| |
| |
| |
De autofoben
1
Aanwezig die middag zijn de therapeut Gerben, Petra, Tits, Joanne, Halil, Grimelda, Frenk, Geurt, Billy en Lodok.
Achternamen blijven ongenoemd. Alleen de voornamen gebruiken wekt de indruk van een zekere anonimiteit, wat ons niet onwelkom is.
De therapeut heeft een korte uiteenzetting gegeven over de opzet van de encountering en deze wat breder ingekaderd, hoewel we een week tevoren bij wijze van inleiding een twee uur durende lezing van prof. Leisloot over fobieën hebben aangehoord. Er werd toen redelijk veel gegrinnikt, maar vandaag is de stemming ernstig en zonder enige zelfironie.
Er worden ongelijke stokjes getrokken om te bepalen wie het eerst met de billen bloot moet. Petra trekt aan het kortste eind.
- Zoals altijd, zegt ze, met een scheve mond.
Alleen de ogen van de anderen lachen een beetje, ook zij komen aan de beurt.
- Steek van wal, zegt de therapeut.
- Ik heb het er moeilijk mee, zegt Petra.
- Dat hebben we allemaal, zegt Gerben, zelfs ik.
- Jij hebt makkelijk praten, zegt Petra.
- Maar je bent toch gekomen om te praten...
Petra zwijgt nog even. - Goed, ik heb dus seksangst, zegt ze, al heel lang en ik weet bijgot niet waarom. Aan de ene kant wil ik het heel graag, anderzijds houd ik alles wat man is op armlengte afstand, vrouwen trouwens ook. Ik heb geprobeerd | |
| |
te achterhalen of er heel vroeger iets met me gebeurd is wat ik heb verdrongen, maar ik heb niets kunnen vinden.
- Misschien ben je in een vorig leven verkracht. (Frenk)
- Daar geloof ik niet in. Misschien heeft m'n opa eens aan me zitten frunniken toen ik heel klein was, of een van mijn ooms. Soms, als een jongen of een man me wil bepotelen en ik het een tijdje heb toegestaan om mijzelf te dwingen eraan te wennen, droom ik van een enorm grote mond van een oude man die boven me hangt als een grot, met een gebit vol brokkelige bruine tanden en enkele zwarte gaten en - wat nog griezeliger is - de tanden zijn week en rubberachtig en ze bewegen heen en weer op zijn adem.
- Ajakkes.
- Zeg dat wel. Het verziekt dan mijn hele dag. En de volgende keer duw ik de hand die mij wil betasten nog vlugger weg.
- Wanneer trad die angst aangeraakt te worden voor het eerst op?
- Toen ik elf jaar was, geloof ik, ongeveer tegelijk met het ontwaken van mijn eerst erotische gevoelens, zoals ik ze maar zal noemen. Daarvoor had ik ze natuurlijk ook wel, maar veel zwakker en onbestemder, ongerichter, eigenlijk op niemand en iedereen gericht: de onderwijzer, mijn gymnastieklerares, mijn ouders, mijn broers en mijzelf. Daarna is het ongeveer gelijk op gegaan, lust en afweer, afkeer ten slotte.
- Ook van jezelf?
- Ja, helaas. Ook dat begon me tegen te staan en na mijn veertiende heb ik mijzelf niet meer bevredigd.
Naast mij klinken een paar diepe keelzuchten, als opkomend uit vorige levens.
- Ik heb van alles gedaan om het te doorbreken, heb zelfs aan een hondje gezeten - een paar keer aan zo'n therapiecursus deelgenomen met Yab Yum-achtige toestanden waarbij de intensiteit van de aanrakingen langzaam werd opgevoerd, van de uitwisseling van begerige blikken tot noem maar op. En ik | |
| |
vrees dat ik heel wat jongens en mannen gek heb gemaakt: ze wel loedergeil aankijken en dan, als ze helemaal opgefokt waren, aan mijn lijf geen polonaise.
- Tja, laat de therapeut zich ontglippen, daarin kunnen we helemaal meevoelen.
Fel: - Wie we?
- Sorry, zegt de therapeut, zo bedoelde ik het niet.
- Hoe bedoelde je het dan?
- Ik zei toch sorry. Ga door.
- Met wat?
- Met je verhaal.
Ze zucht. - 't Is dat ik ervoor betaald heb... Goed. Ik deed dus van alles. Mijzelf aaien met een fijn soort stof, aan iets anders denken als iemand aan me zat, aan een boom bijvoorbeeld, een stam met een heel ruige schors en kleine insectengaatjes erin of aan mijzelf toen ik klein was, of aan een mooie vrouw om dat ook eens uit te proberen, aan Sylvia Kristel bijvoorbeeld of prinses Irene al was ze dan rooms geworden of aan Pia of Ria van de weersvoorspelling, maar het hielp allemaal niets, ik werd er alleen maar depressiever van, terwijl ik - en dat is het gekke - toch naar seks bleef verlangen. Daarna ging het een tijdje beter, ik was erg verliefd op iemand geworden - na een half jaar gingen we zelfs samenwonen - en ik slaagde erin mijn afkeer voor het grootste deel te overwinnen, hoewel het nog steeds niet de aantrekkelijkste kant van mijn relatie was, maar dat liet ik natuurlijk niet merken.
Toen ontwikkelde zich iets anders. Ik was inmiddels tweeëntwintig en ik wilde dolgraag een kind, maar tegelijk was ik als de dood om zwanger te worden. Het verlangen ernaar was soms ondraaglijk, maar eigenlijk ook heel abstract.
- Je wilde dus een kind zonder zwanger te worden. (Joanne)
- Zoiets ja, of alleen door eraan te denken. Mijn vriend en ik deden het nooit zonder voorbehoedmiddelen, ik slikte de pil en gebruikte een pessarium en soms verplichtte ik hem ook | |
| |
nog een condoom om te doen, de arme ziel. En dan nog zat ik de hele tijd in angst, ook nog uren later, als ik op straat liep of in de bioscoop zat. Soms had ik het gevoel dat als ze geil naar me keken ik al zwanger werd en dan niet zomaar zwanger, nee, ik wist zeker dat het een meerling zou worden, of een druiventroszwangerschap met honderden van die kleine embryo's tegelijk.
- Veronderstel dat je dan abortus zou laten plegen.
- Leuk hoor. Ik zal jou ook uitlachen als je wat vertelt.
Gerben: - Dat is de bedoeling van de groep, elkaar weerbaar maken. Ga door.
- Na verloop van tijd hield mijn vriend het voor gezien, gelijk had-ie. Maar ik zat met m'n probleem. Ik ging toen voor het eerst naar zo'n therapiecursus zoals ik al zei, met het bekende effect. En nog steeds wou ik een kind. Ten einde raad probeerde ik zwanger te worden door zelfbevruchting.
- Nou zeg.
- Ja, lach maar, dat doe ik ook wel om mezelf. Maar ondertussen. Op een gegeven moment kon ik het in mijn buik voelen zwellen, echt waar. Het bewoog als een echt foetus en zond een zwakke stralingsenergie uit die ik kon opvangen, een soort telepathisch contact, net als bij de echte zwangerschapssymbiose. En jawel hoor, als ik naakt voor de spiegel stond, wat ik iedere dag deed, zag ik mijn buik zwellen. Ik hield zelfs een schoteltje melk voor mijn onderlijf om te zien of de melk ging schiften.
- En?
- Nee, dat deed-ie helaas niet.
- Ben je er niet mee naar de dokter geweest?
- Nee, zo gek was ik ook weer niet, ik was maar voor de helft gek. En verder had ik het gevoel dat het zoiets was als Schrödingers kat. De kat zit in de doos, je kunt hem zelfs bijna horen miauwen, maar als je de doos opendoet zit-ie er niet in.
- O. Ik ben benieuwd wat Schrödinger daar van zou hebben gedacht. Schrödingers foetus.
| |
| |
Gerben: - Ik ben vooral benieuwd wat er met je foetus gebeurde.
- Spontane abortus. Op een ochtend werd ik wakker en ik dacht, nou moet het er maar eens van komen en ik begon te persen...
- En?
- Wat dacht je? Een foetus dat zich door de hele kamer verspreidde, het slaapkamerraam uit, de kosmos in. Wat wil een vrouw nog meer.
Ze lacht ontspannen.
- Je bent er nu voorgoed vanaf?
- Het broedgevoel ben ik kwijt ja, en met het afwezige kind heb ik leren leven - het is een constante afwezigheid en dat is iets wat heel diep in me knaagt.
- We zullen zien wat we eraan kunnen doen. Wie mag ik nuhet woord geven. Grimelda?
Grimelda: - Toen ik klein was...
- Hoe klein?
- Vijf, zes jaar - toen liep ik vaak met een baksteen op het hoofd omdat ik niet groter wou worden, want wie groter werd ging dood, zoveel had ik al door.
Ik liep dus zo vaak mogelijk met iets zwaars op m'n hoofd, een zwaar boek of een baksteen dus, of een volle boodschappentas, en toen mijn vader en moeder het mij verboden deed ik het stiekem; ik was jaloers op die vrouwen in Afrika die kruiken en emmers met water op hun hoofden droegen, die gingen vast ook niet gauw dood of alleen een klein beetje, een klein beetje was misschien niet erg. Toen ik het niet goed meer stiekem kon doen droeg ik een onzichtbare baksteen of een baksteen van een boek op mijn hoofd en dat ben ik blijven doen, permanent, 's avonds kon ik er moeilijk van inslapen omdat ik dan lag en voor mijn gevoel stierf je al sneller en sneller als je sliep; de gedachtesteen gleed dan van m'n hoofd, vlak boven het haar op het kussen. Aan de andere kant kreeg ik overdag soms splijtende hoofdpijn vanwege dat zware ding op | |
| |
m'n hoofd, die al zwaarder wegende zwaarte, en bij het ouder worden werd het zelfs migraineachtig...
