Om meer dan één reden is Montaigne niet alleen een van de boeiendste en intelligentste, maar ook een van de aardigste figuren uit de zelfbeschrijvingsliteratuur. Hij is of wordt literatuur (zijn eigen), met blootlegging van alle zwakheden, van hem en van zijn literatuur.
Wat mij vooral voor hem inneemt is het fleuren met zijn slechte geheugen: hij zou een geheugen hebben als een vergiet. Hoewel dit, gezien de enorme hoeveelheid citaten die hij in zijn essays verwerkt, nogal mee moet vallen, schijnt het een feit dat hij om de zoveel pagina's fout citeert en dat steeds met de grootste stelligheid. Daarnaast, lees ik, heeft hij ook opzettelijk fout geciteerd om zijn stellingen te staven en zijn gelijk binnen te halen.
En om je dan te beklagen over je geheugen is een grote gotspe.
Hoewel, anderzijds (in ‘Over leugenaars’) vindt hij juist dat hij door zijn slechte memorie zó uitblinkt dat hij daardoor ‘naam en faam’ zou moeten verwerven, terwijl hij tegelijk stelt dat mensen met een uitstekend geheugen vaak zwakke oordelen vellen. Hij, Montaigne, daarentegen heeft de gave om in plaats van blindelings op geheugenfeiten van anderen te vertrouwen de dingen zelf uit te denken.
Als dat geen gezonde dialectiek is dan ben ik blijkbaar vergeten wat dialectiek is. Ik heb ook een slecht geheugen, een geheugen zo slecht dat ik me bijna mijn eigen naam niet kan herinneren, laat staan mijn geheime dagnaam, terwijl ik zo goed als vergeten ben wat ik geschreven heb nadat ik het geschreven heb. En als dat niet helemaal waar is, dan is het binnenkort wel waar, ook als het alleen maar opgaat voor een ander en ik niet eens meer weet voor wie.
*
Ik herinner mij (u), dus ik ben.