De geboorte van een geest
(2006)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermdEen kadercollage
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een langwerpig eiland van groen, drijvend tussen straatgevels met puien van zwaarwichtige herenhuizen, kantoren, losstaande villa's, die door het gebladerte van bomen en struiken heen te zien waren: een dunne oppervlaktelaag, dobberend op aardgas en uitlaatgassen, meetrillend met het schokken en denderen en ronken van trams, zware vrachtwagens, autofiles: soms - nauwelijks merkbaar - omhooggezogen door de aantrekkingskracht van een overvliegend vliegtuig of de overzeilende maan - gisteren -: het dreef, bijna voelbaar onder zijn voeten, dreef, door de stad. In het park op hun beurt dobberden enkele vijvers en sloten en in de vijvers weer kleine begroeide miniatuureilanden en dobberend gedierte waaronder de onnatuurlijke eenden en zwanen. Rechtop lopend, spelend of liggend in het gras: honderden in kleurige siervodden of kunstzinnige werkkleding gestoken jongeren, behangen met sieraden variërend van ijzeren diademen en abstrakte vingerspeeltjes tot krokodilletanden, leren amuletten, boeddhistenklokjes en kunstpenisjes en -vagina's: speelse vonken, gestold vuurwerk aan lijf en oren, ogen vredig en ingekeerd - zwevend als Jugendstil-sylfiden: halfaardse parkengelen en toch nadrukkelijk aanwezig, even aanwezig als het gras: meest zeer weinig pratend, weinig woorden spenderend, wel fluitspelend, op bongo's trommelend, gitaren bevingerend. Hier en daar kommuniceerden kleine groepen onderling middels vliegende schotels van groen, rood of geel plastic, hun soms kunstmatig verruimde bewustzijnen als zwermen muggen of ballonnen dansend boven hun hoofden - liefelijk - het park vol kleine ondergaande zonnen, verschietend tussen het gebladerte, tussen houtduiven en mussen, brood etende meeuwen en de éen, twee felgetinte tropiese vogels die door lucht en geboomte flitsten, ontsnapt uit een privé-kooi of dierentuin - liefelijk, paradijselijk - en hoe reëel ook, het hele tafereel leek bijwijlen meer op binnen- dan buitenwereld, maar misschien lag dit aan de warme atmosfeer, het licht dat tussen de bomen in het park hing of aan zijn op dit moment welwillende, vredig gestemde blik. . . Ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der hier en daar op de gazons of door de struiken heenschemerend het geel en blauw van kleine trekkerstentjes, de vlammen van verboden vuurtjes, gestookt van droge takken en dode kranten. Enkele halfwilde eenden hadden in de vijvers een veilig domicilie gekozen, zeker van hun voedsel, maar soms al zo welvaartsvet dat ze nauwelijks meer konden vliegen. En bomen, bomen. Aan de rand van de vijver stond een majestueuze treurwilg waarvan de takken met hun honderdduizenden blaadjes als groene gerekte zomerseizoentranen tot ver over het water hingen. Het water eronder was bladstil en er lag een dun witachtig waas op waarin enkele donzige pluisjes dreven. Een fontein spoot afwisselend korte en lange stralen water de lucht in als een reusachtige kollektieve urinade van natuurvrienden - het water viel in parelende zuurstofrijke bogen terug naar het moederwater: de elektriciteit die aldus opgewekt werd maakte de mensen vrolijk, net als bij watervallen en onder de douche: sommigen gingen er van zingen.
Ze wandelden verder, de grote vijver rond, ontspannen. Zowel hier als aan de walkant van een paar kleinere vijvers verderop zaten bejaarde hengelaars als oude, zwartgelakte tuinkabouters, roerloos voorovergebogen op hun opvouwbare stoeltjes naar hun dobbers te staren met naast zich in het gras tas, termosfles, visgerei - alleen voor 65-plussers was vissen in de parkvijvers toegestaan, alleen kinderen en bejaarden mogen spelen - en terwijl hij keek zag hij een van hen een eend vangen, een verhaal dat hij vaak als waar had horen vertellen, maar dat hij nu in werkelijkheid voor zich zag: de eend had het aas van brood doorgeslikt. Tussen hengelende tuinkabouters en hippies dartelden veel honden, meest rashonden, bovenhuishonden, velen helaas te zwaarlijvig - sommige tekkels sleepten bijna met hun buik over de grond -, maar eenmaal buiten renden en stoeiden ze uitgelaten, zaten elkaar als snelle platoschaduwen achterna over de gazons, zich als het ware bewust van het erfelijk recht dat ze bezaten hun uitwerpselen hier te mogen depo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neren waar ze wilden: honden, neurotiese honden, speelgoedhonden, onwaarschijnlijke honden, doorzichtige honden, Meisznerhonden, vestzakhonden, erotieke honden, honden - Passeerden een met struiken omheinde kinderspeelplaats met in het midden een ondiep vijvertje van sement, lage ronde stenen vlak boven het wateroppervlak om over te lopen, in het water enkele niet van echte te onderscheiden kunsteenden; bij de uitgang een zandbak vol engelachtige doe-het-zelvertjes, vechtersbaasjes, zandgooiers, vér-pissertjes in blote witte broekjes, televisie-engeltjes en 100% natuurtalentjes als op reklamespotjes, samen een geluidsvolume voortbrengend als een op volle sterkte schallende luidsprekerwagen. Een klein jongetje liep met een eend-op-wieltjes achter zich aan over het pad, de snavel van de eend ging open en dicht en zei: kwekkwek. Naast haar moeder op een bank zat een ongeveer negenjarig meisje met een negerpopje op haar schoot, het was een seks-instruktiepopje en ze legde aan andere kinderen uit hoe het allemaal in elkaar zat: even zijn pas inhoudend zag hij een klein zwart piemeltje van zacht plastic waar ze met haar wijsvinger tegen tikte - de zwarte kleur diende waarschijnlijk voor de vervreemding of om de seks onwerkelijk te maken -, de kinderen lachten, de moeder ook; een ander liep met zijn vuistje om een ijshoorn geklemd waarvan het zachte ijs afdroop - hij keek het enige tijd geïnteresseerd aan en ging toen op de grond zitten om het gevallen ijs op te likken -
