt hij zich in een
bloem. - Tevergeefs. Na 1½ minuut ten einde raad, schakelt hij een detective in
en vlucht. De detective plukt de bloem, ruikt aan de
bloem en werpt hem weg. Geheel dakloos is de man nu.
De detective achtervolgt hem in China, hij wordt een Chinees,
in Chili, hij wordt een Chileen, in Amsterdam, hij blijft een Chinees,
niet te vangen. Zijn vingerafdruk is een hysterisch landschap,
zijn voetstap een klein 2-dimensioneel werelddeel, nonchalant
laat hij een aspuntje achter: een vulkaan. Etna.
| |
| |
2
De tweede dag, minder nerveus minder hijgend, stapvoets bereikt hij Marokko.
De lucht hier is van diamant, in de herfst de zon een pasja, welwillend
glimlachend, buigend als Ibrahims jongste korenschool. Onder diens veelkleurige
boernoes is de man niet te zien, of wel minder
helder. Hier nu prevelt hij mee, prevelend in de Salât, wierokend, handkussend,
zegenend - Salaam aleikum, Mogen uw zoons zonen
even vruchtbaar zijn als gij - luistert, een 1-snarig arabisch viooltje
tot ruggemerg, naar kiefgeurige muziek: water dat hem verlicht, oplicht.
- Levend op mierzoete muntthee, blauw, citroengeel, dadels,
des nachts slapend, schuilgaande in een onopvallende vrouw gesluierd
- o zevenmaal brandende hoogoven van Mohammed - wordt hij langzaamaan
helderder, kleurt, is weer te zien. Is gezien - vlucht.
Het door de detective aan de avond van de tweede dag ingezonden rapport
luidde, dat de opdrachtgever door hem bijna was gegrepen.
| |
| |
3
De dagen worden korter, sneller vooral. Zuid-Afrika is hij gepasseerd
in de huid van een bantoe, in de anus van een adelaar de oceaan overgestoken,
naar het dal van de Orinoco. Hier wordt hij de beste regenmaker van het land; oorlogszuchtig,
danst hij de zwaarste erotische regens uit de aarde, onweert, legeraanvoerder
in vol ornaat, vervaarlijk en bevrucht zelfs zijn vijanden, stenen. Met rode kleihanden
schept hij zich een hiernamaals, een hiervoormaals. Daar wordt hij ontdekt. Rituele dansen
helpen niet meer en 's nachts, arm opperhoofd, stroomt hij als zijrivier ongezien
het land uit. Hij is de eerste zijrivier die naar de zee stroomt. De zee
is koel, vredelievend, nadenkend. - Nog eenmaal nu beleeft hij zijn rustige
dagelijkse winter. Het is in het noorden en het sneeuwt poollicht.
Het sneeuwt poollicht en hij ligt onder het ijs als in de tempel
van een ijsbeer. Hij schudt zijn pels af als een ijsbeer. Hij loopt de stad in
die van sneeuw is. En wáar hij gaat sneeuwen huizen, wáar hij gaat
begroeit hij de huizen, met kleine vingertjes van groen, oortjes van bloesem.
| |
| |
En in die stad, stad van enkel vensters en 168 meren,
zwemt hij in en uit. Zwemmend komt hij alle nieuwe sagen tegen,
alsook zijn eigen liefste sage, nog warm van winterslaap: Weer
wordt hij geboren - voor de 10-de maal? - snuift, brr; de manjifieke kieuw
waaruit hij voortkomt sluit zich als een ooglid, knippert
bemoedigend: dag! - Dag! En zie, plotseling is alles nieuw. - Dan
waggelt hij weg. Kleine ijsbeer die hij is hoest hij al als een grote ijsbeer
en groeit mooi zilverig haar, net als het ijs. - Daar komt, oho, daar komt de ijsbeer
een kleine ijsberin tegen. Ze snuffelen, schudden lachend hun pelzen af, -
daar staan ze, ze doen maar wat - zonnen, zwemmen, tongen. Dan schommelen
ze de stad in en wáar ze gaan snuffelen andere huizen, wáar ze gaan
begroeien ze de huizen, met kleine vingertjes van groen oorjes van bloesem.
