| |
| |
| |
Enkele periferiese aanvullingen
(1) Denken: Al is het geen sociale werkelijkheid, het is denkbaar: een denkbare werkelijkheid en daarom waard om rekening mee te houden, al is het maar binnen het krachtveld van de (literaire) verbeelding en via deze in de sociale werkelijkheid, met zijn parallelle individuele en sociale bewustzijn.
Er zijn trouwens wetenschappelijke proeven gedaan waarin psychiese energie werd verzelfstandigd en geprojekteerd in voorwerpen, op dezelfde wijze als dit bij voodoo en andere magiese kulturen heette/heet te gebeuren. Een voorwerp werd met haatgevoelens geladen; bezoekers van de kamer waarin het voorwerp stond kregen zonder dat ze van het feit op de hoogte waren hoofdpijn en werden misselijk. Etc.
Een spekulatief idee dat o.a. door sf-schrijvers al is uitgewerkt: wat gebeurt er met al die psychiese of bewustzijnsenergie die zich aan enig voorwerp, mens of dier hecht, aan een ingewoond huis, wanneer men het heeft verlaten of wanneer iemand is gestorven? Blijft ze even achter alvorens te vervluchtigen? Laten potente bewustzijnen, intelligenties, intellekten iets achter dat door anderen kan worden geabsorbeerd - ik bedoel niet alleen neergelegd in boeken, beelden, doorgegeven ideeën e.d. - waarna het voorgoed een bestanddeel van het nieuwe bewustzijn uitmaakt? Zielsverhuizing een vorm van bewustzijnsverhuizing via een tussenstadium van verzelfstandiging of hechting aan iets anders, of zelfs direkt, waarbij het oude bewustzijn niet noodzakelijk een menselijke vorm aanneemt? Ook een aardig literair idee. Wat de idee van het psychoon betreft: als vervolg op de voorgaande gedachte is het ook denkbaar dat er een cumulatie van psychiese of bewustzijnsenergie plaatsvindt; de spanning verhevigt zich door interne tegengestelde spanningen, net als in de maatschappij, waarna er op een gegeven moment een enorme bewustzijnsexplosie plaatsvindt, een weerkerend fenomeen in historiese tijd en ruimte: een onzichtbare paddestoelwolk ontplooit zich, bewustzijnspartikeltjes dalen | |
| |
neer, zweven richtingloos rond, op zoek naar een onderkomen, een nieuwe identiteit: een soort recycling.
De deeltjes rusten op mensen dieren dingen, dringen er tijdelijk in, nemen (opnieuw) deel aan processen, bewustzijnen, herinneringen, aktiviteiten, fantasieën van de dragers als neutrale minuscule adams, proberen wilsakties uit - tijdens dit proces raken ze al meer en meer bij de aktiviteiten van de wisselende dragers betrokken, worden minder neutraal, meer emotioneel geladen, gericht, interesseren en engageren zich in de species - de chaos die de wereld is doet zich aan het voor in een wordend beweeglijk patroon of schijnpatroon net als voor de mens - tenslotte na een laatste gerichte wilsakte wordt er één geboren: voor een geest betekent dit het aannemen van materie, tastbaarheid: hij heeft wel voorafgaande ervaringen, herinneringen aan ervaringen (van anderen) maar geen eigen bewustzijn: dat moet hij ontwikkelen (: de nieuwe adam).
Misschien sterven de meeste van die bewustzijnspartikeltjes tijdens hun omzwervingen. Maar 1 (sommigen) redden het. (Het): het wordt krachtiger en krachtiger - zijn ‘blik’ rust op mij, ik voel het - misschien brengt het zelfs veranderingen in mij teweeg, zoals in anderen, tijdelijk, spontaan - het is door mij heengegaan als een flits. (Of zoals hij een paar weken geleden dacht: Vreemd. De ene keer denk ik, ik ga dit doen en dan doe ik iets anders, en de andere keer denk ik, ik ga dit doen en doe ik het wel. Hoe kan ik nu wijs worden uit mijzelf. Was dit de verklaring?)
(2) Of was het ook mogelijk dat al die deeltjes zich na hun omzwervingen weer verzamelden, geladen met nieuwe ervaringen, een alerter bewustzijn, en samensmolten tot een nieuwe geïntegreerde identiteit of de oude maar nu geweldig verrijkte identiteit, een gevarieerde, beweeglijke, pulserende, die voorlopig niet tot rust zou komen. Bij een dichter had hij eens iets dergelijks gelezen. Een Mr Iks die zich aan het begin van de dag opsplitste in tientallen fragmentariese identiteiten die | |
| |
hij als een soort loslopende honden vrij liet rondzwerven. Aan het eind van de dag floot hij ze weer bijeen. Ze kwamen beladen met nieuwe ervaringen en sloten zich weer aaneen tot één Mr Iks. ‘Kijk, Mr Iks, hij ziet u, hij groet u.’