In het midden van een klein verblindend groen grasperk langs een van de smallere vijvers vlijden ze zich neer. Hij liet haar de picknickmand uitpakken en het eetlaken uitspreiden op het pas gemaaide gras. - Kleed je nu uit, zei hij. Ze trok haar paarsblauwe rok met de gezwollen stuit en de lange tournuresleep uit - het fraai bestikte lijfje, de lange onderrok - geen borstophouder - hing haar luifelhoed met veren en kunstbloemen aan een struik en zette zich op het gras, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naast het blauwe tafellaken met het omgevallen hengselmandje waaruit overvloedig vruchten en kleine luxebroodjes rolden, haar gave ronde billen op een hoek van een ander blauw, gedrapeerd kleed, het klassiek prachtige, vlezige naakt vleeskleurig afstekend tegen het blauw en grasgroen en de donkerbruine jas van zijn metgezel en zich bewust daarvan: de lichtgebogen rug recht, dijbeen en onderbeen vrijwel rechthoekig opgetrokken, de gebogen arm met de knik naast de knie, kin in hand, de volmaakte maagdenburger halve bol onder de bovenarm; op de tors het al even vlezige gezicht met de volle, volrode onderlip. Hij lag geleund op zijn linkerarm, de benen gespreid, het rechter lichtgebogen, in zijn blanke linkerhand de wandelstok, op zijn hoofd de baret met pluim, kijkend naar zijn gezel en zijn vriendin die naast hem zat en zich uiteraard eveneens bewust van de bijna onwerkelijk-idylliese situatie, de kleurschikking, de zachtheid van zijn zwarte fluwelen jas, zijn volle baard en rode das eronder. Het donkere gezicht van zijn gezel omlijst door smalle satyrbaard, bakkebaarden en weelderig golvend haar keek niet naar hem, evenmin als zijn blanko vriendin, maar beiden zagen zijwaarts alsof ze in de lens van een camera obscura blikten of naar een oog achter de lens. Hij stak bezwerend zijn beringde hand uit, zei: - De mens moest weer meer met de natuur, dwz. zijn natuurlijke omgeving, in harmonie leren leven. Hij: - Welke natuur en welke mens? Noch de mens, noch de natuur zijn meer natuurlijk en de natuur is niet meer de natuurlijke omgeving van de mens; omgekeerd is de natuurlijke omgeving van de mens niet meer de natuur. Hij: - Ergo, kan de mens niet meer in harmonie met de natuur, zijn natuurlijke omgeving leven. Hij: - Alleen wanneer zijn onnatuurlijke, dus voor hemzelf gevormde omgeving voor hem tot natuur wordt. Trouwens, wat is natuur nog in dit land, wat is natuurlijkheid? Dit hele park is aangelegd, niet natuurlijk gegroeid en in heel Nederland staat sinds lang geen boom meer die niet is geplant. En toch doet de natuur hier voor veel mensen natuurlijk aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij: - Men zou onderscheid kunnen maken tussen natuurlijke en onnatuurlijke natuur. Hij: - Waarbij de onnatuurlijke de meest normale, de meest natuurlijke is. Hij: - Wat denkt u van deze stelling: De hoogste vorm van onnatuur en kunstmatigheid is die waarin de mens deze zonder schade - en het liefst met profijt - als natuurlijk ondervindt. Hij: - Zij lijkt me in wezen niet onjuist. Maar - Zij: - Waarom kan een mens niet meer natuurlijk zijn? Hij: - Omdat de mens het nu eenmaal niet meer is, sinds hij mens geworden is, het is zijn wezen. Zij: - Is dat nu wel zo of zeg je het alleen maar om te konverseren? Hij (lachend): - Doe ik dat dan wel eens? - Nee, zelfs een boer is niet meer natuurlijk. Het meest natuurlijke in Nederland is een boer die koeien houdt in een park, zoals hier. Ze hoorden de dieren verderop in de grote weide loeien, een landelijk geluid midden in de grote stad en dus aardig. Glimlachend, hoofd in revérence: - Vrouwen natuurlijk uitgezonderd. Hun naakte natuur, het vrouwennaakt is de hoogst denkbare en voorstelbare vorm van natuur. Zij: - Zolang zij niet praten en denken. Hij: - Zodra zij praten en denken zijn zij gelijk aan ieder ander mens. Dan worden alle mensen zusters. Zij: - Of niet. Hij liet met welgevallen zijn incestueuze blik over het fraaie naakte lichaam weiden, weerhield zijn hand met moeite. Keerde terug tot het tema. (Geestelijk voedsel.) Hij: - Er is een sociaal denker die zegt dat de mens zijn omgeving moet veranderen wil hij zichzelf kunnen veranderen. Hij: - Hij zegt het dacht ik iets anders. Maar afgezien daarvan, de mens z'n omgeving is iets anders dan alleen maar natuur, landschap. Het gevaar bestaat zelfs, wanneer men de natuur verandert, dat men dan meent zijn hele omgeving veranderd te hebben en niets is minder waar. De natuur veran- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deren is iets waar we in Nederland sinds onheuglijke tijden mee bezig zijn, maar onze omgeving beheersen doen we niet. En in zoverre zijn wij een produkt van een foute, onbeheerste situatie, niet alleen van een onnatuurlijke. Hij: - Kan zijn. Maar een feit blijft - afgezien dat de mens een produkt is van zijn uiterlijke situatie - Zij: - Waaronder zijn ekonomiese - Hij (verbaasd): - Hoe weet jij dat? Je kent zelfs het woord?... afgezien daarvan, is het een feit dat hij zijn nieuwe natuur niet bij zijn nieuw gevormde omgeving heeft weten aan te passen - Hij: - Of zijn omgeving niet bij zijn nieuwe natuur - Hij: - en het is de vraag of hij dit volledig moet doen, het een of het ander, of allebei - Hij: - Misschien is zijn nieuwe natuur alleen nog maar een overgangsnatuur - Hij: - naar een werkelijk nieuwe natuur - Hij: - in een werkelijk beheerste omgeving - Hij: - Misschien bestaan we wel niet - Hij: - of nog niet. Hij: - Misschien is het zelfs