- En heb je dat idee nu nog?
- Welk idee?
- Dat je een baksteen of een boek op je hoofd draagt?
- Nee, gek genoeg niet, de laatste jaren niet meer, wat op mijn hoofd drukt is een veel dinglozer zwaarte, iets wat even zwaar is maar vormelozer, onbestemder, alsof de baksteen of het boek grotendeels is opgelost in lucht. De ene keer is het erger dan de andere, maar vaak komt het terug, net als ik me een beetje opgelucht voel.
- Hoofdpijntabletten helpen niet?
- Nee, acupunctuur ook niet. Alsof die abstracte steen of die boeksteen onbenaderbaar is en alleen de woorden nog wegen.
- Waarom was je eigenlijk bang voor de dood?
- Wist ik het maar.
- Ben je het nog?
- Ja, vooral voor het eeuwig op de loer liggen van de dood, zijn nabijheid, de wetenschap dat hij ieder moment toe kan slaan.
- Waar hoop je nu op?
Glimlachend: - Op een pilletje dat de angst wegneemt. Maar dat bestaat niet. Dus op een manier die me kan leren met de dood te leven, ook met het woord dood, dat ik nauwelijks in de mond durf te nemen.
Gerben: - Ik denk dat het loodzware woord dood de plaats is gaan innemen van de abstracte baksteen of het boek.
- Daar kon je wel eens gelijk in hebben.
- Misschien lost ook het woord dood op den duur op in de lucht.
- Laten we 't hopen.
- Je zou het wat vaker moeten herhalen. Zeg het nog eens na. Dood.
- D-o-o-d.
- Nog een keer.
| |
| |
- D-o-o-d.
- Goed zo. Voor jou komt het erop aan zowel je hoofd als de plek vlak boven je hoofd vrij te maken.
Gelach.
- Ik moet denk ik eens vaker naar de kapper.
Gelach.
-Wie nu? - Frenk.
- Ik voor mij ben heel lang bang geweest in het donker, ik bedoel gewoon donker, ik zeg het nog met het schaamrood op de kaken.
- Hoe lang?
Hij aarzelt, Frenk, opent zijn lippen een beetje zonder te spreken.
Dan: - Tot mijn achttiende, negentiende... met uitlopers. Het was of honderden onzichtbare dieren en bewustzijnen in het donker op de loer lagen - mensen van donker, dieren van donker, spoken van donker, allemaal even schemerig en onbestemd. Juist omdat ze onzichtbaar waren, waren ze zo bedreigend, je wist nooit hoeveel het er waren.
- Ook niet bij benadering?
Grimlachend: - Ik heb ze nooit geteld. Er vonden gedempte, bijna-hoorbare martelingen plaats in het donker, geheimzinnigheden die alle verbeelding tartten, intrigerend en angstaanjagend tegelijk. Als je in het donker liep kon je daar op stuiten en ieder moment kon zich een zwarte put voor je voeten openen waarin je omlaag kon tuimelen - het gebeurde meestal niet, maar je wist het nooit zeker. En het kon zelfs onweren in het donker zonder dat iemand het hoorde, een zwarte bliksemstraal kon je treffen... En natuurlijk kon ook het donker zelf vol onverwachte gaten zitten, overal om je heen, gaten van een nog donkerder donker, of juist een iets lichter en ijler donker dat het nog onheimelijker maakte... nog afgezien van de grote gaten van toekomst en verleden die voor en achter je lagen en waarvan je je vooral in het donker bewust bent, in het donker is alles één groot zwart continuüm zonder begin en | |
| |
einde... Ik heb van alles gedaan om aan het donker te wennen, zoals die jongen die door zijn vader 's nachts een onverlichte kathedraal in werd gestuurd en die op maanloze nachten over een kerkhof moest lopen om van zijn angst af te komen, maar niets hielp natuurlijk, de volgende keer was het donker even dreigend en het aantal onzichtbare armen en blikken nam zo mogelijk nog toe...
- En dat duurde tot je achttiende, negentiende?
- Jawel, maar toen kwam er nog iets anders bij, pardon, voor in de plaats.
- Wat zoal?
- Inmiddels was ik van een dorp in de Achterhoek, we hadden een huis midden in de bossen, naar een stad verhuisd waar het 's avonds en 's nachts lichter is, ik ging er studeren.
- Wat?
- Elektrotechniek.
Gelach.
- Maar vergis je niet, ik viel van de regen in de drup, want het duurde niet lang of ik ging het licht beschouwen als verkapt donker, vooral kunstlicht, daglicht beschouwde ik als zo natuurlijk dat ik er vooralsnog geen gevaar in zag. Tot ik met de quantumtheorie kennismaakte en leerde van het instorten van een golffunctie, dus ook die van het licht dat uit golven of golfdeeltjes bestaat. En prompt begonnen er overal om me heen golffuncties in te storten.
- Jezus.
- Ja, op den duur ervoer ik ieder golfdeeltje afzonderlijk en ik beeldde mij in dat ik ieder neuron in mijn brein begon te voelen. Ook daar stortten de neuronenbanen en golffuncties in. En toen was de boot pas goed aan.
- ...
- De zenuwarts besloot dat ik mij moest laten behandelen. Zelf meende ik dat ik beter af was met een neurofysioloog of een neuro-ingenieur, maar dat waren ze niet met me eens.
- En?
| |
| |
- Ik ben een jaar lang opgenomen geweest.
- Heeft het geholpen?
- Niet echt. Ik weet mijn angst alleen beter te verbergen, ook voor mijzelf. Die instortende golffuncties in mijn brein waren onzin. Wel begon ik meer oog te krijgen voor de onzichtbare gaten in anderen bij wie de golffuncties ingestort waren via foute quantumsprongen of iets anders, het is niet aan mij om dat uit te maken.
- En wat verwacht je van ons hier?
- Dat jullie met z'n allen zo'n groot donker gat zullen vormen dat ik er wel in móét vallen, waarna jullie mij er heelhuids weer uittrekken en ik kan ervaren dat donkere gaten geen kwaad kunnen - en misschien dat ik het donker als een vorm van licht kan ervaren, een noodzakelijke negatieve vorm ervan.
- Draag je daarom altijd een donkere zonnebril?
- Wie weet.
- Wil je niet beginnen met hem af te zetten?
- Nee. (Glimlachend) Als zwarte jongen uit Suriname ben ik zowiezo minder zichtbaar, vooral in het donker.
| |
2
Joanne: - De hele dag was ik bezig met afstoffen en vegen en soppen, nooit was het huis schoon genoeg, was ik schoon genoeg. Zelfs vingerafdrukken, zichtbaar of niet, moesten weggewreven van deurknoppen, raam, trapleuning, wc-bril; tien keer per dag ging ik met de stofdoek rond. Als ik niet met een doek in reten en kieren kon komen nam ik een plat kwastje, of een rond kwastje voor de sleutelgaten.
- Echt waar?
- Ik zweer het. Als we iemand op bezoek hadden gehad die rookte probeerde ik urenlang de rookgeur weg te wuiven met zo'n Spaanse waaier of ging ik met de plumeau over de muren, met weinig resultaat natuurlijk, maar als ik het niet deed | |
| |
hield ik het niet, ik raakte dan in paniek en had het gevoel dat ik het ergste onheil afriep over het hele gezin.
- Stakkerd.
- Als ik m'n handen waste - wel honderd keer per dag - was het ook nooit genoeg. Zelfs het stukje zeep moest op zijn beurt afgeveegd worden met een washandje en dat washandje moest dan weer schoongemaakt worden in de wasmachine, waarna de wasmachine weer schoongemaakt moest worden met een droge doek, die dan weer in de wasmachine moest enzovoort.
Na verloop van tijd begon mijn huis er zompig uit te zien vanwege het vele soppen en zat de schimmel in het vloerkleed omdat het geen kans kreeg te drogen. De halve dag lag ik op mijn knieën te speuren naar stof en vuil achter en onder de bedden, de divan, de leunstoelen, het fornuis, de koelkast, en als ik naar buiten ging was het voornamelijk om schuurpoeder, spiritus, chloor en andere schoonmaakmiddelen te kopen. Etenswaren vergat ik vaak. Overal in de wereld was vuil, vuil, vuil.
Gelukkig kwam ik weinig buiten, want ik ergerde mij mateloos aan al die graffiti waarmee onze gevels beklad worden. Waar het kon wendde ik mijn blik af en omdat er geen beginnen aan was al die muren schoon te schrobben, schrobde ik ze in gedachten, eindeloos, eindeloos, omdat die graffiti alomtegenwoordig is in deze stad.
Soms sloot ik mezelf op in een kast om niet te hoeven speuren naar ongerechtigheden, binnen of op straat. Het was een ongekende opluchting en ik kon mijn geluk dan niet op. Tot ik mij begon af te vragen of ik het gas wel uit had gedaan en de voordeur afgesloten, de kraan van de geiser niet had laten lopen.
- Mijn god, dat is bijna nog erger dan ik heb meegemaakt.
