De geboorte van een geest
(2006)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermdEen kadercollage
[pagina 273]
| |
[pagina 275]
| |
Hij liet zijn auto op de parkeerplaats staan en sprong in een wegrijdende open bus, bespeurde tussen de passagiers geen zwart gezicht en stapte de volgende halte weer uit. Wachtte op een andere bus, stapte twee haltes verder uit en nam de tram naar het sentrum, ondertussen nog tweemaal van lijn verwisselend. Stapte uit. Zwierf te voet verder, hier en daar een willekeurige deur openend, de vitrage achter enkele openstaande ramen aan de kant duwend om naarbinnen te kunnen kijken; riep een naam. Zag voorbijgangers kwasi bijziend in het gezicht alsof hij zijn oude ogen niet vertrouwde, vooral als het een zwart gezicht was, waarschijnlijk de indruk wekkend dat hij dronken was terwijl hij alleen maar al vermoeider en bijziender werd en ten slotte ook moedelozer. Hij zag het hopeloze van zijn speurtocht nu wel in, er waren gewoon teveel mensen. Misschien heeft hij zich wel verkleed, dacht hij, een wit huidmasker voorgedaan - op die manier zal ik hem nooit vinden, wit is de verraderlijkste kleur zwart. . . de blanken in hun vermomming. . . om te ontsnappen aan. . . witte schaduwen van. . . (Een negerdetective kan een blanke nooit onopvallend volgen, een blanke wel een neger, of een witte neger een zwarte blanke. . . woordspel.) (Overigens drong het nu pas goed tot hem door hoeveel negers er hier woonden - Amsterdam een late kolonie van Suriname: komen hun achterstallige loon opeisen dat hun voorouders is onthouden - ‘Het ziet hier soms zwart van Surinamers’ - / Hoe kwamen ze trouwens aan het bedrag van 500 miljoen gulden? hoe berekenen ze zoiets, per manuur?) En terwijl hij staande aan een stalletje in de buurt van de vlooienmarkt snel een glas cola dronk kwam er een grote droefheid over hem alsof hij, als de zoveelste in de geschiedenis der mensheid, zijn schaduw verloren had, maar dan een waarvan hij zich niet eerder bewust was geweest en die hij dus ook niet had kunnen missen. . . | |
[pagina 276]
| |
Na even uitgerust te hebben liep hij verder, richtingloos, sentrumloos, kriskras door de straten zwalkend en met een soort vleugellam gevoel alsof hij een grote aangeschoten vogel was die, kaalgeplukt en zonder aangeboren radar, ja zonder enige goed funktionerende zintuigen rakelings langs mensen en dingen scheerde, waarbij het soms was of. . . of. . .
Nog uitbundig en bijna gezwollen van de overdaad aan indrukken die het had ervaren in ogen en opgewonden of zakelijke bewustzijnen, maar vooral in die ene, omspeelde het die ene als een terugkerende halo, omspeelde het en raakte steeds meer in verwarring zonder precies te weten waarom - wist ook nog steeds niet wat werkelijkheid was of fantasie in het verlengde van die werkelijkheid, ja niet eens of het enig aandeel had in de richting die het gastbewustzijn soms insloeg dan wel of het er zelf door meegestuwd werd, meegezogen. Zo ook nu, ook nu. De steeds groter wordende verwarring van het bewustzijn delend - bij momenten - raakte het onverhoeds, want ongewaarschuwd, in de zuigkracht van een enorm spanningsveld, niet binnenin maar in de nabijheid van het in ontwrichting verkerende bewustzijn. Radeloos heen en weer schietend als een vleermuis binnen de al nauwer wordende ruimte, voorvoelde het meteen wat er ging gebeuren. Voelde het. Aii. . . - . . . - Ach man, je bent zo. . . - Als wat dan? - . . . - Als wat dan, zeg het dan! - Als wat, als wat, als wat, zei hij half huilend, vruchteloos naar betere woorden zoekend. Gelach, bekketrekken, ook van de kameraden. Zag het wel. De machteloosheid om wat hij wou uitdrukken. Hij zei: - Je zit altijd op mij te hakken, alleen omdat ik een beetje met me ene been trek en niet zo snel uit de voeten kan. | |
