Persoon/Onpersoon(1971)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Woonruimte Wij hebben een hoek van een kamer gehuurd. Wij wonen in veel te dure huizen. Heus, je vertrouwt te veel op de konstitutie van de dichter, hij kan niet een heel huis dragen, hij heeft veel te veel eng behuisde vogels in zijn ogen, handen van droog brood, een bed dat hij overal heen moet dragen. Zegt men: Het is onbegrijpelijk dat je nog gelukkig bent, iedere avond gebogen over een klein spartelend woord dat je luid kraaiend uit je slaap houdt. Wij hebben een hoek van een kamer gehuurd en vroeg in de morgen komen alle geluiden het eerst bij óns binnen: de toren als een schoorsteenveger, de garage om de hoek als een fabrieksarbeider, de melkwinkel óp de hoek in een wit tegeljasje, de rivier spinnend, als een poes die kopjes geeft. Zo is het niet moeilijk om op te staan en wij staan op als twee pasgepoederde zonnen tegelijk, kleden ons aan met water, ontbijten met water - daarna wandelen wij de straat op, die ook van water is, zonnebaden op het strand van een stoep en spelen mee in alle goedbedoelende verenigingen. 's Avonds als wij thuiskomen is niets veranderd. In de hoek van de kamer droomt nog het bed, in andere hoeken, tegen het plafond, koken en zingen, fietsen en kibbelen de andere bewoners. Het is er zo druk als op een dorpsplein. [pagina 163] [p. 163] Later, bij het ontkleden kijken een paar ongehuwde kinderen toe. Ze willen onder ons bed wonen. Laat ze maar. Een late fluitketel fluit. De schaduw van een rustig smeulende agent dooft het raam. Wij hebben een hoek van een kamer gehuurd en wij gaan slapen. Vorige Volgende