- Naar het theater of een concert gingen we allang niet meer, omdat ik me dan dezelfde dingen begon af te vragen plus of de kinderen ondertussen niet iets uitspookten of zich bezeerd hadden. En veronderstel dat inbrekers in onze afwezigheid het | |
| |
huis zouden binnendringen en het leegroven. Ik wist dat het allemaal overdreven en irrationeel was en toch moest ik het doen, ik moest het doen. Mijn man, die me vooral in het begin goed opving, werd er op den duur hoorndol van en de kinderen, toen ze wat groter waren, begonnen meer en meer weg te blijven. Er kwam ook bijna niemand meer op bezoek, iedereen die een stap bij ons in huis zette moest, net als mijn man en kinderen, z'n schoenen uitdoen, er mocht niet meer gerookt worden en eigenlijk ook niet gekucht en gehoest, liefst moesten ze ook nog met hun fikken overal afblijven. Zodat we totaal geïsoleerd raakten.
- En nou zit je wel hier?
- Ja, maar met de dood in het hart waar ik allemaal niet mee besmet kan worden, ook zonder dat iemand me aanraakt.
- O.
Onwillekeurig schuift Halil een beetje naar links in haar stoel, weg van Joanne.
Halil: - De kans zit er eerder in dat je mij besmet, met je smetvrees bedoel ik, want ik ben zo suggestibel als de pest. Ik hoef maar ergens aan te denken, aan een ziekte bijvoorbeeld, of ik krijg het, ik bedoel, ik voel de symptomen, ik zweet, ik krijg hartkloppingen, artritis in mijn vingers... net als die Deense filosoof die ook alles meende te krijgen waar hij over las.
- Een bekend verschijnsel, zegt de therapeut. Ik heb een vriend - hij verkeerde in de kritische leeftijd, ergens tussen de veertig en de vijftig, een periode waarin vooral mannen erg sensibel zijn en gespitst op fysiologische veranderingen -, die vriend meende dat hij het aan z'n hart had omdat hij zo nu en dan streken in de hartstreek kreeg, waarschijnlijk van nervositeit in verband met moeilijkheden op zijn werkplek. Hij naar de internist. Die stelde hem meteen gerust. Wie het aan zijn hart heeft, krijgt pijn aan zijn linkerschouder en -arm. En, vertelde mijn vriend me lachend, prompt kreeg ik pijn aan m'n linkerarm.
We lachen.
| |
| |
- Maar luister. Toen-ie daar toch ongerust over werd vroeg hij om een complete check-up. Die kreeg-ie. Toen hij om de uitslag kwam werd hij gefeliciteerd. Niets aan de hand, het was gelukkig maar psychisch.
Als we uitgelachen zijn zegt de therapeut: - Maar ga door. Tegen Joanne: - Of wou jij nog wat vertellen?
- Nee, voorlopig ben ik uitgepraat. Anders ga ik mijzelf herhalen om de vorige woorden weg te poetsen en jullie niet verder te besmetten.
- Daarover komen we straks nog te spreken.
Halil: - Ik heb dus claustrofobie en ik hyperventileer als de pest. Vroeger had ik het alleen in milde vorm...
- Wanneer was vroeger?
- Nog maar een jaar of zes, zeven geleden, in mijn pubertijd, toen begon het.
- Fobieën hebben de neiging zich uit te breiden, zegt Gerben, en meer dan één syndroom te omvatten. Ook worden de dimensies vaak uitvergroot en vertekend.
- Dat klopt in ieder geval mooi bij mij. Eerst begon ik kleine gesloten ruimtes te mijden, vooral vreemde. Altijd de deuren open, ik dicht bij de uitgang, nooit in een lift, laat staan zo'n glazen lift, die doorzichtige doodkisten... Als ik thuis naar de wc ging liet ik de deur openstaan, wat mijn vriend maar gek vond, die dacht dat ik een seksuele afwijking had.
Geurt: - En dat was niet zo?
- Nee.
- Jammer.
- Hou op. Later werd ik ook bang voor auto's, vooral voor sommige merken en typen, daar kreeg je me met geen stok in, ook niet met alle raampjes open.
- Welke merken bijvoorbeeld?
- Nou, een Fiat Panda en een vw'tje, een Renault 4.
- Nou, daar hoef je niet claustrofobisch voor te zijn.
Gelach.
- Ja, lach er maar om, maar ik zit met de gebakken peren. | |
| |
Paniekaanvallen, gonzende oren of juist wattenproppen in de oren, angstzweet waren mijn deel. Maar de uitbreidingen waar Gerben het over had baren mij het meest zorgen, omdat je niet weet wat je te wachten staat. Uitbreidingen is overigens een merkwaardig woord voor een claustrofoob.
Een paar jaar terug waren het ineens, nee ik bedoel gaandeweg, niet alleen maar gesloten ruimtes; ook besloten open ruimtes als pleinen en andere plekken in de stad waren ‘onveilig’ terrein. Plotseling was de hele stad vol onveilige plaatsen die ik moest zien te vermijden wilde ik geen paniekaanval of hyperventilatie krijgen. Meestal waren het plaatsen waar geen onmiddellijke hulp mogelijk was. Ik zorgde dus altijd dat ik de route kende, en een beperkt aantal routes van en naar mijn huis kon ik dromen, uittekenen.
- Had je ook zoals sommigen angst voor onweer, wind, regensluiers?
- Nee, ik niet. Een vriendin van mij wel. Die kwam de deur bijna niet meer uit. En bij onweer sloot ze zich op in een kast, net als Joanne, oorpropjes in de oren. Soms hielden we twistgesprekken wie van ons tweeën het slechtste af was.
- Wie won?
- Dat moet je mij niet vragen.
- Ik had ook van die dwanghandelingen, zegt Tits. Als kind al, het duurde een paar jaar, toen was het over. Drie keer op de tafelrand tikken, op de deurknop en andere uitstekende dingen, lantaarnpalen, hekspijlen aanraken, drie stoeptegels tegelijk nemen, drie keer met mijn rechter oorlelletje over mijn rechterschouder schurken, het móést gewoon en niet omdat anders een onbestemd onheil over me zou komen, in principe deed ik het gewoon omdat anders de spanning te groot werd. Ik was toen een nogal nerveus jongetje, hoewel je me geloof ik niet eens een kleine zenuwlijder kon noemen. Bovendien deed ik het grotendeels stiekem, zodat het niet opviel: achter mijn rug drie keer de tafelrand aanraken, nadenkend mijn hoofd schuin houden, toevallig met mijn vingers ergens langs | |
| |
gaan, speels op de stoep springen of hinken. Bijna ongemerkt ging het over, maar toen begon ik te nagelbijten en in m'n neus te peuteren.
Grimelda, giechelend: - Dat deed ik ook.
- At je toen ook uit je neus?
- Ben je gek! Zo getikt was ik nou ook weer niet.
- Enkele jaren geleden kwam het terug in verergerde vorm en bovendien ingewikkelder. Aan het begin van iedere dag moest een nieuw getal vastgesteld worden dat voor de hele dag gold, drie, vijf, zes, afhankelijk van gevoelsschommelingen na het wakker worden, en in het uiterste geval wanneer ik me bijzonder rot voelde tien, tienmaal, daarboven weigerde ik te gaan, dat was volgens mij een grens die ik niet mocht overschrijden. Ik tikte bijvoorbeeld eerst vijfmaal een letter van mijn keuze voor ik een verslag uittypte - vaak de initiaal van mijn voornaam -, fietste net zolang door tot ik vijf stoplichten was gepasseerd, deed vijfmaal de deur open en dicht alvorens hem toe te trekken, moest vijf keer rechts afslaan en ontelbare keren tot vijf tellen voor ik een bepaalde handeling uitvoerde - let wel nooit vier, acht of negen! - en nu wél met een meer dreigende implicatie, al stond me niet voor ogen van welke aard; meestal ging het vooral om me van de dwangspanning te bevrijden als van een drukkende opdracht, een opdracht gegeven door niemand, in ieder geval niet door mijzelf, vond ik toen.
- En vind je dat nu nog?
- Ik weet het niet, of maar half. Grijnzend: - De andere helft.
Gelach.
- Geen last met je omgeving?
- Nee, want opnieuw wist ik het goed te maskeren. Zelfs mijn vriendin had de eerste anderhalf jaar niets door, al telde ik zelfs bij het vrijen de neukstootjes: steeds twee, drie of vijf achter elkaar tot ik klaarkwam, en als ik niet precies na een verplichte reeks klaarkwam had ik het gevoel dat ik gefaald had.
- En moest je het overdoen? (Geurt)
| |
| |
Gelach, dijengeklets.
- Ieder z'n pleziertjes, zegt Tits zuur. Op den duur liep ik zo'n beetje de hele dag in mijzelf te tellen als ik niet werkte of las, tot gek wordens toe. Hij zwijgt even. - Maar waar ik momenteel het meest bang voor ben - en daarom ben ik hier - is dat mijn dwanggedachten steeds opdringeriger en tirannieker worden en op een gegeven moment toch de tien-grens zullen doorbreken, en dan is het einde pas goed zoek. Het eindeloze einde... ik moet er niet aan denken.
Gerben, daarstraks had je het erover dat dwanggedachten ertoe neigen zich uit te breiden. Daar ben ik bang voor: dat ze me zullen verslinden, mij vanbinnenuit opeten en verteren als een kankergezwel, een virtueel gezwel dat overal en nergens in me is en dat niet weggeopereerd kan worden terwijl ik zelf nergens meer ben.
Hij zwijgt, een beetje ineengedoken, schouders voorover.
Ook wij zwijgen. Iets ervan hebben wij misschien allemaal wel meegemaakt, of liever meer dan iets.
En dan doet ook Lodok, die schrijver van beroep is, voor 't eerst zijn mond open. - Ik heb soms het gevoel dat hetzelfde met mij gebeurt, woorden die me vanbinnen opeten, verorberen, terwijl er niets van me overblijft.