[pagina 277]
| |
- Je drukt altijd het tempo, niet alleen door je been. - Ik kan niet zo goed meer meekomen, zei hij. Het is me sleepbeen. Ik ben geen masjiene. - Wat mij betreft heb je een kunstbeen, of een pneumatiese boor onder aan je knie, of voor mijn part tussen je benen, als je - - God-god-godverdomme, dat neem ik niet langer. . . ik laat me godverdomme niet langer négeren door jou, alleen omdat je. . . / Poogde het tegen te houden, de onbeheerst aanzwellende drift - er was weer die stof in het bloed die het bevorderde - en trachtte zoals het reeds vaker geprobeerd had het proces of de handeling of de wil ertoe om te buigen door in tegengestelde richting te willen, maar ook nu tevergeefs. Integendeel: juist door de weerstand die het opwierp werd ook de drift sterker. Toen het dit merkte verliet het ijlings het lichaam. . . / De man voetschuifelde op de jongere man toe, de handen naast het lichaam, de vingers gespreid: de rug gekromd als bij een blazende kat, een bult die zwol en zwol tot hij zou barsten en die alle gif en verrottenis en irritatie die erin opgezameld waren in het rond zou slingeren, in het gezicht van de glimlachende toeschouwers, kameraden die tegelijk vijanden waren. . . // Hallo, zeilmakertje. Wat heb je er vandaag weer in gehamsterd, zeilmakertje? / en onderdanig glimlachend omhoogkijken // en in het donker rondzwerven, niet langer zichtbaar verminkt. . . Kom hier, Casper. Geef een hand, Casper. Neem je pet af, Casper, zeg danku danku Casper. . . // En voor het eerst poogde het zich nu zelfstandig te verdich ten buiten het lichaam van een ander, zijn in de loop der tijd al zwaarder en gekonsentreerder geworden kern nog meer samen te persen tot tastbare handelbare materie of bijna-materie, zodat het zich kon plaatsen tegen lichaam en ledematen van de man, zich tegen hem aanvlijen, misschien wel in mensvorm, in zijn exakte kontravorm, waardoor zijn bewegingen zouden worden belemmerd. Tegelijk trachtte het trillingen teweeg te brengen die op het geluid van woorden le- | |
[pagina 278]
| |
ken - de woorden zelf kende het al lang, al lang - met het doel de oudere man te kalmeren, de jongere te waarschuwen en hem aan te raden te vluchten. / En er ontstonden wel trillingen, maar ze waren zo zwak dat geen hoorbaar geluid voortgebracht werd en ook zijn materiebestaan was nog zo gering dat het zelfs niet genoeg weerstand bood om te verhinderen dat: de man, vlak bij zijn gehate tegenstander gekomen, zich vliegensvlug bukte, zijn invalide been losrukte en het ophief, waarna hij het met grote kracht op het hoofd van de ander liet neerdalen. Misschien, misschien dat de handeling er één of twee sekonden door vertraagd werd, maar in plaats van hier althans een lichte voldoening uit te putten voelde het alleen maar teleurstelling, frustratie, machteloosheid, en voor het eerst ook voelde het deze in zichzelf, zij het zwakker dan het dezelfde emoties in anderen had ervaren en zoals het nu ook, van buitenaf, het trillen en schokken van de man ervoer en bleef ondergaan, want eenmaal begonnen bleek het moeilijk te bedwingen of tot bedaren te brengen. Het zag hoe andere mensen toeschoten en de twee mannen van elkaar trokken, de oudere man van de jongere, en met moeite diens handen openden die als de twee tanden van een pijpenbuigerstang om de hals van zijn tegenstander sloten: hoe ze beide mannen kalmeerden, met woorden, rugkloppingen en andere lichamelijke aanrakingen. . . - . . . laat me niet langer. . . - Nee nee. . . hoeft ook niet. . . - . . . volgende keer. . . - Jaja, goed. . . Kom mee, gaan we een. . . Het probeerde zich te ontspannen, zijn wat pijnlijk verkrampte kern weer te ontkonsentreren tot wat deze geweest was, maar ook dit lukte niet. / Nog steeds wat treurig en gefrustreerd (in zich) schoot het verder, een fladderende vleugellamme bewustzijnsvogel - Loop Casper - schiet Casper - / kijken lopen zingen springen Casper - zeg dank u Casper - schiet Casper, schiet - | |
