Persoon/Onpersoon(1971)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] Winter Hij had een geest van sneeuw. Het sneeuwde. Sneeuwt het? vroeg hij, er is veel lantaarn, veel wit gevoel in de lucht, ik ben weer blind. - Even heviger wordend nu dan zachter, trager, en weer geruststellend hem voortrimpelend de wind, een rimpel zelf, doodstil - een meeuw. Het is goed zo, zei hij, uitgespreid te liggen over de wereld, het is als het denken van een huis, als het boomloze van een eerste heuvel, zo licht en stil is het. Een onderdrukte pijn als van vele mensen trok door het landschap. Huiverend stond hij op. Onder hem lag de stad. Sneeuwt het? vroeg hij. Zachtjes: Ja, het sneeuwt. Vorige Volgende