Waarom konden niet alle mensen iets dergelijks doen dacht hij, alle Menschen werden Dichter, dan was er tenminste al iets gewonnen, want broeders worden ze toch niet, laat staan zusters en dat was misschien zelfs beter ook, ik bedoel, dat de mensen beter flexiebele karakterloze dichters konden worden dan stabiele broeders, eeuwig en altijd op zoek naar een ‘eigen’, gefikseerde identiteit, ook al was het verlangen ernaar op zichzelf nog zo legitiem. . .
(3) Het was dus denkbaar dat - nee, niet alleen denkbaar - alleen wat denkbaar was was nog geen mogelijkheid, zelfs geen literaire, fiktieve, laat staan een reële, zolang je niet met het bestaan van die mogelijkheid rekening hield en haar zo tot denkbare werkelijkheid maakte: een literaire werkelijkheid. Maar een denkbare of literaire werkelijkheid was nog geen reële mogelijkheid, laat staan een reële werkelijkheid. Dat was het alleen wanneer je met die mogelijkheid rekening hield, dwz. rekening hield in de werkelijkheid en dat kon je alleen maar doen wanneer die mogelijkheid niet alleen denkbaar was maar ook waarschijnlijk of tenminste niet onwaarschijnlijk. Daarom was een God die denkbaar was nog geen mogelijkheid alleen omdat hij denkbaar was, laat staan een waarschijnlijkheid. Ook een mannetje met negen ogen en drie penissen is denkbaar, maar zelfs geen sf-schrijver zal eraan denken om er zelfs maar een literaire werkelijkheid van te maken. Een denkbare God was alleen maar. . . denkbaar en stelde niets voor. Wie hem alleen daarom ook een realiteit toekende, al was het maar een literaire, was bang voor zijn eigen mogelijkheden - die hij daarom maar buiten zichzelf projekteerde en verabsoluteerde - ofwel een mateloze megalomaan die zijn eigen denkbaarheden tot mogelijke werkelijkheden of waarschijnlijkheden verhief. (Andere mogelijkheden waren | |
| |
denkbaar, maar hij had er op dit moment geen behoefte aan die te bedenken.)
Overigens als ik een kristenmens was zou ik er niets op tegen hebben om mij het ontstaan van een God voor te stellen als een reusachtig Psychoon, spontaan gevormd via een langzame, natuurlijke negatie van het niets-dat-is-en-was-en-zijnzal. (: enig (onverklaarbaar) scheppingsprinsiepe, zoals van alles trouwens, spontane generatie, oude gedachte wordt weer modern): een zich uitdijend psychies deeltje dus dat zich steeds meer met bewustzijn laadt, zoals de mens dat deed en doet; daarna verdere ontwikkeling, misschien wel via mutatie en selektie op grond van uiterlijke omstandigheden; maar hij zou wel moeten kunnen sterven, zichzelf vernietigen, nihileren en in het niets terugvallen om - / Nee, zelfs in mijn fantasie kan ik het bestaan van een absoluut Psychoon niet aksepteren, omdat het voor mij geen denkbare mogelijkheid is; een histories psychoon wel, als literaire denkbaarheid, als metaforiese werkelijkheid en hoewel geen daadwerkelijk dan toch een werkzaam idee, ter verduidelijking van. . . als tijdelijke hulpkonstruktie om. . . ter verwijzing naar. . .
| |
Casper Hansen van Brunswijk.
Zijn naam wordt in ‘Historie van den oproer / te Amsterdam voorgevallen zedert 31 Januari 1696’ (Amsterdam, anoniem; auteurs Daniel van Dalen en Pieter Scepérus) niet genoemd. Het hs. van Joris Craffurd, ‘Een generael en kort verhael van de schrickkelycke Beroerte binnen Amsterdam voorgevallen’ (1696), waarvan gedeelten opgenomen zijn in J.F. Gebhard Jr, Het Aansprekersoproer van 1696 (Amsterdamsch Jaarboekje voor 1899, Amsterdam), vermeldt wel zijn naam en het feit dat hij gedrost is tijdens het beleg van Grave onder luitenant-generaal Rabenhoeft (Historie: Rapenhaut). Oldewelt in een ar- | |
| |
tikel in Amstelodamum 50e Jaarboek (1958) heeft zijn volledige naam opgespoord en zijn leeftijd toen hij gehangen werd. Hij was toen 35 jaar.