[pagina 279]
| |
/ wervelend om zichzelf (: het), sentrumloos - knedend, karnend, tasters stulpend, pseudopoden die in het zich ontwikkelende krachtveld werden teruggezogen, en daarna weer verder vliegend: overal op zijn willekeurige baan mensen dingen dieren schampend en bij wie/ waar het raakte onthutsing, verbazing achterlatend (: wat, wie?), irritatie (: insekt, blik? wrijven, wrijven), onheimelijke gevoelens (: waarom denk, voel ik dit? - nooit eerder - deze vreemde. . . ooh!), een plotselinge prikkel van bewustzijn veroorzakend (: wist niet dat het ooit in mij geleefd had, of zo geleefd had, zo diep) en / en schoot omhoog, tijdelijk buiten bereik van de zuigkracht van de heftigste emoties: schampte een van de beuken van de Nieuwe Kerk, passeerde rakelings de toren van het Paleis op de Dam, sirkelde een paar maal op de opwaartse luchtwervelingen rond de Munttoren // Wee wee wee. . . // vloog zigzaggend over drukke winkelstraten naar het Rembrandtplein en vandaar naar de spits van de Oude Kerk, een wat onhandige gevleugelde bochel, hechtte er zich een moment aan vast //. . . Wat heb je nou, een karkater of een korrektar?. . . // zweefde, iets in hoogte minderend, enige tijd boven de torens van de Oude Waag: wat kalmer nu en zich tot een grotere rust dwingend // . . . Iedereen vliegt wel eens met een groen takje in z'n bek. . . // - waarna het verder vloog, niet langer fladderend nu: Schreierstoren, Centraal Station; scheerde krijsend en agressief als een meeuw over het roerige water van het IJ, bijna de koele grijze golfjes rakend en weer omhoog, terug naar de buurt waar het uit zwakheid opgestegen was, de Oude Kerk, het Paleis, het Monument //. . . Hij ziet altijd alles, behalve wat ie moet zien, dat ziet ie niet. . . // en daalde met wat grensde aan overmoed en triomf langzaam neer, daalde, omsirkelde drie, vier keer de pyloon van witte steen met de pra- | |
[pagina 280]
| |
tende, slapende, musicerende hippies aan de voet, de bloembakken er omheen, de twee stenen leeuwen: zich vermeiend in zijn zwaarte, de warmte die opsteeg van de aarde en waarmee het doordrenkt werd nu, verwarmd werd / en. . .
En dan weer (soms: nu) heb ik het gevoel dat er iemand (iets) achter mij loopt, als een soort gebochelde schaduw die ik over 't hoofd zie als ik mij omdraai en die al vervluchtigd is voor ik omlaag kijk - weg -, ofwel als ik weer eens om heb gekeken lijkt het of er helemaal geen sprake is van één enkele, al of niet gebochelde schaduw, maar van vele, vele, ja een heel leger van zich vormende en vervluchtigende schaduwen die zich in alle zichtbare portieken en schemerige hoeken ophouden: manlijke, vrouwelijke, gekromde, reumatiese, als in pijn kronkelende schaduwen, verminkte of uitgemergelde schaduwen, dwergschaduwen, vage, onbestemde of snel als in schrik verschietende: klompen zwartsel die vorm aannemen terwijl ik kijk, zich hervormen en weer oplossen in het omringende halfdonker waarvan ze nauwelijks te onderscheiden waren. . . een soort onrustig duister dat alle hoeken en holen van de stad opvult en dat in beroering blijft ook nadat ik ze achter mij heb gelaten en waarvan achter mijn rug een zekere dreiging uitgaat, vooral nu het donker begint te worden. . .