- Ik heb graag dat je daar een volgende keer uitvoeriger op ingaat, zegt Gerben, ik wou er nu een punt achter zetten, het is een lange middag geweest.
De schrijver kijkt een beetje beduusd alsof hij zichzelf er in heeft laten lopen.
- Ik zou willen afsluiten met een waarschuwend voorbeeld uit mijn eigen groepspraktijk, waarschuwend in meer dan één opzicht. Jaren terug hadden we een deelnemer, een jonge vrouw van een jaar of dertig, die zolang ze zich kon herinneren ontevreden was geweest met haar neus; te dik, platte brug. Ze onderwierp zich aan een cosmetische operatie. Het resultaat was bevredigend. Maar toen stonden haar konen, mondhoeken en haar halsvel haar niet aan. Om zich te oriënteren | |
| |
bladerde ze een tijdlang in boeken met reproducties van vrouwenkoppen, van Leonardo tot Picasso laten we maar zeggen. (Gelach). Ten slotte had ze een bepaald beeld opgebouwd van een gezicht dat haar aanstond en het jaar erop onderging ze de ene na de andere schoonheidsoperatie. Eindelijk tevreden, had ze wat je zou kunnen noemen: een mooi gezicht.
Maar sodeju, er was nog geen jaar voorbijgegaan of ze verviel in een diepe depressie. Ze bleek totaal vervreemd van haar oude uiterlijke identiteit en was niet in staat geweest aan haar nieuwe gezichtsbeeld te wennen, het te interioriseren en een nieuw identiteitsgevoel op te bouwen.
Het resultaat van een lange groepstherapie was, jullie hebben het al geraden, dat ze haar oude gezicht terug wou, met inbegrip van haar mopsneus. Dat kon, dacht ze, want ze had oude foto's genoeg.
Maar hoe er ook aan haar gesleuteld werd, haar gezicht werd nooit meer precies wat het geweest was, of zoals ze dacht dat het geweest was, er week altijd wel iets af, iets klopte niet met vroeger. Resultaat: ze blééf ontevreden en brak op een gegeven moment de therapiesessie af. Hoe het haar verder vergaan is weet ik niet.
We zijn diep onder de indruk en zwijgen.
- En wat is het nu precies wat we hieruit moeten leren? vraagt Lodok ten slotte.
- Dat mogen jullie zelf bedenken.
- Daar maak je je dan mooi van af.
- Vraag het voor mijn part aan een kunstcriticus, die heeft er misschien meer over te zeggen dan ik.
- Ten slotte nog één ding, zegt de therapeut grijnzend. Denk erom, wie weer hyperventileert: een plastic zakje voor mond en neus houden en daarin ademen. Let er dus op dat je altijd een plastic zakje bij je draagt, tenminste zij die hyperventileren. Geen zak zonder pocket, en omgekeerd.
| |
| |
| |
3
- Tomaso, wat is jouw angst?
- Ik heb wel honderd angsten, maar mijn grootste angst is momenteel de angst voor angst.
Hij zegt het duidelijk in cursief.
Herkenningsglimlach bij Grimelda.
Gerben: - Hoe is het begonnen?
- Hoe het is begonnen? Het is of het nooit begonnen is, of die angst er altijd is geweest, in de een of andere vorm, altijd dezelfde angst, ik moet ermee geboren zijn, als foetus meegekregen in het bloed van mijn moeder of waarvandaan dan ook.
- Misschien overgeërfd uit een vorig leven.
- Hou op. Existentiële angst is al genoeg, in dit leven dan.
- En is het bij een vage existentiële angst gebleven?
- Was het maar waar. Ze heeft veel reëlere, concretere angsten opgeroepen of versterkt, er lag tenslotte een vruchtbare voedingsbodem als je het zo mag noemen.
- Bijvoorbeeld?
- Het begon met angst voor honden. Ik ben op vierjarige leeftijd eens omvergelopen door een grote hond, een rottweiler of mastiff waarschijnlijk, die me in m'n gezicht heeft gepist, of dat geloof ik tenminste. Voor mij werd die hond sindsdien een onrein dier, zoals mijn vader hem noemde, niet alleen die ene. Voor álle honden werd ik bang. Daarna kwamen er andere dieren bij die ook maar enigszins op honden leken, van aardvarken en wrattenzwijn tot wat groot uitgevallen katten. Maar de echte angst werd pas goed opgewekt door honden en die versterkte zich zozeer dat ik zelfs bang werd bij het zien van een afbeelding van een hond en op den duur voor het woord hond.
- Gold dat ook voor andere dieren?
- In mindere mate. Maar nu ben ik juist bang dat het wél zo zal worden. Stel je voor! Nu is het al zo dat ik nauwelijks meer buiten kan lopen of tv kijken, want overal zijn honden, | |
| |
de wereld is vol honden als je er bang voor bent. Een boek lees ik pas als ik anderen heb laten nagaan of er een hond in voorkomt.
- Wat een ramp! Ik hou juist van honden. (Billy)
- Dat had je niet moeten zeggen.
- Sorry.
- Maar waar ik momenteel het méést bang voor ben is dat ik bang zal worden voor mensen. Dat zal voor mij het einde betekenen, want overal zijn mensen.
- Dat mag je wel zeggen, ja.
- En je hoopt dus nu dat we je over die angst voor de angst heen zullen helpen?
- Ja.
- Geurt?
- Ja, ik ben aan de beurt. Petra had het de vorige keer over haar angst voor seks. Bij mij was het juist omgekeerd. Ik neukte alles wat los en vast zat.
- Wat vastzat neukte je zeker los... (Frenk)
- Laat hem uitpraten.
- Daar zit inderdaad iets in. Het heeft lang geduurd voor ik op gang kwam, ik onaneerde bijna niet - van christelijke gereformeerde ouders, nou dan weet je 't wel, zwartekousenkerkje zoals ze dat vroeger noemden, voor 't zingen de kerk uit of een knoop van de gulp in het collectezakje - maar nadat ik het voor de eerste keer gedaan had, tweeëntwintig jaar oud! - hij heft er zijn wijsvinger bij op om het goed tot ons door te laten dringen -, toen was er geen houden meer aan. Weg zondebesef, weg erfzonde, het was of ik mijzelf los had geneukt, wat zeg ik, op de wereld had geneukt.
Blijkbaar kan hij van het woord alleen al nog steeds niet genoeg krijgen.
- Voor mij was het zo'n bevrijdend gevoel - seks het grootste geschenk van God aan de mensheid - of van wie voor God doorging - dat ik als een evangelist optrad om de blijde boodschap te prediken aan wie aan zichzelf vastzat, geremd of ver- | |
| |
stard was of hoe ik het verder bliefde te noemen. Ik voelde me een soort therapeut, iemand aan wie je eigenlijk dank verschuldigd was.
Gerben lacht met zijn wenkbrauwen.
- Seks slaat als een vloedgolf door de mensheid heen. Op de leeftijd van anderhalf jaar begint de peuter al te masturberen en recent onderzoek heeft laten zien dat het foetus in de moederbuik met zijn handjes tussen zijn benen ligt en zo nu en dan aan zijn duidelijk zichtbare piemeltje frummelt. Dan al genotsprikkels? Om troost te zoeken voor het lot dat je te wachten staat? Dat was dus mijn boodschap.
Later kwam ik erachter dat er door de eeuwen heen heel wat evangelisten als liefdespredikers opgetreden waren. Vaak ging het goed, meisjes en vrouwen vallen voor bevlogenen. Ik had soms het lef om te zeggen: het is voor je eigen bestwil.
Petra maakt een snuivend geluid. - Als het niet tussen de oren zit dan zit het wel tussen de benen.
Geurt, onverstoorbaar: - Als ik voorvoelde dat ik mijn zin niet zou krijgen speelde ik dat ik homo was.
- Gatsamme.
Geurt kijkt besmuikt alsof de herinnering hem nog steeds een verborgen plezier verschaft.
- Waarom deed je dat?
- Bij meisjes die niet erg willig waren werkte het soms als een uitdaging. Ik zei dan bijvoorbeeld dat ze er appetijtelijk genoeg uitzagen en dat ik dolgraag met ze had gevreeën als ik geen homo was geweest. Ze lieten dat even tot zich doordringen en dan kreeg hun blik langzaam iets missionarisachtigs, zo van: zo, dat zullen dan nog wel eens zien, daar ben ik toevallig zelf bij. Dan vroegen ze: Zou het echt niet gaan, ook niet als ik je eerst lief streel? En ik, aarzelend: misschien. Maar als ik stop zeg, moet je onmiddellijk ophouden. En dan zij weer: Ik geef je nu eerst een kus, of hou je daar ook niet van? Jawel, ik kus wel vaker vrouwen.
| |
| |
Vaak werd het dan een tongzoen en verder ging alles van een leien dakje, waarbij ik soms op het hoogtepunt een pijnlijk vertrokken gezicht toonde dat dan weer om nieuwe troost vroeg.
- Smeerlap.
- Soms keek er mij eentje plotseling onderzoekend aan. Je bent helemaal geen homo, smiecht.
- En dan?
- Hing ervan af. De meesten moesten er om lachen, een enkele werd kwaad. Die hadden het in de eerste plaats willen zien als een soort hulpverlening, een liefdesdienst waarmee ze zich tegenover zichzelf wilden verantwoorden of bij hun vriend of man wilden pralen. Maar het bleef riskant.
- Hoezo?