goed dat we niet bestaan - Hij: - en mogelijk nooit zullen bestaan. Hij/zij/hij: - Kom tot u zelf, zei ik tot iemand; maar hij kon niet, hij was niemand. Ze lachten, de mannen het meest. Feest der herkenning. Iemand. Niemand. Met zwellende kikkerlongen zoog hij de frisgroene lucht in, vlak boven het natuurlijke, natuurlijk gegroeide gras. - Aah, het leven is goed, zei hij. Zei: - Mijn tweede natuur voelt zich in volmaakte harmonie met zijn gekweekte omgeving - hier. Uit één van de aan het park gelegen herenhuizen klonk pianomuziek - zo te horen van de bovenverdieping en goddank geen Chopin of Liszt, maar Bach. Hij herkende het stuk. Glimlachte. Het liep tegen het einde. Het heldere klankenspel leek op een miniatuurcarillon; zwermen witte vlindertjes, klankinsekten dansten om zijn hoofd, tinkelend onder een glazen, alles isolerende stolp. Het leven op dit moment | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was zelf één grote glazen stolp van nauwelijks meer-dan-lucht waarin alles als lucht en licht en kleur bestond - ook hij - doorzichtig en helder en met als enige klank deze: de laatste der Goldbergvariaties, een van de volmaaktste komposities ooit geschreven. Glimlachte opnieuw. / Het leven was goed. Hoe goed? Men moest zich niet alles afvragen; sommige antwoorden hadden geen vraag nodig, duldden geen vraag. Het ongeluk was dat de mensen zich soms vragen stelden terwijl ze het antwoord allang wisten en ernaar leefden, of niet wisten en er toch naar leefden. Of niet? - Nu niet; nu was het leven goed. Hoe goed? Goed. Hij glimlachte en neuriede het slot mee. Een quodlibet.
Midden tussen de verkeerstrillingen van de stad, waar het zoals gewoonlijk weerloos aan overgeleverd was wanneer het vrij rondzwierf, niet gebonden aan een lichaam of aan andere geleiders of halfgeleiders, kruiste het enkele bolletjes trillende lucht die door hun helderheid en intensiteit de suggestie wekten van bijna-meer-dan-lucht te zijn, hoewel, in feite was het vooral hun onderlinge struktuur die de indruk van een bovenmate grote helderheid en zuiverheid wekte: de tegelijk komplekse en doorzichtige relaties waarmee ze tot elkaar stonden, elkaar opvolgden, achtervolgden, inhaalden, overtrilden, maar nooit verstoorden of ook maar stoorden. Het was een buitelend, hilaries spel, waarvan het steeds wisselende patroon op zichzelf al een grote bekoring uitoefende, een bekoring zo groot dat het er zich na een korte tijdsduur al invoegde en mee begon te trillen, bijwijlen springend van het ene verklinkende trillingskristal op het andere áánkomende om niet te ver de ruimte in te vliegen en te veel aan intensiteit en sterkte in te boeten. Het was volmaakt, een volmaakt aangename ervaring: ontstaan en zijn tegelijk en als vorm (van zijn) zowel perfekt en afgerond als voortdurend in wording: de meest volkomen vorm van zijn: een staties worden en een dynamies zijn ineen. Het volgde de reeksen intervallen terug naar hun oorsprong, als het ware zichzelf anticiperend, doordringend in zijn vóór- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaan, of nog beter, in zijn vóór-wording die tevens weer een even volmaakte sensatie van zijn teweegbracht, verspringend van kristal naar voorgaand trillingskristal: aldus zijn eigen wording terugvolgend tot het de bron ervan vond: de plotselinge versmalling, de afzwakking van zijn kracht en verder terug: de naald, de punt die de oneffenheden in de groeven aftastte: de groeven: de oneffenheden, meer niet, dood materiaal. Maar eenmaal trillingloos liet het zich onmiddellijk weer versterken, zwol in kracht en volume en buitelde de kamer in, gericht op het hoofd van de luisteraar en luisterde: via de gehoororganen onmiddellijk de verrukking ervarend om wat het hoorde, vrolijk in bloedsomloop en geest. Glimlachte. Ook na honderd keer luisteren een van de meest transparante en opgewekte komposities die hij kende: pure klankmatematika, niet berekend maar intuïtief gekalkuleerd en omgezet in pure trillingsvreugde. Muziek. Tegen de melancholie en het calvinisme. Graaf kon niet slapen - liet monter muziekstuk komponeren om slapeloze nachten door te komen. Bach koos opzettelijk de variatievorm - variëren om de nacht door te komen - tegen de melancholie: het clavecinisme. Glimlachte. O San Sebastian Bach. Hij sloot niet de ogen, maar keek in het klare parklicht, het groen van de boomkruinen. Ja. Ja. Ja. En vloog weer de ruimte in, het venster uit, over het park, in punt na punt na contrapunt, zijn bestaan spelend, als spel, spel, zichzelf eindeloos variërend, herhalend: andere, heftiger, venijniger trillingen kruisend - verkeersgeruis, radiosinjalen, vogelgepiep - tot het in sterkte afnam, ijler werd of tegen een muur botste en daar tegengehouden werd door de dichtheid van het materiaal - waarna het achterwaarts terugsprong - razendsnel - en dit herhaalde en herhaalde: dan als een vlinder, nee als een zwerm vlinders buitelend boven het bewustzijn dat het herkende omdat het er vaker dan van enig ander bezit van had genomen en dat daarom min of meer vertrouwd was geworden. Het zette het soms als het ware voort (: als vorm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zichzelf of zelf een voortzetting ervan?) - soms; soms ook had het 't gevoel zo gekonsentreerd te zijn geworden, zo bijna-konkreet en geladen door wat het ondergaan had dat het - terugkerend in hetzelfde bewustzijn of overgaand naar een ander - meende er zelfstandig op in te kunnen werken, onafhankelijk van de wil en het bewustzijn van de gastheer. Het vlinderde neer en / Glimlachte. De laatste variatie. Quodlibet, ‘Kraut und Rüben haben mich vertrieben. / Hätt' mein’ Mutter Fleisch gekocht, so wär' ich länger ‘blieben.’ Einde.