En ze doen maar wat; eten meloenen en fantomen, vechten
tegen de rotsen, openen elkanders vergezichten, rollen hun dromen
als gewrichten, en 's nachts om de beurt jongen ze. Dat is tegen de wet maar het maakt
evenwichtiger. Jongen zichzelf. - Het wordt avond nu. De stad van 168 meren,
| |
| |
stad van louter vinnen en vensters, sneeuwt zich in om de zon; het groen,
naar binnen groeiend, groeit langzaam verder. De twee ijsberen
gaan ook naar binnen. Ze slapen in met hun voeten tegen het vuur. Weet:
ze houden veel van elkaar, meer zelfs dan een fabel van zijn werkelijkheid.
Dit was gisteren. Te lezen in rapport 5, opus 2. Dossier bij de
detective ter inzage: ‘Toen ondergetekende binnentrad,
wist hij zich slechts te redden d.m.v. een snelle metamorfoze:
| |
| |
4
Alle avonden herfst, maar geen herfst als zijn herfst in New York:
O, boom van Brooklyn, vierkante stormen, windstil. Noteer: Pianisten als extatische apen.
Bereidt mij voor twee personen thee van uranium. Thee voor twee.
Mij en mijn robot. Bereidt voor twee personen mij een venusiaanse
nacht. Ik ben rijk. Ik heb een kosmisch ei gelegd. Radiospinnen
zijn niet buiten mijn bereik, intelligente planten evenmin.
Ik wil kinderen van plastic, haren van dacron;
ik wil dat mijn materie overblijft als mijn ziel dood is. Ik wil
ogen van silicium, voeten van berylium, geur van onzichtbare neutrino's
om mijn detective te doden. - Alle avonden herfst, maar geen herfst
als een mens in New York. Ik ben rijk. Koop mij een ruimtekostuum,
een kostuum boordevol ruimte. Ik ben rijk. Ik wil wapens
van moreel metaal, een zachte masseerstoel van schaduw
om in te rusten. Ik wil het eeuwige leven, mits gelijk
aan dit leven. - Ik trek mijn ruimtekostuum aan. Ik ga op reis in de ruimte.
Vaarwel detective, ik groet u. Zij die leven gaan groeten u!
Minder dan drie sekonden voor het starten der raket werd de man
opnieuw opgemerkt. Hij ging in de vermomming van een god.
| |
| |
Enfin, ook rijkdom heeft zijn retoriek. Hierna werd hij een
eenvoudig door zeer praktische motor.
| |
| |
5
Maar onderwijl stapelen de aanwijzingen zich op; in zijn hoofd
wordt hij voortdurend gesinjaleerd. Wie is hij? Waar is hij? Wie
is hij waar? Waar wie? - En hoe ook zijn hand zich verschuilt achter een groet, zijn oog
achter een oogopslag, hoe snel hij elk van zijn woorden inspint in een cocon,
hij wordt die hij is: blootsoogs, denkwijdte 13, middengewicht woord.
Wendt hij Amsterdam aan als klaagmuur, een toerist uit Jeruzalem
die hem ontdekt; beschouwt hij Marrakech als haardvuur,
een zweeds brigadier arriveert met een aktentas vol sneeuw; indiaan,
hij ontmoet de enige indiaan in Sjanghai. Zo,
duidelijker wordt hij naarmate hij duidelijker lijdt, beminder
naarmate hij duidelijker lijkt. De rapporten van zijn detective
leest hij als een literair tijdschrift; zijn detective leest hem
als een economisch tijdschrift, en hoe hij vlucht, hij vlucht
in de literatuur - uit de literatuur - in de literatuur, hij vlucht.
Het is weer oorlog. Hij stikt in een ondergelopen kelder, is een astablet
uit een crematorium, een lampekap van mensenvel. Het is weer vrede,
hij stikt in een ondergelopen mens. Het is nooit vrede.
Aan zijn linkerzijde een detective, aan zijn rechterzij een andere
| |
| |
detective, achter hem: zijn schaduw, een detective. -
Hij leest hun rapporten als literatuur: geld.
Hij leest hun rapporten als pornografie: meer geld.
Hij wordt lyrisch als een reisgids. Hij is een reus, minutenlang, minutenlang
is een reusachtige Chinees - in China. In Chili - een Chileen. In Amsterdam
een goy; hier is hij gegaan. Tenslotte
na zes dagen van zomerse, zeer geanimeerde eeuwigheid
werd hij, weer klein, de zevende dag op de schouder getikt.
Rustdag. In de gevangenis opgesloten,
at hij uitsluitend droge bijbelbladen en nagels.
Hij stierf aan longkanker, haaruitval, lobotomie, maanziekte,
|
|