| |
| |
| |
Ventje
1ebeeld. Aan de overkant van de weg langs het kiezelstrand van Altea, Costa Blanca, waar zijn ouders, evenals Mirjam, en hij toen de vakantie doorbrachten. De lucht rilde van de septemberhitte. En doorheen die trillende lucht, als waren het wazige herinneringsbeelden samengesteld uit herinneringslucht, zag hij hem, samen met een paar andere jongetjes, staan kijken naar een groepje kleine huurpaarden en -ezels die zich in de schaduw ophielden van een grote vijgenboom, een paar kleine pijnbomen of in elkanders schaduw; de eigenaars, twee zigeuners, doezelden onder een andere pijnboom.
/ Nee, de dag ervoor al, nadat we elkaar hartelijk hadden begroet: we kenden elkaar van vorige vakanties, die wij evenals zij een aantal jaren in dezelfde regio doorbrachten: zijn ouders lui lezend in strandstoelen onder parasols, hij struinend langs het strand, naar ik al spoedig doorkreeg voortdurend op de loer naar zich verkledende dames, liefst gezette, omdat die eerder omvielen maar iedere vrouwelijke vorm was goed:: hoe hij dan met een paar steentjes in de hand klaarstond, - zij onhandig onder badhanddoek of badjas frommelend met nat badgoed of balancerend op één been, dit been in het zonnebroekje, het andere opgetrokken, onderwijl met de hand het broekje zo wijd mogelijk gestrekt houdend - hoe hij dan met één goedgerichte worp een kiezelsteen in het broekje keilde, waarna de vrouwelijke vorm schrok (als was de steen een krekel of tor), begon te wankelen en omtuimelde, daarbij een paar onwerkelijk witte billen blootgevend, ofwel neerplofte op de hete keitjes, de kiezelsteen nog in het broekje. Het was zijn succesnummer, maar | |
| |
hij had er meer. De vader, die veel op zijn zoon leek, deed of hij het niet merkte, maar het ontging hem niet, de moeder, als ze het zag, berispte hem pro forma en op aardige toon.
En iets waarschuwde hem dat Ventje wat beraamde, vooral waarschijnlijk de intens aandachtige blik waarmee hij naar een van de kleine ezels keek die met zijn staart zwaaide. Ze hielden de pas in en onmiddellijk erop gebeurde het. Ventje trok de ijslolly waaraan hij enkele ogenblikken lang vergeten had te zuigen uit zijn mond en stak hem met een vliegensvlugge beweging in de spleet van de ezel. Daarna bleef hij geïnteresseerd staan kijken naar het effect.
De oudste van de twee zigeuners voer tegen hem uit in het Spaans maar deed verder niets, de jongste barstte in lachen uit en joeg hem weg, maar zonder de lolly eruit te trekken. Dat deed ten slotte de oudste zigeuner.
Ventje bleef op enige afstand staan, teleurgesteld dat hij niet had kunnen zien of de ezel de ijslolly onaangedaan in zijn hol zou laten smelten - en hoe snel dat zou gaan: een soort koude thermometer -, of dat hij de lolly er als een oranje keutel uit zou wippen.
Als het aan Ventje lag zou hij de proef de volgende dag herhalen, al moest hij er een ezel voor huren.
Volgende beeld, aan een ander strand, Cullera (: evenals zijn ouders gingen zij altijd buiten het hoogseizoen met vakantie), dit keer vrij laat, het weer was de hele zomer al matig geweest: het lange strand lag er tamelijk verlaten bij, maar het was niet zozeer koud als wel winderig.
We hadden hen tot ons genoegen ontdekt tussen de badgasten, Ventje een jaar of twee ouder, eerst Ventje en toen zijn ouders. Met handen vol nat zand was hij bezig een naakte vrouw te boetseren, ongeveer op normale grootte en ruim voorbij de vloedlijn, zodat de zee haar niet weg kon spoelen en haar tot een onzichtbare vrouw-van-de-zee maken. Het was, naar weldra bleek, zijn nieuwe succesnummer en hij vormde | |
| |
er soms wel acht per dag, onderwijl vlijtig zingend, als een klein zelfstandig baasje dat opgewekt zijn dagtaak verricht, waarbij zijn voorkeur uitging naar liedjes als ‘Honing honing honing honing, kus mij’, ‘O krekel krekel’, ‘Jij bent het suikerklontje in mijn thee’, en ‘Jij bent nog veel te klein, om moeder van een kind te zijn’, liedjes waarvan hij niet alleen de melodie maar ook de woorden kende, die hij met overtuiging de lucht instootte alsof hij ze al zingend zelf bedacht.