Karel Rabenhaupt, baron van Sucha, bekend legeraanvoerder in Staatse dienst, leefde van 1602-1675, zodat Casper Hansen zijn neus en oren verloren moet hebben in het jaar dat stadhouder Willem iii in 1674 Grave veroverde tijdens de eerste coalitieoorlog. Een eenvoudige berekening leert dat hij toen dertien jaar geweest moet zijn.
| |
De geïnstrueerde bosneger Jeboa.
‘Bij het vredestractaat dat in 1760 met de Aucaner bosnegers werd gesloten, was bepaald dat enkele bosnegers als gijzelaars naar Paramaribo zouden worden gezonden. Onder deze gijzelaars of ostagiers bevond zich ook de neger Jeboa, zoon van het Aucaanse stamhoofd Jakje.
Jeboa werd in 1767 door de Kerkeraad van Paramaribo voor opvoeding naar Amsterdam gestuurd. Hier heeft de Kerkeraad eerst getracht Jeboa onder te brengen in het Stadsweeshuis, maar dit werd door de regenten geweigerd. Ten slotte werd hij achtereenvolgens in drie verschillende partikuliere kosthuizen ondergebracht. Hij kon echter met zijn “meesters” niet overweg en werd steeds lastiger. Hoewel hij met het gezin aan tafel mee at, was hij niet tevreden over het voedsel dat hem werd voorgezet, bovendien eiste hij volkomen vrijheid van doen en laten, meer zakgeld en meer en betere kleding. Tenslotte kreeg hij een vriend die hem op het verkeerde pad bracht, “hem bedriegelijke Handelinge heeft ingeboesemt, als op diverse plaatsen te gaan koopen, hier een paar Vrouwemuylen, daar zijde Zakdoeken, alsmede een silver Sakhorlogie dat verkwanselt is, behalve nog meer andere bekent en onbekent, daarenboven alle zijn beste Kleeren in de Lombert | |
| |
is gaan versetten om overvloed van penningen te verkrijgen en die te verdoen.”
De “meester” van Jeboa had dit alles ontdekt en aan zijn voogden in de Kerkeraad gerapporteerd. Ongeveer tezelfdertijd verzochten Gouverneur en Raden van Suriname aan de Kerkeraad in Amsterdam om Jeboa terug te sturen, tenzij de neger zichzelf kon onderhouden. Hiervan was echter geen sprake, de voogden uit de Kerkeraad rapporteerden over Jeboa “als verterende dubbel zijn Geld”, zijn onderhoud kostte f 650 per jaar.
De Kerkeraad besloot dan ook Jeboa terug te sturen, maar deze verzette zich hevig en overlaadde zijn voogden met dreigementen dat hij terug in Suriname alles in de war zou gaan sturen.
De Kerkeraad stuurde Jeboa echter toch terug en gaf de schipper opdracht om goed op de ostagier te letten en ervoor te zorgen dat deze zich bij aankomst in Paramaribo niet aan het gezag van de regering zou onttrekken. Gouverneur en Raden van Suriname werden ingelicht over de geuite dreigementen en kregen het advies Jeboa nauwlettend in het oog te houden.
Inderdaad bleek Jeboa zich, terug in de kolonie, niet meer geheel te kunnen schikken naar de daar bestaande verhoudingen. Toen hij bij het passeren van een plantage toevallig getuige werd van de bestraffing van een negerin door haar joodse meester trachtte Jeboa hem te doen ophouden. De meester, Robles de Medina, weigerde echter en liet Jeboa gevangen zetten. De affaire kwam voor de Raad van Politie, die de Aucaners verbood om zich met de private affaires van de blanken te bemoeien.’
R. Buvé, ‘Surinaamse slaven en vrije negers in Amsterdam’, uit het Tijdschrift voor Taal-, land- en volkenkunde, deel 119, 's-Gravenhage, 1963.
| |
| |
| |
Aandeel van negers in slavenhandel.
Slavernij en horigheid zijn er altijd geweest zolang de mens de smaak van macht over een ander mens geproefd heeft, maar de slavenhandel zoals bedreven, aangemoedigd en uitgelokt door de kristelijke blanken (Paulus: Een ieder moet gehoorzamen in de roeping waarin hij wordt geroepen. Calvijn: Geestelijke vrijheid kan samengaan met burgerlijke en wereldlijke dienstbaar-heid.) heeft de afrikaanse volken in een tot dan toe ongekende mate gekorrumpeerd en ontmenselijkt, zozeer zelfs dat voormalige slaven het systeem als normaal gingen beschouwen. Quassi begon als vrij man meteen slaven te houden, de Sociëteit van Suriname had neger-vrijkorpsen in dienst die met een fretachtige vasthoudendheid bosnegerdorpen aanvielen en vluchtenden achtervolgden en Surinaamse negers die vrijgelaten werden weigerden in de landbouw te gaan om reden dat ze geen slaven hadden die voor hen konden werken. (Zoals bekend begonnen ook de vrijgelaten en vrijgekochte amerikaanse negerslaven in de voor hen opgerichte staat Liberia onmiddellijk zelf slaven te houden.)