- / en viervoeteren. . . ahhwrrw, ahhwwrrww. . . langs straathoeken, glad van het schurken van mijn voorgangers, de zwoele voeten van de lantarenpalen, de van urine van anderen verzadigde boomschors, autobanden, hinderpaaltjes, bloembakken. . . snuivend, snuffelend in een paradijs van afval, geuren, uitwerpselen. . . de achterholtes van anderen. . . aahhwrw. . . vinden: alles wat goed is, wat niet goed is vind ik niet. . . / | |
[pagina 281]
| |
Omgrenzing en ligging der rioleringsdistricten te Amsterdam 1970
| |
[pagina 282]
| |
zz. . . iee. . . nn / zien. . . aiii. . . en, herinneren (ik) en, denken (ik) en - denken: herinneren (ik) en eten (ik) en menstrueren (ik) en ontlasten (ik) en lopen (ik) en horen (ik) en zeggen (ik, zeg, ik) en willen (ik) en zien (ik, ik) en bewegen (ik) en horen (het, ik, ik) en zeggen - ik: aahh - ah k - bbumm - mmm - mm - kkk - ahk - ah - ahk - ahk - kkk - / Kijk daar, hij heeft godverdomme een oor in z'n bek. . . pak 'm. . . nee 't is geen oor, 't is een vinger geloof ik, of een neus. . . nee godverdomme, het lijkt wel. . . jezuskristusnogantoe, het is niet mogelijk - pak hem, pak 'm! - /
En kruipen: in de donkere ondergrondse gang met in de verte het felle licht van de schijnwerper waar het naar toe wilde - om het te doven? te verteren? te eten? - en terwijl het voortkroop voelde het hoe het zwol, zwart en rond en mollig, tot zijn lichaam de hele ruimte van tegelvloer tot welvende zoldering vulde en, verderzwellend, hoe de spanning in hem toenam en daarmee de druk tegen de wanden en de zoldering: tot hij/het uit de tunnel barstte als een rups uit een cocon of een mol door een grasmat, waarbij het niet alleen het gewelf oplichtte, maar ook de tonnen aarde erboven en de verkeersweg erboven en alles wat er zich op bevond, dit alles tezamen omhoogduwend met zijn machtige rug, waardoor het asfalt over een lengte van honderd meter openbarstte: een spleet die zich snel verlengde en die aarde en puin en auto's en mensen in zich opnam en verzwolg / - en opspringen, loodrecht de hoogte in, langs gevelversieringen en daklijst, de stad- en provinciewapens, de groene geschubde draak met de gespleten tong, het half uit de bovengevel stekende negerhoofd - en hoger, hoger, tot boven het topje van | |
[pagina 283]
| |
de kerktoren met de gouden bol en de keizerskroon erop; en daalde luchtig zwevend weer omlaag, onderwijl in een prachtige gouden sproeiregen op de stad neerpissend, de urinedruppels glinsterden in de stralen van de ondergaande zon, vernevelden, werden zilverig van kleur en daarna al witter en witter; het verschafte hem een zalig bevrijdend gevoel en zijn blaas was blijkbaar onuitputtelijk rijk aan urine. En neerzwevend door zijn eigen nevel - fijn verdeeld en koel nu - veerde hij neer op het straatoppervlak dat van zacht rubber leek of van jong soepel vel; en schoot opnieuw omhoog, iets minder ver nu, maar hoog genoeg om opnieuw een langgerekte genotvolle regen van witte urine op de stad te kunnen laten neerdalen, en opnieuw - En herinneren: Tata-tatata. . . de grote witte glimlach boven mij. . . en lachen. . . tatata. . . en wippen wippen trappelen en/ zweven en zuigen tutu. . . en herinneren: Je moet me maar nemen zoals. . . en: Wie denk je wel. . . en: Soms denk ik. . .