Eten. Ze aten zwijgend. Carpe diem. De rust. De bomen. Over de paden gleden de paren, de kostuums en crinolines, veerden de eenzame wandelaars-met-wandelstok en in de lucht wervelden de parasollen, sirkelden de bewustzijnen als hemelsblauwe en roze zonneschermen. Carpe diem.
Na het déjeuner: voldaan en zelfvoldaan, rozig van de wijn. Hij nam zijn wandelstokje weer in de hand en duwde er haar ietwat neerhangende borsten mee omhoog, gaf er speelse tikjes mee tegen de tepels zodat ze opzwollen als vingertopjes van baby's en donkerrood werden, bijna nog roder dan het natuurrood van haar wangen en lippen. - Aah, het leven is goed, zei hij. Kietelde met de punt van zijn wandelstok in haar navel. Het had het gevoel dat er een verkeerde spanning ontstond en dat er iets heel scheefs zat in de situatie - het was o.a. op te maken uit een licht misprijzen in de ogen van de aanwezige derde en ook, maar minder, uit die van de jonge vrouw achter wier bevroren glimlach een heel ander gevoel schuilging. Het sprong over naar de jonge vrouw en wist onmiddellijk welk gevoel. Het probeerde de lippen van de jonge vrouw te doen welven, de stembanden te spannen in de juiste stand om aldus de woorden uit te lokken die zij/het wenste, de klanken als het ware oproepend. - Het leven is goed, herhaalde hij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Voor mij niet, zei ze. Hij schrok, keek haar aan met de blik van een verongelijkt 19de-eeuws kind van welgestelde ouders, aan wiens wensen, ook door het dienstmeisje, altijd is voldaan. - Waarom niet? - Wat niet? - Je zei: voor mij niet. - Dat heb ik niet gezegd. Onderzoekende blik, weifelend, half opgelucht. - Niet? Ik. . . O. . . De sardoniese glimlach van de bevriende derde. - Hm, zei hij. Dacht: Ik heb haar onlangs nog tien rijksdaalders gegeven en alleen dat al geeft mij het recht op tevredenheid, een tevreden gevoel. . . / Maar ineens rees in hem een onverklaarbare aandrang om zelf de kleren van zich af te werpen en naakt naast haar te gaan zitten. Hij kreeg het er warm van, frunnikte al aan zijn das. Trok zijn hand als door de knoop van de das gebeten terug, maar merkte toen hoe zijn beide handen zich vervolgens zelfstandig naar de voorpanden van zijn jas begaven met de intentie het kledingstuk van zijn schouders te trekken. Hij stond abrupt op. - Kom, zei hij, kleed je aan, we gaan naar mijn kamers. Als je wilt, voegde hij eraan toe. Toe, vlug. Ze knikte. Maar nog voor ze zich helemaal ingesnoerd had verliet hij gehaast de lommerrijke plek, iets onverstaanbaars mompelend tegen zijn vriend en repte zich door het park in de richting van de hoofduitgang, tussen de parasols en de fluwelen kostuums, de dansende crinolines en gelakkeerde wandelstokken, langs doodstille hengelaars en kleurige hippietentjes, zwermen glimlachende bewustzijnen die zich al maar uitbreidden en rakelings langs hem scherende vliegende schotels, zonder zich nog te bekommeren om vriend en maîtresse, nerveus en gejaagd en met het voortdurende gevoel dat hij achtervolgd werd, door iets onbestemds dat tegelijk in hem en buiten hem was en dat de pressie op hem langzaam deed groeien om zich naakt uit te kleden, zichtbaar voor ieders ogen, en het angstzweet brak hem hoe langer hoe meer uit. Hij kreeg hartkloppingen, wierp zo nu en dan schichti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge blikken om zich heen en over zijn schouder om de bron van zijn onbehagen (buiten hem) op te sporen. Tjezus, ik hoop dat ik de uitgang haal, dacht hij, ik moet er niet aan denken. Balde zijn handen tot vuisten en stopte ze in zijn zakken, de nagels in de handpalmen geperst. O god. De hartkloppingen namen nog toe en tegen de tijd dat hij de smalle slurf van het park die naar de uitgang voerde bereikt had liep hij bijna op een sukkeldraf. . . Wee, wee, die benedictie Godts staet over die rechter ende die maledictie over die slincker zijde deser stadt. . . Hijgend en bijna struikelend over de stenen drempel tuimelde hij door de uitgang naar buiten waar het stadsverkeer was. Zijn hartkloppingen hielden meteen op, maar de stad werd van de ene sekonde op de andere donker.