- Het kon altijd voorkomen dat ze zeiden: Jij homo? Dat zag ik er niet direct aan af, maar nou je 't zegt... En tien tegen een dat je begint te piekeren: Wat is er zo nichterig aan mij? Alle kans dat je hem dan niet overeind krijgt.
We lachen.
- Ik vind er niks leuks aan, zegt Petra. En tegen Geurt: - Een fraai heerschap ben je.
- Geef ik toe, geef ik toe. Zal ik een paar voorbeelden geven van wat ik allemaal verder deed om aan mijn gerief te komen en vrouwen en meisjes te verleiden om los te komen van zichzelf?
Petra: - Nee, dat hoeft niet.
Lodok, verlekkerd: - Waarom niet? Laat hem z'n gang gaan.
Geurt: - Je mag me gerust een verslaafde noemen, even erg als een heroïneverslaafde. Ik stelde mijn kleding af op wie ik wilde inpalmen, was nu eens een kantoorpik, dan weer een pleeboy met een kek shirt, open tot op de navel, slijmende beschaveling, een hondachtige vrouwengeurtjessnuiver, een peniskokeryup of rechtop lopende dildo, ik was bereid als een hond over de vloer te kruipen en te likken, voor vegetariër of antroposoof door te gaan...
| |
| |
- ...
- En waarom ook niet? Ik heb de ander toch ook genot verschaft.
- Mooi excuus.
Gerben: - We hebben allemaal ons excuus, maar voor alles zijn we ons éígen excuus, onze eigen ex.
Petra snuift weer. - Mannenpraat.
- Ga door, zegt de therapeut, en stoor je niet aan ons aller ex.
- Maar op de lange duur had ik er alleen mijzelf mee, want het was nooit genoeg, was steeds minder genoeg. Om de hevigheid van de prikkels te vergroten of wanneer ik eens een dag geen lust voelde, nam ik mijn toevlucht tot porno, kocht pornoblaadjes, huurde pornofilms, soms met een vleugje dierseks of sm erin en probeerde de gekste standen uit, niet alleen in mijn hoofd. En alles was goed als er maar een gat in zat en waar het gat zat deed er ook niet zoveel toe.
- Jezus, ik word hier doodziek van, hij vertelt het alleen maar om zich aan ons op te geilen. (Petra)
De therapeut legt zijn linkerwijsvinger op zijn mond en maakt een tuitende beweging met zijn lippen.
Geurt doet of hij niks gehoord heeft, heeft het mogelijk niet eens gehoord.
- Geen dag kon ik erbuiten. Als ik eens een dag niet geneukt had was het of ik die dag niet geleefd had, wat zeg ik, niet geboren was, niet wedergeboren. Maar ondertussen werd het zo dwangmatig dat ik er steeds minder plezier aan beleefde; langzaam maar zeker werd het tot een min of meer pijnlijke aangelegenheid, alsof ik mierzuur spoot, zoutzuur. Genot als pijn, als straf.
Hij zwijgt even.
- Tot het tot mij doordrong wat er werkelijk met mij aan de hand was.
- ...?
- In wezen was het een soort vlucht voor mijzelf, voor wie | |
| |
ik was of worden zou, nee onzin, voor wie ik geweest was en niet meer kon wegdenken, och nee, voor wie ik juist níét geweest was en ook niet meer kon zijn, maak het zelf maar uit.
De therapeut knikt goedkeurend.
- Ik verloste zogenaamd de anderen, maar bleef zelf los en leeg en oningevuld achter, een leegte die steeds vinniger werd naarmate ik hem meer probeerde te vullen. Sterker, het was de leegte die zich steeds opnieuw aanvulde, niet ik, er was nauwelijks meer sprake van een ik.
De therapeut knikt opnieuw. Petra kijkt wantrouwig naar beiden.
- Ten slotte verlangde ik er zelfs naar zwanger te worden in die leegte, zwanger van mijzelf of een vruchtbegin van mijzelf, net als Petra, die ik heel goed begrijp. Als ik zwanger was zou ik verstild en kalm van gemoed worden als een vrouw, me niet meer opgejaagd voelen, niets meer hoeven - alleen al het gevoel dat iets in je ontstaat, als het ware buiten je om, iets dat je bent en niet bent...
- Ja, gooi het maar over die boeg, daar is het beeld van de zwangere vrouw weer goed genoeg voor. (Petra)
Gerben: - En hoe heeft het zich ontwikkeld?
- Ik werd natuurlijk evenmin zwanger als Petra, zeker niet van mijzelf, of alleen een klein pietsie, hooguit werd ik de weduwnaar van mijzelf in kindvorm.
- En waarom ben je nu hier?
- In de eerste plaats om mijn rouwproces te verwerken, om wat ik verloren heb wat ik niet was en nooit zal worden. En verder om weer wat meer plezier te krijgen in seks.
- Reken niet op mij, zegt Petra.
De therapeut: - Billy?
- Ik zal meteen maar met de deur in huis vallen, zegt Billy, ook al is het me hoop ik niet meer aan te zien: ik was een moordenaar en een geweldpleger, laten we maar zeggen, een echte gangster. Mijn bijnaam was Billy de Killy.
Een zacht gemompel van verbazing, want Billy, de oudste | |
| |
van ons allemaal, oogt als een zachtaardige baas van tussen de vijfenvijftig en zestig jaar.
- En wat is jouw fobie?
- Angst voor eigen agressie, ik ben permanent bang dat ik weer iemand zal doden, ergens driftig om zal worden en iemand in elkaar tremmen, man vrouw kind, het doet er niet toe.
- Was je altijd al zo, of...
Billy ademt even diep alsof hij een enorme drempel over moet, een drempel van decennia of van eeuwen guano.
- Als jongen werd ik gepest en getreiterd op school. Ik was nogal verlegen en had geen enkel verweer. Klagen hielp niet, helpt nóóit, zoals ik toen al doorhad, en omdat pesterijen bijna altijd in het geniep plaatsvinden - zo zijn kinderen, jongens én meisjes - kon het getreiter worden opgevoerd tot ik een soort slaaf was.
Vraag niet waarom ik het zover liet komen, ik weet het niet, ik kon niet minder of beter tegen pijn dan anderen. Gaandeweg lieten ze me als een pion opdrachten uitvoeren die ze zelf niet aandurfden: snoep stelen in winkels en warenhuizen, kleine wereldontvangers, muziekcassettes, pennen, passers - ik was toen twaalf, dertien jaar -, stripboeken, pockets, flesjes parfum en soms, puur om me te pesten, krulspelden, doosjes maandverband en inlegkruisjes. Soms lieten ze me ook vernielingen aanrichten: tramhuisjes, die ze intremhuisjes noemden, reclameborden, struiken in het park, en ik werd verplicht gore dingen op muren te schrijven, met krijt of viltstift, spuitbussen waren toen nog niet in zwang. Om de geklofte jongen uit te hangen stal ik vaak meer dan me werd opgedragen. En verdomd, op den duur vergaten ze me in m'n buik te stompen, met de passer te prikken, op m'n tenen te staan of me een knietje in het kruis te geven.
- Werd je nooit gepakt?
- Zelden, maar een paar keer, maar ik verried ze nooit. Dat getreiter in m'n jeugd en de gedwongen diefstal is later de reden geweest dat ik een betrekkelijk lichte straf kreeg en tbs.
| |
| |
- Heb je nooit geprobeerd ze terug te pakken?
- Niet mijn aardige schoolvrienden en -vriendinnen. In de periode dat ik gangster werd heb ik wel andere mensen geterroriseerd, telefonisch. Ik werd een telefoonterrorist die zich een telefonisch rijk opbouwde van slachtoffers en gemartelden - telefonisch martelen noemde ik het. Midden in de nacht iemand wakker bellen - ook een paar van mijn vroegere kwelgeesten -, bellen tijdens populaire programma's en voetbalwedstrijden, tot ze de hoorn van de haak legden; bedreigingen uiten met een zakdoek voor de hoorn - ook tegen mijn ex... Alleen gehandicapten vonden het leuk als ze gebeld werden... Maar in de oorlog, toen doden mócht, brak het beest pas goed in me los.
Hij vertelt niet welke oorlog. Misschien als vrijwilliger in Korea? Huursoldaat in Afrika?
- Daarna werd het mijn beroep mensen in elkaar te rammen of te doden. Tot ik werd gepakt en achter slot en grendel ging. Terecht. Na veertien jaar vrij wegens goed gedrag. Ik had mij bezonnen en ingezien wat er met mij aan de hand was. In de gevangenis had ik mijn middenstandsdiploma en diploma warenkennis gehaald, wat economie gestudeerd en zo, en toen ik vrijkwam zette ik een winkel in restgoederen op, merkkleding waar het merk uit was geknipt, partijen schoenen, jacks, rokken, slip-overs en noem maar op; na twee jaar had ik een groothandel en op vijf plaatsen in het land een marktkraam met zetbaas; ik boerde goed, zo goed dat ik op m'n zestigste op bescheiden voet kon gaan rentenieren.
En al die tijd was ik bang dat ik iemand zou aanvallen en doden, met mijn handen of met een mes - want een schietwapen raakte ik niet meer aan - en zelfs mijn vriendin, die in de zaak en groothandel meewerkte, was voor mijn gevoel niet veilig. Ik had een soort huismeester-veiligheidsagent die ik 's nachts de keukenkast met de messenla liet afsluiten, cijferslot op de keukendeur waarvan ik de code niet kende, idem op de tuinschuur met de tuinschaar, de schoffel en het timmerge- | |
| |
reedschap. Voor mijn bed lagen natte dweilen zodat ik niet in mijn halfslaap mijn vriendin en mijn dochter uit mijn eerste huwelijk met haar twee kinderen kon ombrengen.