- / Een vrachtauto reed over zijn uitgegroeide tenen, de neus van zijn versleten schoen - hij schopte hem aan de kant - / Duwde de vele auto's die op de stoepen geparkeerd stonden en die hem het lopen belemmerden voor zich uit tot ze zich aaneenrijden in één lange file, de hele gracht langs - en veegde ze toen in het IJ, waar ze als speelgoedautootjes even op het water bleven drijven om dan weg te zinken zonder een golfje te veroorzaken; het wateroppervlak bleef bladstil en stil bleef de vrieslucht om en in zijn hoofd, waarin een paar krijsende kokmeeuwen vlogen en blauwwitte sterren kristalliseerden en een veerpont voer met mensen achter de reling en fietsen en motoren op het achterdek - / En voortjakkeren, hinken, strompelen, - kreunen. . . Aauu! - Nee. . . au! - en slaan / en kreunen. . . Aau! - nee - nee - auu! en slaan slaan. . . het uniform, de knopen. . . | |
[pagina 284]
| |
/ en kreunen kreunen. . . nee! nee!. . . stop!!. . ./ en roepen, luidkeels: Wraak! Burgers! wraak!. . . en: tandeknarsen, gillen, krijsen, schreeuwen. . . Aauu! - stop / en verder golven, deinen - als wier - snuiven: de geur van angst, ongeloof, de haren rechtovereind - de ijle pijnlijke geest van mens. . . en: golven, en uitwaaieren, en meegezogen worden tussen de losse ogen, de oren en oorlellen, de armen en handen, de benen, de tenen en knieschijven, de vrouweborsten, de penissen, de pruiken en haarstukjes, de brillen, de proteses, de kunstgebitten, de nekbeugels en de oormikrofoons, de krukken en blindestokken. . . / En - En hij hief zijn staf en riep met luider stem tot alle vogels des hemels en de heerscharen die hem volgden: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd, om te eten het vlees van koningen, en het vlees van oversten over duizend en het vlees van sterken, en het vlees van paarden en van hen die daarop zitten, etend het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten. . .
In een lantaarnloze hoek tussen twee steunberen aan een zijbeuk van de Oude Kerk stonden twee gestaltes, hun handen bewogen zich als mollen onder elkanders kleren, alle verhevenheden en holen verkennend, onbekommerd voor de blikken van voorbijgangers zo te zien en bijna op het punt zich de kleren van het lijf te werpen, in elkaars hand te urineren, de tanden in smakelijk schoudervlees te zetten, de dijen samen te persen zodat de hand, de vinger er niet meer uit kon. Hij bleef ongegeneerd staan kijken, met brandende ogen van vermoeidheid, alsof er vitaliteit en energie te putten viel uit dit geladen tafereel: zag het heftige schokken van de billen, godkristusnogantoe, voelde de spanning rijzen. Zijn lid be- | |
[pagina 285]
| |
gon zich op te richten. Hij liep snel verder, één hand in zijn broekzak opdat de erektie niet zichtbaar zou zijn. . . / Overwoog of het geen tijd werd om naar huis te gaan.
- / Plantte zijn zwaar beknokkelde vuist tegen de muur van een huis, niet tegen het glas, dat was te gemakkelijk, en drukte even speels, bijna liefkozend door, trok daarna zijn vuist terug en sloeg snel en krachtig toe; de vuist ging dwars door de muur heen als was deze van zachtbord. Een groot gat ontstond waarachter een kamer bloot kwam te liggen, lampverlicht, met een tafel waaromheen drie mensen zaten. Een ervan was zijn chef, de wethouder van volkshuisvesting, een grauwgrijze man met een jongensgezicht en blond haar, een ambtenarenblik in het ene oog, een domineesblik in het andere, waardoor het leek of hij scheel keek. (Aiii - De zegen Gods over de linker zijde en de vervloeking over de rechter zijde dezer stad) Hij plukte de man achter de tafel vandaan en hield hem tussen wijsvinger en duim boven het gat van zijn wijdgeopende mond, onderwijl met hese keelstem iets brommend dat op een gebed leek. De man spartelde van angst boven de donkere spelonk waarvan de