- / en verder golvend, nog natrillend in zijn kern door de tegenstrijdige sensaties die het teweeggebracht had en waarin het tegelijk had gedeeld en die hem nu in hoge mate verwarden omdat ze reëler waren geweest dan ooit tevoren, poogde het te achterhalen wat het had meegemaakt in de anderen: meegedacht, meegevoeld - het - maar nu buiten het lichaam van een ander en onafhankelijk van diens bewustzijn. Het trachtte de losse onsamenhangende en snel vervluchtigende beelden die achtergebleven waren te verbinden, steeds nieuwe kombinaties vormend, zodat het leek op het gebeuren dat plaatsgevonden had, een gebeuren waarvan het nog maar een onduidelijke notie had: een meer elementaire. Maar het lukte niet: er was te weinig verband of een te willekeurig, dat geen herkenning opriep en wat er was wekte geen emotie of slechts een zwakke, krachteloze, die in niets te vergelijken was met wat het in werkelijkheid had ondergaan. Even later werden ook de losse beelden vager en ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dwenen: bijna. . . Wat achterbleef, zoals altijd, was een bezinksel dat althans iets bevatte van wat het had meegemaakt en dat niet meer weg te leven was door andere ervaringen - weinig, weinig, maar steeds meer, totdat -? / en fladderde verder, richtingloos, lispelend (: bijna), lippend (: bijna, bijna) . . . woa - zzm - binnk - ooa - dettk - zzm - woa - ooa - trrt - tt - ttzz - woa - zzm - binnk - ooa - woa - zzm - mmm - woah - bnn - woa - zmm - mmm - krrt - woa(?) ooa (?) - krrt - bmm - zzz - kkk - mmm - nnn - bbmm - kkk - bnn - ooa - ooa - zzmm - / Mmmmmaarr. als. mmijnn. vriendin. er bij zit - dann is hij nog niet binnenn - mijn eerste man dan - of hij zegt: ‘Nou zeg!’ En dan mijn vriendinn: ‘Hoe bedoelt u dat?’ En dan hij weer: ‘Breek me de bek niet open, mevrouw!’ En mijn vriendin: ‘Is dat zo.’ En hij: ‘Wat zeg ik? Spreek op Mijn! zeg ik de waarheid of niet!’ En dan mijn vriendin weer: ‘Het is toch wat hè!’ - 't Is allemaal ouwe koek voor d'r hoor, maar als ze het van een ander hoort, is het steeds weer nieuw. En mannen onthouden desnoods veertig jaar! / en verder. . . aahh - bbmm - aahh - ah - bbb - zzz - zzie - iee - mmm - nnn - aahh - ah - ttt - ta - ahk - tah - tatah - ah - tata - ahk - kkk - zèh - zèh - kkk - zgg - zggaahh - aahh - tàt - tatah - tatah - ah - ahk - aahh. . . /
. . . Een paar oorbellen aan de oorlellen doen, een ring in de neus, de huid zwart verven. Dan een bankgebouw binnenstappen, een handvol schelpengeld op de toonbank leggen en zeggen: ‘Wilt u dit voor me inwisselen tegen nederlands geld?’. . . het begin van de honderd duizend (: een cent). . . | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaja. . . de arme mensen moesten nu maar eens de centen hebben. . . Soms denk ik. . . Ik doe. . . ik doe. . . ik doe het zelf. / U bent fijn bezig. In uw avonduren. In het weekend. / Dat ontspant. Dat geeft voldoening. Kortom: u bent een doe-hetzelver. / . . . En toen zei hij. . . Toen wij zo jong waren maakten we revolutie op papier; tegenwoordig staan ze alleen maar met papieren vliegtuigjes te gooien in het Vondelpark. . . En wat dan nog?. . . En zij: Nee nee nee, ik ben niet die ik ben, waarom zou ik ook. . . En de ander: Alle mensen zijn altijd hetzelfde. . . En hij: Zo is het. . . De ene mens is de andere niet. . . En nummer drie: Ideologie is alleen vies vanwege die ie en verder nergens anders om. . . En zij: Zal ik hem een derde oor aannaaien?. . . En nummer vier: Zij die het kind met het badwater hebben weggegooid en de nageboorte in de wieg gelegd (Louis Paul Boon). . . En hij: Soms denk ik. . . Nee, je moet niet zoveel. . . Maar toch. . . denken. . . En dan denk ik. . . Waar de mond vol van is, loopt de endeldarm van over. . . En nummer drie: Veronderstel dat een paling ook voortbestond na zijn dood. . . En hij: Zelfs de doden in dit overbevolkte land zijn nog decennia lang asociaal. Ze nemen teveel plaats in nadat ze eerst teveel kinderen hebben verwekt. . . En hij: Soms denk ik. . . En zij: Het verleden nadert ons hoe langer hoe dichter. . . | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nijkerk, 8 Februarij 1844.Aan de redactie der waarachtige physiologie enz. M!
