het heden (als heden), die situatie aan de historie te onttrekken, de romanfiguren of taalfiguren de historie te laten overwinnen en ze a-historisch te maken.
Hoezeer de schrijver, als ieder ander, onderworpen is aan het ‘historische proces’ - hoewel, proces? Ik heb nooit goed geweten wat het ‘historische proces’ is, alsof er van een objectief, door mensen regelbaar historisch bewustzijnsproces sprake zou kunnen zijn of van een wereldbewustzijn dat zijn eigen loop bepaalt - de roman- en taalfiguur, ook de meest abjecte en gedegradeerde, maakt de historie overbodig, nihileert haar door een herhaalbare, herleesbare existentie, die haar aldus uit de tijd tilt.
In die zin lijkt literatuur op het ‘bevredigende bestaan’ dat socialistische denkers, onder wie ook Marx, als utopisch eindpunt van het (dialectische) historische proces zagen en waarin de historie, die voornamelijk uit kommer & kwel bestaat, opgeheven wordt. Het bestaan als eeuwig heden. Als dit laatste ooit het geval is, wat te betwijfelen valt, dan zal de godsgruwelijke verveling niet te overzien zijn.
De enige manier om die verveling op te heffen, zou zijn om als mens een literair bestaan te leiden, een romanbestaan van pseudohistorie en gemanipuleerde chaos, een bestaan van zelfscheppen en -ontscheppen, van mobiele verbeelding tegen stasis, doodzwijgen en eeuwige zelfinkeer, kortom een gespeeld bestaan. Zolang dit niet het geval is, is literatuur een vorm van troost met terugwerkende kracht in dit bestaan: een vorm van anti-tijd in de tijd, van anti-historie in een overmaat aan historische bepaaldheid, een geprofileerde vorm van niets in het grote Niets. Tijd en historie zullen haar blijven voeden op straffe van atrofiëring en bloedarmoede, taalarmoede en dunharige verbeelding; sterfelijkheid en verval, besmette menselijkheid en pijnlijke liefde zullen doorfilteren in de vormen: zonder tijd geen opheffing van tijd en historie, zonder besmette menselijkheid geen kunst en literatuur.
Maar het doel blijft de opheffing van de historie. (Tenzij