Ventje verrichtte het werk met grote precisie en alles zat erop en eraan: de borsten waren mooie ronde zandballen met een wit ovaal steentje bij wijze van tepel, de navel, die nooit vergeten werd, holde hij uit in een licht gewelfde buik, flessendopjes of donker dan wel licht gekleurde keitjes vormden de ogen, kleine schelpjes of stukjes schelp de tanden en in de neus van zand werden onderaan twee gaatjes geprikt. Bijzonder aandacht werd voorts besteed aan de venusheuvel, die ongeproportioneerd groot was en beplant met stukjes droge alg of besprenkeld met scherfjes fijngeslagen mosselschelp; de spleet onderaan werd duidelijk zichtbaar aangebracht met het platte stokje van een ijslolly en met zijn kleine vingertjes bijgerond tot twee fraaie gezwollen lippen. Soms liet hij het stokje erin staan, als dit het succes van zijn schepping vergrootte of vanuit zijn eigen gevoel voor realiteit. Het laatste, juist omdat het een gevoel was, leek afhankelijk van zijn stemming en van de reacties van de omstanders: door het dolle heen vanwege alle gelach, geproest, gegrijns, gegrinnik, wilde hij ook nog wel eens een echte mannenpik van zand tussen de benen formeren, maar alleen als er al niet een stokje in stak, zo consequent was hij wel. Het gebeurde een enkele maal dat iemand - zonder uitzondering een moeder - het fraaie schepsel met haar voet uitvaagde, maar dat liet hem koud; hij riep de vrouw een paar lelijke woorden toe en begon even verderop een nog uitdagender vrouw of een tweegeslachtelijk wezen te boetseren, waarbij hij, indien mogelijk, verstolen obscene gebaren maakte naar de vrouw die zijn figuur verstoord had. Om deze | |
| |
reden groeiden zijn zandvrouwen soms uit tot reuzinnen.
Zijn ouders lieten hem begaan zolang de guardia civil niet ingreep. Wanneer niet al te veel mensen reageerden, hetzij lachend of afwijzend, krompen zijn zandvrouwen na enkele exemplaren weer in tot een realistischer formaat, want Ventje was van nature een realist.
/ Laat septemberbeeld, geëtst in zijn herinnering. Over het vrijwel verlaten strand een zwerm schoolmeisjes in bruin-witte uniformjurkjes, giechelend rond een van de laatste, nog niet door de wind weggevaagde zandvrouwen, een eenzame reuzin met enigszins afgevlakte rondingen, maar verder intact. Op enige afstand een non, de flappen van haar huif evenals haar lange rok wapperend in de wind: ze komt naderbij, ziet de blote zandreuzin en jaagt met twee nerveus fladderende handen de kinderen weg. De meisjes lopen dansend verder en herinneren zich het beeld misschien na tien meter al niet meer, de non, even achterblijvend, wist de zandvrouw met een paar driftige vegen van haar voet uit. Weg, misschien alleen niet uit zijn geheugen.
Ventjes ouders, gingen op vrijwel gelijke voet met hun zoontje om. Ze hoefden hem in geen geval lessen-in-ongehoorzaamheid te geven. De vader: jonge manager bij een groot reclamebureau, de moeder: huisvrouw-zonder-al-te-veel-spijt, beiden vrijwel apolitiek, en opvallend weinig blasé ondanks alles wat ze zich op tamelijk jonge leeftijd konden permitteren.
Het is in het jaar dat Ventje opnieuw in een waarom-stadium verkeert, eindeloos, eindeloos. Zijn blauwgroene ogen stralen een licht uit alsof ze twee irissen per oog hebben, de binnenste ring blauw, de buitenste groen en beide in tegengestelde richting cirkelend als twee razendsnel draaiende vliegwieltjes die stil lijken te staan; het geeft aan zijn ogen iets dynamischonbeweeglijks, ook als hij niet lacht maar stil ergens naar kijkt.
... Waarom?... Waarom?... Waarom?
| |
| |
- Waarom...?
Zijn moeder: - Dat weet ik niet.