- En je hield wel van ze?
- Heel erg veel zelfs. Het was volstrekt krankzinnig. Ik ben de laatste die dit zal ontkennen. Toen ik me uit de zaak terugtrok werd het eerder erger dan minder, waarom weet ik niet. Ik huurde twee lijfwachten in die me voortdurend in de gaten hielden en die buiten nooit van mijn zijde weken, ze hadden handboeien bij zich die ze me, als ik geëmotioneerd of panisch was, omdeden, en ik verzette me nooit.
- Maar je hebt toch nooit meer echt iemand willen aanvliegen?
- Nee, ik ben er alleen maar panisch voor. Zelfs mijn kleinkinderen durf ik niet meer op te pakken, bang dat ik ze laat vallen, auto rijd ik zelf niet meer uit angst dat ik een andere auto of fietser opzettelijk zal scheppen, terwijl ik in wezen geen vlieg meer kan doodslaan.
- Pillen?
- Hielpen mij niet voldoende. En de laatste tijd ben ik bovendien bang dat ik mijzelf zal doden, mijn polsen zal doorsnijden, van het dak springen. Nu zullen jullie misschien zeggen, dat zou niet eens zo'n slechte oplossing zijn, maar ik wil het niet doen voor mijn dochter en kleinkinderen. Billy de Selfkilly. Nee.
- Denk je dat er iets aan te doen is?
| |
4
Vanmiddag zal er een tussentijdse evaluatie plaatsvinden, we zijn er waarschijnlijk vooral op gespitst om te horen hoe het de anderen is vergaan, van onszelf weten we het wel ongeveer. Vooraf heeft Gerben, zoals bij elke zitting, een aspect belicht van de therapie bij fobieën en enkele voorbeelden gegeven van | |
| |
de vaak gunstige effecten ervan, dit mede met het oogmerk ons aan te moedigen met de behandeling - die in hoge mate een zelfbehandeling is, ten dele berustend op zelfsuggestie - door te gaan.
Dit keer kadert hij het ook wat algemener in.
- De filosoof Nietzsche heeft het in een van zijn geschriften over het demoniseren van delen van onszelf wanneer we er niet in slagen andere dingen te tiranniseren of te bedwingen. Sommige lichaamsdelen nemen dan de plaats in van die andere objecten - abjecten, zei ik bijna - en, voeg ik eraantoe, dit geldt ook voor complete individuen die wij als (lichaams)- delen van onszelf beschouwen en die wij óf vergoddelijken óf demoniseren, en beide is even kwalijk. Het klinkt hard, maar het is zo. Misschien dat het ook voor sommigen van ons het probleem is geweest.
- Zeker voor mij, zegt Tomaso, ik zie dat wel in, met de aantekening dat ik mijn therapeut noch vergoddelijk, noch demoniseer.
- O.
- Maar het gevaar is, zegt Tomaso, dat ik nu mijzelf als geheel demoniseer en de therapeut een beetje, en - met de vinger rondwijzend - jullie allemaal een beetje.
- Waar wil je heen?
- Ik wil nergens heen, dat is juist het bevrijdende. Ik voel me vrij om te demoniseren wie ik wil, ook de minister-president.
- Dat is niet helemaal niks. Maar wat win je ermee?
- Het besef dat ik niet de zwakkeling ben die ik dacht dat ik was, maar dat ik in staat ben de demonen te vernietigen.
- In jezelf?
- Ja, dat ook, maar niet alléén in mijzelf.
- Wie of wat bijvoorbeeld?
- Weet ik nog niet. Ik sta wat dat betreft volledig open.
- Zelfs niet over nagedacht?
Korte aarzeling. - Daar laat ik me liever niet over uit.
| |
| |
- Oké. Hoe staat het ervoor met je angst voor honden?
- Wel, ik heb gedaan wat je voorgesteld hebt en het heeft geholpen.
- Mooi zo! Vertel eens.
- Ik heb mijn buurman gevraagd een stenen hondje te kopen en dat op de schoorsteenmantel te zetten. Daarna heb ik er even naar gekeken.
Daarna heb ik er wat langer naar gekeken en op mijn horloge gecontroleerd hoe lang. Ondertussen heb ik geprobeerd niet aan het hondje te denken.
Daarna heb ik er iedere keer wat langer naar gekeken, zodat het mij steeds vertrouwder werd.
Na twaalf dagen liet ik het hondje door de buurman op vijf meter afstand van mij houden, daarna op vier, drie, twee meter.
Na ruim twee weken durfde ik het voorzichtig met één vinger aan te raken en weer een paar dagen later durfde ik het voorzichtig in mijn handen te nemen, eerst met de buurman erbij, toen zonder hem. In het begin was ik bang het te laten vallen, later veel minder.
- En toen?
- Niet lang daarna bracht ik het op om door het raam naar een echte hond te kijken die in de straat rondliep en 's avonds naar het wekelijkse programma op de tv, Hondenmanieren.
- Echt waar? Met al dat geblaf?
- Ja, echt.
- Gefeliciteerd. Maak je nog steeds een omweg als je op straat een hond tegenkomt?
- Ja, maar wel een kleinere en ik durf nog steeds geen echte hond aan te raken.
- Dat komt ook nog wel. En wat heb je met het stenen hondje gedaan?
- Dat heb ik in een woedeaanval, omdat het niet wou blaffen, tegen de muur kapotgesmeten.
- Wat?
| |
| |
- Maar ik heb er vijf nieuwe stenen hondjes voor in de plaats gekocht en die naast elkaar op de schoorsteenmantel gezet om naar te kijken en eventueel stuk te gooien, daar ben ik niet bang meer voor. Ik heb er een meegebracht om het te laten zien.
Hij haalt een pakje uit zijn tas en wikkelt het papier eraf. Daarna heft hij zijn hand om het keramieken hondje over onze hoofden heen tegen de muur te werpen.
- Neenee, dat hoeft niet, zegt Gerben snel, we geloven je ook zo wel. Het gaat in ieder geval de goede kant met je op.
- Ik zal pas definitief over mijn hondenvrees heen zijn als ik hondenvlees durf te eten. Al moet ik er helemaal voor naar China of zelf een hond slachten.
- Griezel. (Billy)
Halil: - We zullen pas over onze mensenvrees heen zijn als we mensenvlees durven te eten. Huiverend: - Ik zie het me al doen...
Tomaso: - Ik zie het voor me.
De therapeut: - Er is een moderne Duitse schrijver die eens heeft geschreven: Eigenlijk zou iedereen die een mens doodt hem ook op moeten eten. - Een idee. Je vijand zit in je, je draagt hem je leven lang met je mee...
- Ook als hij is verteerd?
- Dan juist. Je zult dan een heel leven lang je best moeten doen om hem in je op te lossen.
Tomaso wikkelt zijn hondje weer in het papier en bergt het weg. - Ik hoop alleen niet, zegt hij, dat ik bang ga worden voor mijn pc, ons nieuwe huisdier.
- Waarom denk je dat?
- Omdat ik het aan voel komen. Laatst durfde ik hem nauwelijks nog aan te raken. Het lege scherm blafte me aan als een hond.
- Laten we het voorlopig afkloppen. Joanne?
- Bij mij schoot het aanvankelijk niet zo erg op, ik kon doen wat ik wou, ik zag nog steeds overal vuil, ook als het niet te zien was. En juist omdat het niet te zien was zag ik het overal.
| |
| |
Ik heb je raad opgevolgd, op zichzelf was daar niks mis mee. Zelf één vingertop vuil maken? Goed, maar het bleef een kleine bezoeking. Een vuile veeg ermee maken op het tafelblad? Een marteling. Uiteindelijk heb ik het naakte lichaam van mijn man, de arme schat, bekliederd met vingerverf, allemaal in de goorste kleuren, poepbruin, gifzwart, diarreeoker, galgroen en andere smurrie. Daarna mocht mijn levende schilderij zichzelf weer afspoelen... Nul komma niks aan effect.
Ten einde raad heb ik mij, toen het stortregende, uitgekleed en mij naakt in een modderpoel bij ons in de buurt rondgewenteld, heb met mijn tengels in de grond geklauwd en een handvol modder in mijn mond gepropt en weer uitgekotst. Luid schreeuwend ben ik als een nijlpaard door de modderpoel gekropen, tot ze mij eruit haalden en in een ambulancewagen naar het ziekenhuis brachten.
- En?
- Toen de kalmeringspillen uitgewerkt waren voelde ik mij als herboren.
- Prima prima prima! En daarna is het zo gebleven?
- Min of meer. Alleen verlang ik nu terug naar mijn modderpoel; niets lijkt me heerlijker dan me in mijn eigen modderpoel rond te wentelen.
- Misschien samen met je man?
- Wie weet...
- Ook geen aandrang meer om in je gedachten de graffiti weg te schrobben?
- Nee. Het nadeel is wel dat de stad nu al vuiler en vuiler wordt.
- En Petra, hoe is het jou vergaan, vind je?
- Niet slecht. Ik kan soms zelfs wel enig plezier beleven aan seks en krimp niet meer in elkaar als ik eraan denk, man of vrouw dat maakt niet zoveel uit, de overeenkomsten zijn groter dan de verschillen, zeg ik altijd.
Verder ben ik aan de cyberseks, dat geeft een eigenaardig | |
| |
soort bevrediging, afstandelijk en heel dichtbij tegelijk. Ik heb een aardige vriend, een man van een jaar of veertig die me begrijpt, een langeafstandsminnaar zogezegd. Als hij mijn gedoogzone nadert doet hij dat heel voorzichtig. Wat hierna komt zien we wel. Misschien krijg ik nog eens een elektronische baby van hem.