witgetande randen zich langzaam sloten. Hij liet hem nog iets verder zakken tot vlak boven de tongriem, de huig en stootte zijn hete adem over hem heen in zucht na diepe zucht. . . Aiii. . . aiii. . . En herinneren - eten (:goed), en: openen (:goed), en: opnemen (:goed), en: sluiten (:goed), en omwenden (:goed), en gaan (:goed), en: denken denken, en: herinneren, en: zien, en: horen (:goed). . . Ggroehr, grroeaww, haaahhrr - oeaauuww, wauuww, hhoegrr, ggraahhrr - en herinneren, horen: Mmmmm. . . mijn toekomst het verleden van anderen. . . Ssst. . . stil maar. . . stil maar. . . Ja, antwoorden komen langzaam langzaam, langzaam. . . ssst. . . stil maar. . . en / tweevoeteren, en lopen en sjakkeren. . . aaahhh - aahhmm - mmm - kkk - aahh - ah - ahk - kkk - bmm - bbmm - oah - ooah - ahk - kkk - kk - k - / | |
[pagina 286]
| |
Draaide abrupt zijn hoofd om, automaties reagerend op wat een borende blik kon zijn of een onbestemde dreiging, maar dat indringender was, materiëler was misschien het juiste woord: het trof hem in zijn nek en veroorzaakte een stekende pijn. Hij speurde om zich heen, ontdekte niets dat zijn argwaan opwekte, maar kreeg opnieuw het onheimelijke gevoel gelokaliseerd te zijn, geïdentificeerd en vastgepind, zonder een mogelijkheid tot ontsnappen, aan wie of wat wist hij niet, al was het gevoel achtervolgd en geobserveerd te worden hem de laatste tijd wel min of meer vertrouwd, vooral sinds die keer in het park, toen. . . Maar dit keer leek het veel definitiever en accuter en het koude zweet brak hem uit. Even was het of er iets verschoof - in de werkelijkheid of in zijn hoofd? - en of alles a-synchroon begon te lopen: de voetgangers wandelden een centimeter naast hun eigen gestalte, auto's, trams, het Monument met de twee stenen leeuwen, het Paleis op de Dam en de andere gebouwen er omheen waar hij schichtig en met bijna schele ogen naar keek, leken een soort doorzichtige schaduwrichel naast hun oorspronkelijke vorm gekregen te hebben, één die ook in de nu maanlichte stadsschemer zichtbaar was, alsof ze bezig waren zich te verplaatsen en de geluiden die hij als met halfdove oren opving hadden een ijle zingende boventoon gekregen die zo sterk was dat deze de oorspronkelijke klank leek te gaan domineren terwijl de ondertoon verdween: ook de klanken, de woorden leken te verschuiven. - Het was een schokkende en beangstigende ervaring. Hij wreef met zijn hand over de pijnlijke plek in zijn nek als- | |
[pagina 287]
| |
of hij daarmee ook het onaangename buiteneffekt kon wegwrijven. En zie, het hielp. Langzaam, millimeter na millimeter, trilling na trilling schoven mensen en dingen weer terug in hun oorspronkelijke gedaante en de straatgeluiden, de woorden die zijn oren opvingen klonken weer normaal. Maar één ding leek verdwenen: de zekerheid en vanzelfsprekendheid van hun vorm; het was of het herstelde evenwicht dat ze bereikt hadden een uiterst labiel evenwicht was dat niet dan met de grootste moeite gehandhaafd werd, terwijl het ieder moment opnieuw verbroken kon worden en dan mogelijk voorgoed. En dit was nog het meest beangstigende van alles. Zich nog steeds onheimelijk voelend en over de zijkant van zijn nek wrijvend zette hij zich weer in beweging. (Ieder beeld is goed, als het maar beweegt?) Had het gevoel dat, als hij maar bleef lopen, er niets kon gebeuren. . . Dan, plotseling nog, alsof het verzadigingspunt onvoorzien bereikt is (:het), een punt in de tijd, een punt in de ruimte, dat door gebeurtenissen en ervaringen lang, lang - hoe lang? een maand, een jaar, een onbepaalde tijdsduur, misschien wel eeuwenlang - voorbereid is en dat langzaam, langzaam is opgezwollen, onzichtbaar, maar voor zichzelf ervaarbaar en dat nu zelfstandig wil worden, een zelfstandig bewustzijn, en zichtbaar wil worden, tastbaar, aanraakbaar, vlees