- Waarom weet je dat niet?
- Omdat ik niet alles weet.
- Waarom weet je dan niet alles?
Ze aarzelt even. Dan wijs, hij had het bedacht willen hebben: - Omdat er voor jou ook nog wat te weten over moet blijven.
Hij is stil. Verslagen. Weet dat hij verslagen is. En de storm van woorden is weer even bedaard, het ruisen van de branding weer te horen. Zijn ouders sturen hem weg om eigen woorden te vinden aan het strand tussen de keitjes, het zeewier en ander aanspoelsel.
(Zijn vader speelt het spel soms met hem mee. Zegt: Het is soms wel lastig die nieuwsgierigheid. Toen ie gehoord had hoe kindertjes geboren worden en hoe hij zelf gemaakt was, vroeg ie of hij er een keer bij mocht zijn als we het deden. Hij zou er het liefst met zijn neus bovenop zitten en als het kon weer in de buik van z'n moeder kruipen om z'n eigen geboorte nog een keer mee te maken. We hebben het natuurlijk geweigerd, maar hij probeert ons nog steeds te betrappen, wat hem een enkele keer lukt. En als we niet oppassen ligt ie zo aan haar blote borst te zuigen om te zien of er nog melk uit komt.)
En zie, daar huppelt hij al weer poedelnaakt met zijn kleine stijve pikje langs de waterlijn of neemt zijn tiende duik, een mini-zeegodje zonder enige attributen, die zich zijn eigen zeegoddelijkheid niet bewust is, noch ooit geweest is.
Hij kon tíjden met hem spelen - geen uren, want Ventje was de enige die onvermoeibaar was en, letterlijk de jonge hond apporteerde hij soms stokjes die hij in zijn bek hield, eindeloos.
's Avonds mocht hij met zijn ouders mee naar de discotheek, waar vooral zijn moeder graag heen ging (‘Je kunt niet de hele dag zitten lezen of tegen elkaar aankijken’) en zoet struinde hij dan tussen de tafeltjes door, liet zich aanhalen als een huis- | |
| |
dier en dronk ondertussen de glazen leeg, zodat ze hem soms apezat naar huis moesten dragen, waar hij als der keerlen god zijn roes uitsliep.
Ventje heette natuurlijk oorspronkelijk anders, maar toen hij eenmaal zo genoemd was wilde hij zo blijven heten, ook toen het zijn ouders beter leek zijn geboortenaam te gebruiken. Uit plaagzucht? Misschien. Misschien ook omdat hij zich met zijn roepnaam, die eigenlijk een soortnaam was, had vereenzelvigd; als iemand het niet te nauw nam en hem bijvoorbeeld kereltje noemde werd hij kwaad. Het liefst had zijn vader hem X genoemd, een tijdelijke naam of invulnaam, zodat hij later zijn eigen naam kon kiezen, een die hem zelf het beste zinde. Misschien heeft hij dat later ook wel gedaan.
Ventjes ouders hadden een enkele maal slaande ruzie, leefden zich dan uit in complete gevechten, emotionele explosies, waarbij ze elkaar bekogelden met sloffen, schoenen, asbakjes, boeken, fruit, enzovoort. Eén mooie vakantiemaand in Altea waren we er zelf getuige van toen ze een appartement naast het onze hadden gehuurd.
De jongen was er soms bij aanwezig en aarzelde niet partij te kiezen - zonder echter een vaste voorkeur te hebben - en hielp dapper mee om wie hij zelf veroordeelde te bestoken met kleine projectielen: mandarijnen, platenboekjes, woorden, kometen, sardineblikjes, kogelpennen, zonnebrilhoezen, raketten, olijven, ogen, antibabypillen, vitaminetabletten als vliegende schotels, scheldwoorden, atoombommen, zout drop - ook gooide hij ze wel naar allebei, met evenveel plezier.
En als ze allemaal geëxplodeerd waren werd alles weer zoals het was, alleen vrediger en gingen ze met z'n drieën ijs eten.
Ook in andere opzichten was Ventje niet te beroerd om het spel van de volwassenen mee te spelen, iets dat kinderen vaker doen dan ouders bereid zijn zichzelf toe te geven: ze spelen | |
| |
dan mee met het spel dat wij met hen denken te spelen maar in feite spelen ze met ons. Dit keer lag het echter anders.