- Vast gefeliciteerd, zegt Gerben, dat is niet helemaal niks.
- Voor dichterbij, ik bedoel in concreto, ben ik verslingerd geraakt aan een mannekinopop, zo een die je kunt aankleden en bepotelen. Dat bevredigt mij soms nog meer dan cyberseks. Ik dos hem mooi uit, in een zijden kimono bijvoorbeeld, dof hem op en projecteer mij er met huid en haar in, breng er al mijn wensen en verlangens in onder of ook wel mijn frustraties als hij weer eens iets anders zegt dan ik graag wil. Ik zing een liedje voor hem of blaf hem aan als een hond.
Gelukkig weet ik best dat het idioot is, dus voor schizotoestanden hoef je niet bang te zijn. Aan de andere kant zie ik hoe langer hoe meer de mannekinotrekken in de mannen met wie ik omga.
- Vind je dat een gunstige ontwikkeling?
- Niet gunstig en niet ongunstig, geloof ik. En die pop ontwikkelt zich juist tot meer dan alleen pop, ik heb zelfs het vermoeden dat hij helderziende gaven heeft verworven in de omgang met mij. Hij wekt voorgevoelens in mij die precies uitkomen, voorecho's van dingen die mij overkomen en die ik nu in staat ben tijdig te verwerken. Voor mij is het een sociaal wezen, een medium dat het mij gemakkelijk maakt met bepaalde situaties om te gaan.
- Daar zeg je wat, zegt de therapeut, dat is een hele mondvol, daar wil ik het graag nog eens met je over hebben. - En jij Geurt, ook wat meer zin in seks gekregen?
- Zin had ik wel, te veel zelfs; plezier, dáár ging het om. En dat heb ik nu inderdaad meer, want ik heb de diversiteit van mijn objecten vergroot. Ik heb een paar fetisjbindingen ontwikkeld die sterke erotische gevoelens in me wekken, een zij- | |
| |
den kamerjas, een dildo van chocola die smelt in je mond - ze verkopen ze op de Albert Cuypmarkt -, een hondje van astrakan, een zakjapanner. En ik val nu ook op oudere vrouwen, tot zestig jaar toe, en ik overweeg zelfs bi te worden als het moet. Alles is een kwestie van geven en nemen, als je begrijpt wat ik bedoel.
- Ik begrijp het.
- Misschien kan ik met Petra dezelfde mannekinopop delen.
- Dat kun je wel schudden, van mijn pop blijf je af met je tengels.
Geurt kijkt schuins naar Petra, die hem op haar beurt wantrouwig opneemt.
- Er is nog een andere interessante ontwikkeling gaande. Ik val niet meer zo op borsten, laat staan op grote borsten. Alleen nog op tepeltjes, op tepeltjes en andere kleine knopjens, waarin ik soms kittelaartjes zie.
- Daar heb je hem weer, hij doet het erom, hij bedenkt maar wat om mij te tergen. (Petra)
- Ik ga er alleen met mijn vinger langs. Wat steekt daar nou voor kwaad in?
Petra tegen de therapeut: - Moeten we dit echt aanhoren?
- Sommige mensen worden nooit volwassen, reageert Gerben. Laat hem maar en stoor je niet aan hem.
- Als-ie maar van m'n pop afblijft, zegt ze, ook in gedachten.
- Dan moet je er wel naast blijven staan, zegt Geurt. Gedachten zijn vrij.
- Genoeg genoeg, zegt Gerben. - Billy?
- Ik weet niet of ik veel vorderingen heb gemaakt, maar handboeien zijn overbodig geworden en ik heb een van mijn twee lijfwachten ontslagen.
- Dat is een hele besparing. Heb je de kosten van de therapie er dik uit.
Gelach.
| |
| |
- Verder heb ik geleerd mijn agressie vóór alles op mijzelf te richten. Iedere keer als een agressieflits in mij opkomt steek ik een naaldje in mijn vlees, zo'n acupunctuurprikkertje waarvan ik er een doosjevol bij me draag. Soms, aan het eind van de dag, voel ik me net een voodoopop waarin naalden en spijkers gestoken worden. Als ik op straat loop priem ik de ene naald na de andere door mijn kleren heen in mijn huid. (Olijk) Als ik flauw zou vallen zouden ze denken dat ik een spuiter was, overal gaatjes en bobbeltjes opgedroogd bloed. Een verslaafde voodoopop ben ik. Maar tegenover mijn omgeving voel ik mij vrijer.
- Prima is dat.
- Maar het belangrijkste voor mijzelf vind ik misschien wel dat ik ontdekt heb dat ik minder agressief ben dan ik dacht. Juist omdat ik er zo bang voor was suggereerde dit dat mijn gewelddadigheid navenant groot was. En nu ik er minder bang voor ben voel ik mij ook minder gewelddadig. Een mens moet zich misschien wat minder voornemen, wat minder bij voorbaat grenzen stellen. Grenzen lokken uit, roepen iets op en dat is vaak niet het beste in de mens. Ruimere grenzen doen dingen vervluchtigen. En wat je je niet voorneemt daar hoef je niet bang voor te zijn. En waar je niet bang voor hoeft te zijn, dat hoef je niet te voelen, daar hoef je geen spijt van te hebben. Zo voel ik het tenminste.
We vallen bijna van onze stoel. Is dit Billy? We hebben het gevoel dat we allemaal iets van Billy de Killy kunnen leren.
- Ex-gangsters, zegt Billy, zijn de beste schoolmeesters omdat ze weten waar ze 't over hebben.
- En misschien zijn schoolmeesters gangsters die nog niet tot inkeer zijn gekomen. (Lodok)
- Ik hoop niet dat je mij daarmee bedoelt, zegt Gerben.
- En Frenk, hoe zit het met je angst voor het donker?
- Die is nauwelijks minder geworden. - (Spottend) Mijn huid is tenslotte ook niet lichter geworden. Nee, dat is niet | |
| |
eerlijk, de therapie heeft me best wel goed gedaan, ik vind mijn angst voor het donker al onzinniger worden en dat is misschien een goede voorbode. En bij het licht bekommer ik mij er niet meer om of het al dan niet uit het donker afkomstig is. (Ironisch) We zijn allemaal uit Afrika afkomstig, of uit een innerlijk of moederlijk of voortijds Afrika, ja toch? Ik hoef gelukkig niet met een kwastje het donker uit de kieren en reten weg te vegen.
- Ben jij goed af! Dat scheelt je een hoop tijd in deze wereld.
- Wel moet ik bekennen, ik kan het nu in principe goed stellen zonder zonnebril, maar - ik kan er niet omheen - langzaam maar zeker voel ik bij mij de angst opkomen voor ogen, de blikken in de ogen die zich als het ware uit het donker hebben losgemaakt waardoor ik mijn zonnebril toch weer vaker moet opzetten - en verder voor klokogen, elektronische ogen, graffiti- en tv-ogen en ook voor kleine gaten in het algemeen, oude kogelgaten, houtwormgaatjes, molmgaten, schroefgaten - en vooral voor die getekende ogen van de Egyptische god Horus, twee wybertjes met een rondje erin, die je tegenwoordig overal tegenkomt, daar besterf ik het bijna bij. En al die rottige graffiti...
- Tjee, dat spijt me oprecht, misschien vinden we daar ook nog iets op.
- Ik hoop het, want die ogen stralen zoveel donker uit... Zoveel donkere energie...
Joanne: - Ik had toch beter die muren schoon kunnen schrobben.
- En Tits, hoe is het met je telmanie?
- Telmanie en tikmanie. De tikmanie is over. En verder tel ik tegenwoordig in mijn hoofd niet verder dan twee, tot zover heb ik het terug weten te brengen.
- Dus?
- Ik ben niet ontevreden over het resultaat. Ik hoop het in de loop van de volgende maanden terug te brengen tot 1. Nul | |
| |
is het streefgetal. De nulgraad van mijn leven, maar zo ver zal ik het bij mijn leven wel nooit brengen.
- En jij Halil, hoe is het jou vergaan, bij terugblik?
- Teleurstellend, ik kan niet anders zeggen. Het lijkt wel of de ruimte zich steeds meer heeft ingeëngd, ook de grotere ruimtes zijn kleiner geworden en ik navenant banger.
- ...?
- Om van alle gedonder af te zijn - claustrofobisch word je al in de buik van je moeder, ik bedoel alleen al als je eraan denkt - heb ik een ruime doodkist besteld. Deksel toe. Paar luchtgaatjes. Daar trek ik me uren in terug en los op in het donker. In het aardedonker ervaar je geen grenzen. De neiging er helemaal niet meer uit te komen wordt al sterker. Als ik de volgende keer niet op kom dagen weet je waar ik ben.
Grimelda: - En jij, meneer de schrijver, jij hebt je mond bijna niet opengedaan.
- Ik luister graag naar anderen.
- Ja, dat doen we allemaal. Maar ondertussen niet het achterste van je tong laten zien, hè? Wat kom je hier eigenlijk doen?
Petra: - Ik zal je zeggen wat hij hier komt doen. Ons afluisteren en wat we zeggen optekenen om als materiaal te gebruiken voor zijn boeken. Ik begon hem onlangs te wantrouwen - die intense woordzuigende blik van hem, de lippen op een kier als een horizontale vulva, de nerveuze vingers trommelend alsof ze iets op z'n huid willen schrijven of op de stof van z'n broek. Ik ben hem na afloop gevolgd en ja hoor, meneer streek meteen neer op een bankje in de buurt om alles wat hij gehoord had op te schrijven, bang dat hij iets zou vergeten.
