Vade retro, utopie
Anno nu is het nauwelijks nog mogelijk het woord utopie in de mond te nemen: de wereld is een karikatuur geworden van de utopie, zwevende stad in de verte die eens voor ons lag en die nu naar het verleden is verhuisd zonder ooit gerealiseerd te zijn geweest. De utopie ligt als utopie voorgoed achter ons, als een zwevende stad in de verte.
Het is al vaak opgemerkt: een utopie kan beter niet gerealiseerd worden. Maar in plaats van in Nergenshuizen, Erewhon, Nirwana of Wirwana op te lossen moet zij toch maar achter ons blijven zweven, als herinnering aan speculatiever tijden, een gepasseerd visioen dat eens onze sociale dromen mee richting heeft gegeven en dat dus, althans in het verleden, nog niet afgedaan heeft. Want zonder dat is er alleen de realiteit, die als een karikatuur van een ándere realiteit voor ons ligt, of als een karikatuur van zichzelf. Als het goed is hoort ook het realisme een illusie te zijn, een visioen, een utopie.
Tegelijk het steeds sterker wordende gevoel niet eens meer in een overgangstijd te leven, maar in een soort natijd of overtijd, die uitmondt in een ontijd die we in geen enkel opzicht kunnen voorzien en die waarschijnlijk meer anti-utopische dan utopische trekken zal vertonen, of beter: wat een utopie leek zal als anti-utopie worden ervaren. De werkelijke d.i. irreële utopie is verleden zonder ooit heden geweest te zijn.
De sociale en historische stromen zijn breder geworden, breder en sneller; ze kruipen als dikke wormen over de aarde en door de tijd, zoals de volksverhuizingsstromen voor de aanvang van de middeleeuwen, de verspreiding van de eerste mensenstammen daarvoor en de gastarbeidershorden later. Op de lange duur zullen de stromen trager worden, trager en ijler. Ze zullen zich uitdunnen in een soort halve homeostase; daarbin-