dat. . . Maar het was niet, behalve een turbulente karnende kern, een enigszins uitgedijd punt in de tijd, een wat verdicht punt in de ruimte, zwanger van vaak onvolledige herinneringen van anderen, ervaringen van anderen, bij de gratie waarvan het zich bewust was dat het er was. En voor het eerst (:nu) wilde het, daarom, meer zijn, meer zijn dan dat. En daarom trachtte het zich nu nog meer te verdichten en zo'n hoge konsentratie te bereiken dat het gevoel van materie of bijna-materie dat het toch al had, omgezet werd in werkelijke materie: in wat het wilde worden, vlees of althans bijna vlees, een mens of althans een bijna-mens, maar in ieder geval voldoende ervan, zodat het kon doen wat het wilde, | |
[pagina 288]
| |
desnoods, naar het wist, beperkt in ruimte en tijd, in omvang, struktuur en begrensder en meer dan nu aan één plaats gebonden, maar dit zou het graag op de koop toe nemen; zou er misschien zelfs plezier aan ontlenen, wie weet, zoals enkelen met wie het kennis had gemaakt dit deden en die het, zij het misschien onvolledig, was geweest, maar hoe onvolledig ook, in ieder geval zou het dan eindelijk het gevoel hebben niet alleen iemand of iets anders te zijn maar, wie weet, zichzelf, zoals anderen zich zelf voelden als zichzelf, hoewel niet altijd tot hun genoegen; en terwijl het wist wat het misschien te wachten stond, ook aan pijnlijke ervaringen en gevoelens - / Denkend: misschien kon je terug / - En zich herinnerend: al de ervaringen en emoties die het hadden gestuwd en gekneed en geperst tot het bijna zijn verzadigingspunt had bereikt, al de pijn, de warmte, de woede; de liefde, de vernedering, de opstandigheid; de wreedheid, de pijn; de extase, de pijn; de vriendelijkheid, de vrolijkheid; de trots, de hoogmoed, de lichtzinnigheid; de zelfzucht, de roes, de moedeloosheid, de machteloosheid; de verwondering, de verlichting, de helderheid, de inval; de herinnering en verbeelding van en via anderen ondergaan, waardoor het nu ervoer: een gevoel bijna van oververzadiging, een overweldigend verlangen om voorgoed te worden, dat het op de rand bracht van overstromen. Daarna, als het plaatsvond, voorvoelde het, zou een eksplosie van ontspanning plaatsvinden, een mateloos, uitgebreid en toch op één punt, in één lichaam gekonsentreerd gevoel van welbehagen. Of niet? Even nog schoot het toe, een wolk haast te zwaar om te drijven en liet zich strelen: onderging de langwerpige liefkozingen als smalle, nieuwgevormde spierbundels die rillend over rug, borst, dijen, bovenarmen kropen; liet zich vormen door de warme boetserende handen. Kronkelde. Kromde en rekte zich. Ontstond: deel voor deel: handholtes die borsten vormden, een holle vuist een kloppende, bloedrijke penis, een vingerindruk een warme, vochtige kut of een kleiner hol van achteren, en de eindeloze spierbundels ertussen, over het hele lichaam ver- | |
[pagina 289]
| |
spreid, het gezicht, de ogen, de neus, lippen, wangen, oren, oorlelletjes, haar, hals, kin, hals, borst, buik, kronkelend, aaahhh, en / weg. . . De spanning in hem was nu zo groot dat het bijna niet meer te houden was; het perste, kneedde, karnde, trok samen, ontspande, perste, wilde, kneedde, wilde met al de opgezamelde energie die in hem was, ergens in de stad, op een bepaald punt in de ruimte en in de tijd: kneedde, perste: wilde nog eenmaal, bijna huilend van emotie en verwachting en al enig vocht afscheidend. . . en toen - // En toen, plotseling, kwam het, als één enkele rilling die een schok leek: een omgekeerde laatste zucht van een dode: een zucht die ingezogen werd: aaahhh: het zuchtte diep - en het was, werd: een schok van ontspanning, die onmiddellijk overging in een zwakkere konstante spanning van andere aard, maar voelbaar, tastbaar. Het schuifelde weg, trillend over al zijn nieuwgevormde ledematen. . . |
|