wat ik ken, iemand die ik denk of zelfs maar van iets wat ik tot een tegendeel zou kunnen concretiseren of preciseren en wat de afwezigheid ervan bepaalt. Ik ben niet dood - fout voorbeeld, want de dood ben ik -, er is een niet-iets (een vorm van niets) zonder dat er ook maar een vermoeden is geweest van iets (een vóór-iets of vorm van tegen-iets zogezegd); soms is er een geheim zonder dat er sprake was van een raadsel of zelfs maar de behoefte aan een geheim of raadsel.
Zo is er vaak iets niet in taal wat nooit eerder geëxisteerd heeft, noch als taal (uiteraard), noch als werkelijkheid (concrete of bewustzijnswerkelijkheid). Het is er, net niet (tot het wordt) of net nooit.
Het.
*
Misschien ligt het aan de tijdgeest, maar niet alleen ik heb het gevoel dat er steeds meer afwezigheden in ons en om ons heen ontstaan die zich nadrukkelijker presenteren dan aanwezigheden, d.w.z. dan ze vermoedelijk zouden doen als ze er waren.
(Zo ook is mijn niet-ik vermoedelijk soms sterker dan mijn ik - hoewel ik op die momenten evenmin weet wat mijn ik dan wel zou moeten zijn - en ben ik als afwezigheid aanweziger dan als -). Op dezelfde manier ben ik een ongelovige utopist, zie ik geen toekomst in de toekomst, schrijf ik voor een dode ideale lezer en realiseer ik - voor mijn niet-ik - iets wat er niet is. Dat ik hiermee doorga vindt zijn tegenspraak in zichzelf, een zelf dat evenmin is voor het zich heeft gecreëerd en daarmee mij.
*
Literatuur: niet-zijn als een vorm van zijn, een realiteit die zich verwezenlijkt in de blanco marge als het andere.
Maar dit andere is er in laatste instantie altijd vanwege het