Ze hadden allemaal goede voorbeelden in de machthebbers en meerderen van hun thuislanden toen ze zelf meerderen werden. In feite zijn de blanken zelf maar weinig op daadwerkelijke slavenjacht gegaan; een enkele maal lichtten ze onverhoeds het anker als er veel inheemse handelaars aan boord waren. Over 't algemeen echter was het veel gemakkelijker en voordeliger om het maken van slaven aan de Afrikanen zelf over te laten. Vaak waren dit krijgsgevangenen. Aan de Goudkust bijv. nam de slavenhandel toe met de groei van de staat Ashanti. Krijgsgevangenen werden verkocht tegen munitie, waarmee weer nieuwe oorlogen konden worden gevoerd. In dit geval waren het politieke oorlogen, die ten doel hadden de staat machtiger te maken of de grootheid ervan te verdedigen, maar in andere delen van Afrika, zoals in Angola of Senegambië, werden meer en meer oorlogen gevoerd met geen ander doel dan de verwerving van een zo groot mogelijk aan- | |
| |
tal slaven. Hele dorpsbevolkingen werden zo weggevoerd. Ook waren de blanken zeer bekwaam in het ontdekken van zg. ‘samenzweringen’ tegen de plaatselijke regering of stamhoofden in de politiek zeer verdeelde kustgebieden, waarbij de ‘samenzweerders’ dan veroordeeld werden tot verkoop aan slavenhandelaars. In toenemende mate werden ook andere vergrijpen of simpele verdenking van hekserij op deze wijze beboet.
Aan de Slavenkust, waar de Nederlanders goede relaties hadden o.a. met de koning van Ouidah, was het mensenvlees om een andere reden heel goedkoop en rijkelijk te krijgen (: soms een slaaf voor een handvol zout, of zelfs twee slaven). Volgens A. van Dantzig in ‘Het Nederlandse aandeel in de slavenhandel’, waaraan ook bovenstaande gegevens werden ontleend, ontwikkelden de sociale instellingen in de nieuwe kuststaten zich tegen de achtergrond van de slavenhandel. ‘Polygamie nam er zulke extreme vormen aan, dat er een groot overschot aan ongehuwde mannen moet zijn geweest. Er waren aan de kust niet veel oorlogen en niettemin werd een groot deel van de mannelijke bevolking als slaaf verkocht. Waar op de Goudkust de mannen niet meer dan 2 of 3 vrouwen hebben, de voornaamsten onder hen 10 of 20, merkt de nederlandse handelaar en schrijver Willem Bosman in zijn Naauwkeurige Beschryving van de Guinese Goud-, Tand-, en Slavekust (Amsterdam, 1709) op, heeft de gewone man er in Ouidah 40 tot 50, ‘Kapiteinen’ 3 tot 400 en de koning zelf er 4 tot 5.000. ‘De mannen syn hier so wonderlyk minyverig op hun wyven, datse deselve op het alderminste vermoeden aen de Europianen, om vervoerd te worden verkoopen’. Veel ‘overspelige’ vrouwen werden als slavin verkocht. Maar voor een man was het nog gemakkelijker om in slavernij te geraken. Het aanraken van een anders vrouw, al was het maar per ongeluk, was al voldoende, waarbij ook al zijn familieleden verkocht konden worden. Het was zelfs verboden de vrouwen van de koning maar aan te kijken en aangezien dat er duizenden waren kon men gemakkelijk tot deze misdaad vervallen. A. van Dantzig stelt dan ook dat het niet anders | |
| |
kan dan dat de Slavenkust de meeste slaven ‘uit eigen produktie’ leverde. Voor verdere gegevens zij naar zijn boek verwezen.
Bovenstaande historiese feiten werden uiteraard niet verstrekt met het oogmerk de schuld van de blanke handelaars geringer te doen lijken; vooral om deze reden werd deze passage niet in het kader van de tematiese kollage zelf opgenomen: zij valt er min of meer buiten, maar aan de andere kant wou ik de achtergrond van het houden van slaven door Quassi niet onvermeld laten. De korrumperende invloed van deze walgelijke commercie, waarin ook Amsterdamse kooplieden met geld participeerden, werkte in veel opzichten diepgaander en wijdvertakter dan men uit de schoolgeschiedenisboekjes meestal te weten komt, waarbij nogmaals wordt opgemerkt dat het laatste (illegale) slavenschip in 1880 de oceaan overstak.
|
|