128
Het verlangen waarover auteurs en filosofen zo vaak denken en schrijven is in feite een onbestemd en ongericht verlangen, mogelijk niet zelden een verlangen naar het verlangen en naar vervuldheid, alsook een compensatie voor een permanente staat van onvrede, ‘ontevredenheid’ en ‘verterend verlangen’. (Kafka in zijn Dagboeken, 27 mei 1915)
Indien er een geliefde is, is het soms een literaire geliefde, een die in haar, eventueel concrete, nabijheid het verlangen niet vervult, wat net als bij Goethe aanleiding kan zijn tot een kribbige sfeer; ging Goethe van Charlotte von Stein naar huis, dan schreef hij haar onmiddellijk de hartstochtelijkste brieven (die hij overigens niet veel later ook publiceerde). Vergelijk ook Flaubert, die aan Louise Colet schreef: ‘Je zegt me dat ik serieus van die vrouw gehouden heb, dat is niet waar. - Alleen als ik haar schreef, met het vermogen dat ik bezit om emoties bij mijzelf op te wekken via mijn pen, nam ik mijn onderwerp ernstig, maar alleen tijdens het schrijven.’
Het meest bevredigende was een verte-geliefde. De realiteit tast het ideale verlangen aan, bedreigt het. In de literatuur is het meest ideale verlangen een verlangen an sich, vaak ook ‘für sich’ en de realiteit is in dat geval de grote genezing maar blijkt, zoals de menselijke existentie, in het algemeen ook ambigu. Je kunt verlangen in de literatuur - en niet alleen daar - dan ook heel vaak vervangen door melancholie, of ze is er de basis van, niet het gevolg: het eeuwig onvervulde verlangen en verlangen naar het verlangen. Wie door de realiteit genezen is verlangt naar realiteit, zij het vaak een andere, steeds weer een andere.
*