Ze hadden iets beraamd: een kinderspel. Het was opnieuw in Jávea, een paar jaar eerder. Ze hadden zich, samen met andere strandgasten, geamuseerd of lichtelijk geërgerd aan een jong Duits paar met een Duits kotertje. Het was best wel een aardig jongetje en hij heette Sven, geen Duitse naam dus, maar een Scandinavische. Wat hen ergerde was de overdreven voorzichtigheid van de ouders. Hoewel het mooi zonnig weer was droeg de kleine Sven ook aan het strand een compleet kinderpakje en hij kreeg een muts om zijn bolle hoofdje met flappen die neerhingen tot over zijn wangen en op de muts zat een pompom, een rond bolletje van wol, vooral dat laatste wekte onze lachlust. Het jongetje, dat ongeveer een jaar jonger was dan Ventje, kon urenlang zoet in het zand zitten spelen en nog wel op dezelfde plaats, met niets. Wie het aanzag kreeg een beetje medelijden met hem, waarschijnlijk ten onrechte.
Het was ten slotte Ventjes moeder die het plan te berde bracht. Het werd aan Ventje voorgelegd en deze vond het geweldig, wilde graag meedoen. Hij kende een handvol Duitse woorden en vervolgens werd hij over het verloop van de actie nauwkeurig geïnstrueerd. Ondertussen naaide Ventjes moeder een stel zelfde kinderkleertjes als de kleine Sven droeg en borduurde diens naam op de borst. Toen het Duitse kotertje, zoals gewoonlijk achter de stoelen van zijn ouders zat te spelen werd Ventje in de Svenkleren gehesen en naast de echte Sven gezet. Daarop lokten we de echte Sven met ons mee, de vinger op de lippen, een spannend spel met medeplichtigheid en geheimzinnigheid; zie, het lukte ook nog, het jongetje speelde mee, hij was veel minder een lapjespop dan hij eruitzag. Hij mocht vanuit de verte toe kijken, wat ook leuk is. We hadden afgesproken dat Ventje, als het te lang duurde voor Svens ouders naar hem omzagen, met zijn schepje zand over zijn schouder zou gooien. Hij zag er inderdaad lullig uit in zijn pak- | |
| |
je en muts met pompom. Na vijf minuten begon het hem al te vervelen en wierp hij met zijn schepje zand en schelpjes naar zijn stiefouders. De moeder verbood het hem, maar hij ging onbekommerd door. Hierop stond mama roekoeënd op en ging naar hem toe, bukte zich en nam hem in haar armen. Toen slaakte ze een gil en liet hem los.
De jonge Duitser schoot overeind en sprong op haar toe.
- Wat is er?
- Een ander kind!
Ze wees met haar wijsvinger naar Ventje of er een misgeboorte in het zand zat. Maar Ventje zat nu lief met neergeslagen ogen te spelen. De Duitser liet zich op de knieën vallen. Hij bezag het kind en las de naam op de borst. - Wie ben je, vroeg hij, hoe heet je?
- Sven, Vati, zei Ventje.
- Lieber Jott, riep de Duitser, maar dat is onze Sven niet.
- Wie is het dan? riep de moeder.
- Hoe heet je nog meer, vroeg de vader.
- Sven Binswanger, zei Ventje, want zo was hun familienaam.
- Lieber Jott, zei de Duitser en keek vertwijfeld om zich heen.
Toen vonden we het mooi genoeg. En daar kwam de echte Sven al aangelopen, als een dik ingepakte arctische baby. Ventje stond vliegensvlug op zoals hem geïnstrueerd was om niet de kans te lopen een dreun op z'n kanis te krijgen van de getergde vader. Ook hij had een leuk avontuur beleefd:: tien minuten lang was hij heel iemand anders geweest.
Ventje komt naar hem toe.
- Schrijf je?
- Ja.
- Aan wie?
- Aan niemand.
- Aan niemand?
- Ja.
| |
| |
Hij gaat in het zand zitten nadenken. Vijf minuten later knikt hij, roept luid: - Ja! En staat weer op.
- Wát schrijf je?
- Woorden.
- Wat voor woorden?
- Werk-woorden en hele zelfstandige naamwoorden.
Hij gaat weer in het zand zitten, zijn kleine knieën gekruist. Knikt en staat op.
- Waar gaat het over?
Plagend: - Over jou.
- Over mij?