- Het waren mijn eigen gedachten.
- Niks eigen gedachten, je hebt misschien niet eens eigen gedachten, het waren de onze. Haal je aantekencahier maar eens te voorschijn.
- Dat heb ik niet bij me.
| |
| |
- O nee?
Grimelda en Petra storten zich op de tas, Grimelda vist het cahier eruit, bladert er wat in en leest er wat in.
- Godverdomme. Hij heeft alles opgeschreven. Hier, Billy de Killy, hier, Petra, Halil...
De therapeut: - We hadden afgesproken dat alles onder ons zou blijven. Geen geheimen voor elkaar, voor de wereld een en al geheim.
Lodok: - Ik zou nooit jullie naam gebruikt hebben, áls ik al iets van jullie verhalen zou gebruiken. Ik vond het in de eerste plaats jammer wanneer jullie diepmenselijke ervaringen verloren zouden gaan.
- Ja, dat zal wel.
Therapeut, het cahier overnemend: - Dit zal ik maar eens onder mijn hoede nemen en het vernietigen.
Hij gaat erop zitten.
De schrijver: - Het spijt me, als ik geweten had dat dit jullie reactie zou zijn had ik het niet gedaan.
Tits: - En dat worden we verondersteld te geloven? Net als in de biecht: spijt betonen en alles is vergeven en vergeten, iedere klotestreek. Maar zo gemakkelijk kom je niet van ons af. En straks maken we de rekening wel op.
De therapeut: - Nounou...
Lodok: - Ik heb eigenlijk niet zoveel te vertellen van mijzelf.
- Dat dacht ik al.
Aarzelend: - Ook ik heb mijn angsten en mijn drempels, bijvoorbeeld angst voor het witte papier.
Frenk: - Zeker eens in een interview gelezen.
- Je staat of zit als voor een liggende blinde muur waarop je woorden moet schrijven die nog niet in je op zijn gekomen en die misschien niet in je op zullen komen - als voor een gebedsmuur, heen en weer wiegend met je bovenlichaam.
- Dat is in ieder geval mooi gezegd, of het nou waar is of niet.
| |
| |
Tomaso: - En daarom jat je onze woorden maar, dat is gemakkelijker.
- Of het gemakkelijker is weet ik niet.
- Het is in ieder geval veiliger.
- Dat vraag ik mij af. Een gevaar in het algemeen is dat ik in mijn eigen woorden ga geloven, in jullie woorden en inbeeldingen; ze worden dan de mijne. In die zin zijn jullie zelfs gevaarlijk voor mij, meer dan ik voor jullie.
- Jezus, wat moeten we daarmee aan. (Joanne)
Inmiddels is Billy opgestaan. Hij loopt op de schrijver toe en torent als een toren van Babel boven hem.
- Zo, wij een gevaar voor jou hè? Maar jij bent een gevaar voor ons. Mijn handen jeuken...
- Laten we het rustig houden, zegt de therapeut. Billy... We hebben de handboeien thuisgelaten.
Billy: - Als ik een terugval krijg is het aan hem te danken.
Hij wil de schrijver een dreun geven, maar wordt er door Geurt van weerhouden.
Geurt: - Hij is een terugval niet waard.
Schrijver, citerend: - Ik ben misschien voor driekwart literatuur / Maar heus, de rest is eerlijk mens.
Petra: - Wat je eerlijk noemt.
Schrijver, schuldbewust: - Ik had nooit die vergelijking moeten trekken tussen werkelijk en onwerkelijk.
- Dat heb je ook niet gedaan.
- O. Ik wilde, zoals zoveel jongens vroeger, ontdekkingsreiziger worden. Maar ik kreeg al gauw door dat er op de wereld weinig meer te ontdekken viel. Alleen in de wetenschap en dat was niet voor me weggelegd. De grootste verrassing was dat er ergens anders nog zoveel te ontdekken viel, bijvoorbeeld in de bewustzijnen van anderen en van jezelf, op schrift of in het dagelijks leven.
- Welke leeftijd was dat?
- Dertien, veertien jaar geloof ik. Daarvoor had ik natuurlijk al wel het nodige gelezen en gefantaseerd. En op den duur | |
| |
werd dát mijn voornaamste werkelijkheid, de allerbelangrijkste...
- De enige?
- Nee, dat niet. Maar ze was van eenzelfde werkelijkheidsgehalte als de alledaagse.
- Is dat je probleem?
- Nee, niet echt een probleem, of liever helemaal geen probleem. Misschien heel vroeger, toen ik met schrijven begon en het me als een probleem aangepraat werd.
- Ik geloof dat je je maar al te graag de werkelijkheid van anderen laat aanpraten.
- Maar je probeert de mensen wel jouw werkelijkheid aan te praten?
- Maar dat is toch vaak óók jullie werkelijkheid?
Tits: - Die man probeert ons onze eigen werkelijkheid aan te praten, een die we eerst zelf... En ondertussen kan-ie zelf niet meer zonder.
- Zonder wat?
- Onze werkelijkheid, of die nu ziekelijk is of niet, maar vooral misschien de ziekelijke.
- Daarom zit je hier?
- Ja en nee. Ik betrapte mij er een tijdje geleden op dat ik in mijzelf praatte, maar ik schrok pas goed toen ik kort erop merkte dat ook mijn schaduw in zichzelf was gaan praten. Toen vond ik het tijd worden om aan een gespreksgroep deel te nemen.
- Wij als sprekende schaduwen van jou dus. Jaja. Vertel eens, wat heb je zoal geschreven?
- Wie mijn boeken geschreven heeft is een ander dan die hier zit.
- Goeie got, je krijgt geen vat op die goser. Grimelda, kijk eens wat er nog meer in zijn tas zit.
De schrijver probeert tevergeefs zijn tas te grijpen, maar Grimelda vist er al een ander cahier uit, bladert en leest erin, terwijl de anderen gespannen toekijken, met inbegrip van de | |
| |
therapeut, die hem met een mengsel van interesse en beroepsvijandigheid opneemt.
- Hier, luister eens: ‘Iemand van wie je voortdurend de naam vergeet, hoewel je hem goed kent, zeer goed zelfs; het is onbegrijpelijk en gênant.
Daarna realiseer je je dat je ook zijn gezicht niet kunt oproepen, hoewel je hem vrijwel dagelijks tegenkomt. Probeer je het, dan zie je niets voor je dan een lege vlek. En ofschoon jullie veelvuldig met elkaar gesproken hebben herinner je je geen woord van wat er gezegd is, noch door de ander, noch door jezelf, wat het nog onheimelijker maakt.
Twijfel je aan zijn bestaan, de volgende dag kom je hem weer tegen, groet hem, spreekt hem aan en noemt hem misschien wel bij zijn naam, die je dan enkele ogenblikken later weer vergeten bent.
Ten slotte vraag je je af hoe de ander jóú ziet. Misschien ziet hij je nauwelijks of niet terwijl jullie met elkaar praten en: misschien herinnert de ander zich jou ook niet.
Deze gedachte doet je pas goed schrikken, zozeer zelfs dat je bijna jezelf vergeet.’
- Wat zeg je daarvan?
- Misschien ziet hij ons zo en is hij de volgende dag onze naam vergeten, ons gezicht.
- En hier: ‘Een bril opzetten en dan uitroepen: “Kunnen jullie me nu goed zien?”’
De schrijver: - Dat doet een therapeut ook.
- Jaja, zegt Gerben. Zo ken ik er nog wel een paar.
Hij haalt uit en geeft de schrijver een hengst tegen zijn hoofd.
- En hier, hoor dit eens: ‘Op een blauwe maandag schrijf je een brief (aan jezelf bijvoorbeeld) vol heimelijke, geheimgehouden gedachten die je diepste zielenroerselen, verlangens en angsten blootleggen, en ondertekent die met je naam. En dan plotseling ben je hem kwijt, die brief. Nerveus gezoek tussen de papieren. Niets. Wat je ten slotte wel vindt is een andere | |
| |
brief, de volgende dag geschreven, die ingaat op de inhoud van de niet gevonden en verzonden brief en deze schaamteloos analyseert.’
- Zo, dat is meneer dus met ons van plan, met onze heimelijke angsten en zieleroerselen.
- Met dit verschil, dat hij de brief wél verstuurt, in de vorm van een reportage of verhaal.
Billy heft zijn rechterbeen en wipt de stoel met de schrijver erop om. Diens achterhoofd slaat met een klap tegen de vloer, waardoor zijn bril van zijn neus valt. Billy raapt hem op.
Gerben zegt: - Vanwege de feestelijke evaluatie gaan we in de tuin barbecueën. Wat denken jullie ervan, zullen we hem in stukken snijden en roosteren?
De schrijver kreunt: - Als jullie mij m'n bril afnemen kunnen jullie me niet meer zien.
Er ontstaat een geladen stilte die langer lijkt dan hij duurt.
- Geef hem z'n bril, zegt de therapeut ten slotte. En laat hem in z'n eigen vet gaar smoren. Het arme loeder moet ook roeien met de riemen die hij heeft.
Hij helpt de schrijver overeind en werkt hem de deur uit.
- We gaan verder met evalueren, hoort hij hem door de smaller wordende deuropening nog zeggen.
En ineens vraag ik mij af: Sta ik nu eigenlijk achter of vóór de deur? Misschien had ik dit toen ik binnen was willen uitvinden.
|
|