Met genoegen ontving ik Maandag l.l. het eerste nummer van uwe Physiologie; ik ben het volkomen met uwe stelling in dit, meerendeels slechts als inleiding dienende nummer eens, en vooral omtrent het idée der tegenwoordige eeuw, daar deze wel met den tegenovergestelden naam van: ‘verlichte of heilaanbrengende’ mag bestempeld worden. Dit was dan ook mijne gedachte, eenige dagen geleden bij het lezen van eene advertentie, door zekeren Apotheker á costy in het Handelsblad geplaatst, waarmede hij aan het publiek bekend maakt, en zoo veel mogelijk aanprijst, zijne sigaren Anti-syphilitiques; en wel niet alleen ter genezing, maar tevens als voorbehoedmiddel tegen de geheime ziekten, die ten gevolge van wellustigheid ontstaan; waarlijk, de vindingrijkheid dezer eeuw mag van dien kant wel bewonderd worden! maar tevens is het te bejammeren dat dezelve den Esculaap zulke middelen doet uitvinden: eensdeels zoo het mij voorkomt, om de losbandigheid en den wellust welke helaas tegenwoordig reeds zulke algemeene vorderingen gemaakt hebben, onder de meergevorderde jongelingschap, hoe langs hoe meer voort te planten; en wel door de onbezorgdheid welke er door het gebruik van de zoo onfeilbare sigaren, (zij zijn dan werkelijk, is zulks bewezen, zoo onfeilbaar?) op aanraden van den Apotheker, welken wij tot onze groote vreugde niet persoonlijk kennen, doch wien wij, daar hij toch weinig te doen schijnt te hebben, anders zou hij zich immers niet met zóó iets inlaten, aanraden, om, even als vroeger die Joodsche kiezentrekker, op de Botermarkt met eene chais te gaan staan, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(zoo wat in den smaak als vroeger de kwakzalvers,) daar hij alsdan welligt nog wat zoude verkoopen; geen fatsoenlijk man toch zal nu in zijn huis kruipen, uit vreeze dat een voorbijganger hem voor des Apothekers (o, schande voor dien naam!) toonbank ziende staan, in den waan zoude kunnen geraken, dat hij hulp of voorbehoedmiddelen zocht. Tweedens, is het te bejammeren, dat het, zoo door onze voorouders als door velen van onzen tijd, zoo geliefkoosde tabakskruid, hiertoe misbruikt wordt, wat moet het gevolg daarvan worden? - Wel, niemand zal meer sigaren durven rooken, daar men hier in mijn eenvoudig stadje, elkander reeds vraagt: ‘Het is immers geen Beertje?’ - ook zoude ik aan de zetters der Patenten ten uwent wel eens in overweging willen geven, of de verkooper van die sigaren, niet tevens bij zijn Patent als Apotheker, ook dat van Tabakskooper moet voegen. Mij dunkt dat dusdanig iets wel een plaatsje in uwe Physiologie verdiende; wie de held dezer geschiedenis is, is genoegzaam uit de couranten bekend. Met achting UED. DW. DN., Jan TABAK.
Waarachtige physiologie van Amsterdam, en van de meest bekende van Amstels ingezetenen, Eerste jaar, te Amsterdam, bij P.J.W. de Vos, 1844. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De goudsmid, huichelaar, onmensch, heeler en hoereerder.De persoon, welke de volgende ondeugden bezit, woont op eene gracht; denk evenwel niet, waarde Lezers! dat wij bedoelen op de Prinsengracht, tusschen twee welriekende straten; doch zoo veel kunnen wij toch wel zeggen, dat in zijnen naam meer medeklinkers, dan klink letters bevat. Hij is:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na al het bovenstaande, dat waarheid is, ter neder geschreven te hebben, vragen wij met de hand op het hart, of zulk een, die daarenboven, het door het heelen van gestolen goed verkregen geld in dronkenschap en ontucht, tot merkelijke benadeeling zijner wettige kinderen, verteerd, niet de man is, die, zoo iemand, door ons niet alleen aan den schandpaal moet gezet, doch daarenboven gegeeseld, ja! gebrandmerkt worden.
Waarachtige physiologie van Amsterdam, ii, ws. 1845.
De gelijkmatige, aangenaam aandoende spanning - in de breuklijnen en kontaktpunten (lassingen, schroeven, verbindingsarmen, diagonale steunen) de aanzienlijk grotere spanning als een (zichzelf) voortdurend gelijkblijvend avontuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Konstateren: een mens, een mij vreemd, vreemd element. Zijn impulsen. Mens. Reageren/doen: openen. Reageren/doen: sluiten. Reageren/doen: snel overspringen: niet weten. Nieuwe impuls, goed: wenden. Stop. Nieuwe impuls: goed: neerleggen. Reageren/doen (goed): openen. Reageren/doen: sluiten. Nieuwe impuls, goed: omwenden. Reageren/doen: openen. (goed). Reageren/doen: sluiten (goed). Opnemen (goed? - goed!). Wenden, stop. Neerleggen (goed). Openen. Terugwenden. Stop. Sluiten. Opnemen. Wenden (goed). Zacht trillen, gonzen: goed. Niet-weten: goed. Niet-denken: handelen (: goed) - reageren (: goed). Spanning: konstant, goed: normaal. Goed. En reageren, bewegen / doen. Openen (ja). Sluiten (ja). Openen (ja). Omwenden (ja). Stop (ja). Neerleggen (ja). Openen. Omwenden (ja). Stop (ja). Sluiten. / Opnemen. Omwenden. Neerleggen. Openen. Omwenden. Sluiten. / Opnemen. Omwenden. . . // Even een happie adempauze. . . in de baas z'n tijd. . . is uiteindelijk ook mijn tijd. . . 