Zijn hoofd deinst achteruit alsof hij schrikt. Dan kijkt hij nieuwsgierig en bedrukt tegelijk naar het blad en de letters, hij kan nog niet lezen. Reageert verder niet.
Maar al ze even later hebben gezwommen en hij, na zich afgedroogd te hebben, zijn bloknoot weer pakt ziet hij dat twee grote krassen over het papier zijn gehaald, nadat eerst een kleine, onhandige hand gepoogd heeft iets neer te krabbelen dat op taal lijkt.
Wat is het toch dat hem zo fascineert in dit levende eidolon dat voor zijn ogen langs het strand danst: de kleine romp schuin voorover alsof hij zich uit pure levenslust en gretigheid permanent naar voren laat vallen: zijn neus, ogen, oren, mond proberen er altijd iets eerder te zijn. Op die manier benadert hij de mensen soms ook als hij er niet in geslaagd is hun aandacht te trekken: maakt dan een speelse dreigstap in hun richting zoals kinderen dat doen als ze iemand willen uitdagen, uitlokken. Bij hem was het vooral een uitnodiging om te spelen, een klein spiegelgevecht te leveren of iets van dien aard. En bijna niemand die er niet op inging. Wat is het toch dat hem zo fascineert in dit dansende eidolon: is het omdat hij ook zo had willen zijn of misschien wel geweest is, maar niet lang genoeg voor de werkelijkheid toesloeg: Eidolons zouden met eidolons moeten kunnen spelen, ouderloos (als amoeben), maatschap- | |
| |
pijloos als honden, om misschien, misschien losbandig, bandeloos te vervluchtigen in abstracties in plaats van concreter te worden, want concreetheid voorspelt niet veel goeds, meestal.
In zekere zin was Ventje vervluchtigd in plaats van groter en concreter geworden, want kort erop hadden ze hem voorgoed uit het oog verloren, uit het oog, want in zijn gedachten was hij vaak teruggekeerd, niet alleen in zomerse perioden. Daar was hij uitgegroeid tot iemand die misschien niet eens meer mogelijk was, is samengevloeid met beelden waarvan hij niet eens meer weet of hij ze gezien had of bedacht, zodat hij zich soms afvroeg of Ventje ooit bestaan had in een vorm die maar in de verte op zijn herinneringsbeeld leek.
Tegengekomen was hij hem niet meer, alleen zijn naam in een bepaalde periode. Op een dag las hij die, tussen andere namen, in onbehoorlijk grote letters neergekrijt op de muur van een kinderspeelplaats in Oud-Zuid, tamelijk hoog, want hij was niet klein meer. En toen hij erop begon te letten zag hij dezelfde naam weerkeren op een menigte andere muren, aanplakzuilen, brievenbussen, overdekte tramhaltes, een enkele maal ook in het centrum van de stad. De rage moest enkele weken geduurd hebben, niet langer, daarna stopte ze, kreeg hij de indruk; de namen verbleekten op de oude plaatsen of werden weggewist en er kwamen geen nieuwe bij.
Maar nooit had hij hem meer in levenden lijve ontmoet en evenmin iemand als hij in volwassen vorm. Herhaalde malen meende hij hem te herkennen, in uiteenlopende gedaante en leeftijd, op straat, in cafés, in de trein, maar steeds als hij naar hem toeliep vervluchtigde het uitgegroeide, te concrete eidolon.
Slechts eenmaal meende hij hem werkelijk te zien, enkele denkleeftijden later, terwijl hij op geen vijf meter van hem af op het terras van Américain zat godbetert gekleed in een blauwe blazer met glimmende knopen, daaronder een keurige grij- | |
| |
ze broek met scherpe plooi en om zijn schouders gedrapeerd zo'n lange fleurige studentendas; op een te jongensachtig open gezicht de al te gladde glimlach - pseudo-goedlachs, wat de ergste grimas is die er bestaat -, want de vliegwieltjes van de irissen stonden stil.
Zijn hart kromp ineen en hij kon wel huilen: Jezuschristus, dacht hij, wat hebben ze met je gedaan? Maar een snelle berekening leerde dat ook hij het niet kon zijn.
Maar wat er dan wel van hem was geworden kon hij zich evenmin voorstellen; kon hem zelfs niet invullen. En misschien was dit de grote kracht die hij nog steeds ín hem bezat en uitoefende.
|
|