Cora heeft er een foto van genomen. Ik kan er niet genoeg van krijgen hem te bekijken.
*
Het toeval wil dat ik kort erop opnieuw oog in oog kom te staan met een vrouwtjes-orang-oetan, die (bijna sprekend) op de vorige lijkt, nu in het halfwild bij een rehabilitatiecentrum op Borneo, met de beelden van een ander rehabilitatiecentrum dat wij een aantal jaren geleden op Sumatra bezocht hadden nog in ons hoofd. Om ons heen een tiental orangs in kooien, andere losjes slingerend in de bomen van de jungle. Een oppasser deelt stukken kokosnoot uit die ongehaast en soms bijna afwezig worden verorberd.
De oppasser waarschuwt ons voor contact met de orangs - hun grijpgrage vingers die voor je 't weet in je zakken of tassen graaien, je camera weggrissen enzovoort - en verbiedt in feite ieder contact: als ze op je toekomen, wat ze vaak doen, moeten wij zelf weggaan.
Maar ik kan het niet laten, ervaar het als ondierlijk wanneer een van de charmante vrouwtjesorangs steels op mij toe schuifelt - ook zij weet dat het verboden is: een verboden mens - en blijft staan. Zij stelt zich voor mij op, buigt zich voorover en ruikt uitvoerig aan mijn bezwete kruis, richt zich half op, kijkt even tersluiks omhoog met haar mooie ogen, steekt dan een behaarde leerachtige maar zachte vinger uit en beweegt die heel voorzichtig omhoog in de wijd uithangende pijp van mijn korte broek, ik het mannetje dat haar interesse heeft gewekt en van wie ze de hormonale uitwasemingen vol welbehagen heeft opgesnoven.
Dan haak ik af, kennelijk toch te preuts - een onbewuste afweer tegen bestiale aanraking, angst dat ze aan mijn pik zal rukken en trekken? -, hoe dan ook, ik duw haar hand zachtjes weg en zij trekt die zachtjes terug, niet in het minst gepikeerd of ver-