bare werkelijkheid, noch zal er ooit in bestaan en ze bestond evenmin in het brein voor ze opgewekt werd door de verbale verbeelding. Balzac, zich achter zijn schrijftafel zettend: ‘En nu terug naar de realiteit!’
De fictionele werkelijkheid van een boek is, voor schrijver en lezer, de primaire; deze heeft met de sociale werkelijkheid alleen een aantal herkenbaarheden en parallellen, analogieën, probleemstellingen en dergelijke gemeen. Paul Valéry noemde zijn Monsieur Teste ‘het leven van een theorie’, en dit geldt voor alle literatuur: geschreven leven, het leven van gedachten, woorden als vlees.
*
Wat je ook schrijft, hoe persoonlijk je je ook tot iemand richt, de taal richt zich altijd tot meerdere mensen; dat is het karakter van de taal. De taal spreekt altijd met mij mee, vaak buiten mij of de aangesprokene(n) om en vult zijn eigen taalruimte. In die taalraimte zit de aangesprokene, het aangesprokene, maar de ruimte is altijd wijder dan deze. Bovendien zit de schrijvende er altijd zelf in.
De taal spreekt altijd voor een groot deel over onze hoofden heen en het beste dat je kunt doen is proberen die taal te vangen en te begrijpen wat je of zij bedoelt.
Een taalproduct heeft vaak iets van een samenzwering, met of tegen mij, met of tegen een ander, maar nooit compleet tegen mij noch compleet zonder de ander. Daar zorgt de taal zelf voor. Want de taal is in feite die ander en in zekere zin alle anderen. De taal is het collectief bij uitstek, het wij-collectief en het ik-collectief, je 1-persoons massa.