't ding loopt als een trein. . . Even een happie lezen, kan blindelings. . . als die etter 't maar niet weer ziet, is goddome nog erger dan de hotemetoot met z'n drollenvanger. . . / - En beste kerel, loopt ie goed? / - As een trein meneer. / - Goed zo, goed zo. . . /Gaat in het weekeinde vast jagen op z'n eigen kunsteenden. . . Kunnen niet wegvliegen. . . Maar die kolerelijer vlieg ik nog es een keer goed aan, duw z'n uitgestoken arm tussen de masjiene in plaats van een staaf ijzer. . . arm als spaak in het wiel, haha. . . // Even 'n happie kijken wat Arie gezegd heeft, de brutale hond. . . durft alles eruit te flappen. . . niet bang eruit gelazerd te worden zoals. . . Schrijft nog gedichten ook tegenwoordig. . . En plotseling stonden alle masjienes stil. . . Jawel, lauw loenen, op zondag zeker. . . / Daar komt ie goddomme al weer aan die etter. . . Twintig jaar jonger dan ik. . . Alleen omdat ie. . . Had 'm laatst mooi tuk. . . / En opnemen (:goed), en omwenden (:stop), en openen (:goed), en neerleggen (:goed) en sluiten (:goed) en om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wenden (:goed, stop) en openen (:goed) en sluiten (:goed) en opnemen (:goed), en /
. . . O ja, ik ben met weinig tevreden - een goed maal op z'n tijd, een pilsje bij het eten, een paar borreltjes vooraf, een sigaartje zo nu en dan, een niet te grote auto, een kleine kollektie grammofoonplaten, een eenvoudige kleurentv, een leuk kamerbiljart, een paar niet te dure werphengels, een aardige paperback, o ja, ik ben met weinig tevreden. . . En jij?. . . Ik ben met. . . ik ben. . . Zo is het. . . met alles akkoord. . . Akkoord: van raadsels alleen kan een mens niet leven. . . En - gelijk heppu -: De meerderheid heeft niet altijd gelijk. De meerderheid heeft alleen gelijk als de meerderheid gelijk heeft, anders heeft de minderheid gelijk. . . En nummer drie: Natuurlijk, natuurlijk, zelfs een parkwachter raakt op de duur vervreemd van de natuur. . . Akkoord, gelijk heppu. . . En nummer drie over nummer vier: Net iemand. . . net iemand die. . . Als ie een stier ziet denkt ie dat ie geen melk meer kan geven omdat de uiers ineengeschrompeld zijn; hij, de koe, is nutteloos en moet dan maar geslacht worden. . . Daarom. . . Wat? Wat zei ie? - Weet ik niet, het ging niet over mij, dus heb ik niet geluisterd. . . Niet?. . . Nee hoor, je moet me maar nemen zoals ik ben. . . ik ben nu eenmaal zo. . . En hij: Let op m'n woorden: als ik zeg, het woord is een lekker stuk vlees geworden, dan bedoel ik. . . En zij: Die man heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
z'n leven grondig gerepeteerd alvorens het te beginnen. . . En: Hij is nog steeds de slaaf van z'n naam. . . En: Ieder beeld is voor hem goed, als het maar beweegt. . . En hij: Zijn hele hebben en houwen gaat in een holle kies, met inbegrip van wat in z'n hoofd zit. . . En zij: Als je jezelf belt krijg je altijd de in-gesprek-toon. . . En hij: Zo zie je maar weer, individualisme maakt ook niet gelukkiger, nog minder dan geld. . . En zij: We hebben weer eens gewonnen met o-o. . . en: Dat wordt weer huilen met 1 oog. . . En hij: Soms denk. . . En zij: Het verleden nadert ons hoe langer hoe dichter. . . En hij weer: Jouw toekomst wordt het verleden van anderen, mijn zoon. . . En zij: Ik durf die poster niet in de ogen kijken. . . En hij: Antwoorden komen langzaam, lieveling. . . En zij: Zelfs mensen hebben soms iets menselijks. . . En toen. . . ongeboren vrucht maakt vuist!. . . En toen - / | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ware duivelin op aarde.Woont er op de Overtoom, buiten de gebiedpaal, en alzoo onder het distrikt van Nieuwer-Amstel in een onverwacht huis een man, wiens geboortenaam gelijk is met een trekvogel, die eens in het jaar ons landje bezoekt, doch geen langer logies dan de loopende maand Mei vordert, gedurende welke tijd hij gestadig iemand roept, doch nooit anders als met twee woorden, welke woorden ons aan het fabrikaat der Koekebakkers herinnert, deze man zijne huisvrouw is de ware | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duivelin op aarde, wien wij provisioneel nog niet aan de beoordeeling van het publiek zullen blootstellen, echter meenen wij onze ware Duivelin, geboren johanna maria, zich qualificerende te zijn Mevrouw, eene ernstige waarschuwing te moeten geven, en wel dat, indien zij de aangenomen titel van Mevrouw wil blijven voeren, zich dan ook daarna te gedragen, dat is te zeggen, hare huisgenooten en dienstboden van toereikend voedsel te voorzien, niet van den vroegen ochtend tot den laten avond als eene brutale feeks te kijven en gemeene scheldwoorden uit te braken, hare kinderen eene betere en strengere opvoeding te geven, dan zij tot dusverre gedaan heeft, de godsdienstoefeningen in acht te nemen, en hare dienstboden niet op Zon- en Feestdagen te laten werken als honden, en hen ook de gelegenheid te geven, om den tempel des Heeren op de gewone tijden te bezoeken; en voorts, dat zij alle verliefde denkbeelden op dat Vroedmeestertje uit het hoofd stelle, tot zoo lang zij in eene formele weduwenstaat zal komen te verkeeren, mits zij dan niet reeds te oud en minder mottig zij. Wij zullen u gestadig gadeslaan, en zoo gij u niet betert, dan zullen wij uwen levensloop van af het oogenblik, dat gij in kennis met uwen man tradt, tot op den tegenwoordigen tijd, getrouw afschilderen, waardoor wij uwen man zullen bewijzen, dat niet alleen hij. maar ook wij in staat zijn, een tafereel met de kolorietste kleuren te schetsen.
Waarachtige physiologie van Amsterdam, ii. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegrond van Amsterdam, uitgegeven door de Amsterdamsche Omnibusonderneming, 1839
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rekening van Mr. Schilder Nuyen aan H.H. Kerkmeesters. (1891)
Bijvoorbeeld: het sportkompleks en Natiodam, ik zou ze voor me moeten kunnen zien zoals ze gaan worden, maar de verbeelding ontbreekt me: blijkbaar: de sporthallen, grasmatten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trimbanen met de honderden frenetiek aktieve figuurtjes in wit of trainingspak-blauw, de tribunes, ik speel het niet klaar ze te visualiseren, noch de tentoonstellingshallen, de terrassen, de parken, de opstelling der produkten van handel, nijverheid & industrie - ik kom de overbekende woorden in rapporten en krantenartikelen bijna dagelijks tegen, krijg zelfs de werktekeningen zo nu en dan onder ogen - sterker, over beide projekten heb ik zelf al meer dan één perskonferentie gegeven, maar de voorstelling die anderen bij de woorden moeten krijgen blijft bij mij uit, is vaag of verdwijnt onmiddellijk nadat de tekeningen uit mijn gezicht verdwenen zijn. Mede daarom - maar niet alléén daarom - heb ik soms het gevoel dat de wereld om mij heen ongrijpbaarder aan het worden is, minder vanzelfsprekend, voor mij tenminste. Misschien lijkt dit alleen maar zo in vergelijking met de historiese werkelijkheid, die zoveel reëler voor me aan het worden is sinds ik mij ervoor ben gaan interesseren, of moet ik zeggen: sinds de geschiedenis zich voor mij is gaan interesseren? Onzin natuurlijk, maar soms zou je het bijna gaan denken (: de historiese geest in de fles die ontsnapt is en ongekende vormen gaat aannemen). De geschiedenis die ik aanvankelijk onderging als een soort omgekeerde toekomst omdat ze nog vrijwel maagdelijk voor me was, oningevuld - ik herinner mij nog goed die bij uitstek literaire gedachte gedacht te hebben - ze is zich zo konkreet voor mij gaan afspelen dat ik mij er soms dieper bij betrokken voel dan bij veel van wat om mij heen gebeurt. Het is krankzinnig, zeker voor iemand die zo weinig aan traditie hecht als ik, het is krankzinnig, maar ik heb soms het gevoel dat het verleden zich in mij aktualiseert: ik vul de geschiedenis in en de geschiedenis vult mij in: ik ben niet meer dan een model, een levend, wordend invulmodel. Sterker nog: het is of de geschiedenis in mij naar een kulminatiepunt groeit, het verzadigingspunt van een steeds groeiend bewustzijn dat uit zijn fontanellen dreigt te barsten. / En, vreemd genoeg, tegelijk wurmt en wroet er een onbestemd besef in mij of er van mij (door mijzelf?) verwacht wordt dat ik een beslissing neem, dat ik iets ga doen, maar in jezusnaam wat, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat, wat! En waarom, waarom? Inbeelding, nervositeit, overwerktheid, een langzaam invretend schuldbesef? - Of onvrede? Maar dan met wat precies? De geschiedenis, ik herhaal: geschiedenis, die mij tot een beslissing drijft in mijn huidige bestaan? Deze gedachte is al even krankzinnig als dat ze zich voor mij zou gaan interesseren. Hoewel - de laatste tijd ondervind ik inderdaad een groeiende onmin met sommige dingen in mijn baan: het stilzwijgend goedkeuren of zelfs verdedigen van het beleid van het gemeentebestuur, dat lang niet altijd kosjer is - hun woningbouw- en verkeerspolitiek bijvoorbeeld -, prestigeprojekten die ten koste gaan van voorzieningen van algemener belang - het miljoenen guldens en parkenverslindende Natiodam, dat overigens al bijna klaar is, en het plan voor een giganties sportkompleks zijn er goede voorbeelden van: en ik ben er om de uniekheid van zulke projekten te verantwoorden en te verkopen. Het sportkompleks zal inderdaad een van de modernste en best geoutilleerde van Europa worden - maar van mij hoeft het allemaal niet: die witbetegelde sporthallen als Derde Rijkmonumenten, de in wit gestoken rekordbrekers op sintelbanen, paarden of rekken en wat er verder nog meer wit en duur zal zijn - beter een aantal kleinere en misschien wat grijzere gymzalen in de verschillende stadswijken. . . Voor de rest interesseren beide zaken mij persoonlijk weinig. Een van de aardigste dingen die ik nog ben tegengekomen is een folder over hometrainers, binnenfietsen - om de zoveel tijd wordt het wiel opnieuw uitgevonden! - maar misschien werd in dit geval mijn belangstelling vooral gewekt met het oog op mijn eigen konditie die de laatste tijd te wensen overlaat, autobuikje, zitbuikje, misschien ook omdat het aardige feiten bevatte voor een perskonferentie: fietsen stimuleert de bloedsomloop: door tijdelijke overbelasting krijg je een kalmere polsslag en een vertraagde hartspierwerking - een goede konditie betekent in feite een besparing van 10.000 tot 20.000 hartslagen per dag, dus: verjonging. In de folder werd het voorbeeld gegeven van twee proefpersonen, een man en een vrouw, die zich tijdens twee testmaanden op hun 1-wieler 5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot 10 jaar dichter bij hun geboortedatum hadden gefietst. Terug naar hun oorsprong - al dichter- en dichterbij. . .
. . . hopeloos, hopeloos. . . lijkt wel of alle huizen van dezelfde grijze baksteen zijn. . . de hele stad grijs grijs. . . had het vroeger nooit gedacht. . . wel over gelezen natuurlijk, in een mistroostig boek. . . Zie natuurlijk best dat de stenen niet echt grijs zijn: ze zijn bruin of roodachtig, maar er tussendoor of er overheen zit iets dat ze grijs maakt. . . zelfs de kleuren van het hout hebben iets grijs, het groen en het beige. . . gek genoeg de kleuren van de auto's niet. . . god ik heb het niet meer. . . Als ze me. . . De gezichten grijs, grijs. . . heb zelfs niet eens zin gehad om mijn haar op te maken. . . er zitten trouwens ook al een paar grijze haren in. . . humor. . . alleen mijn werk houdt me nog op de been. . . nee, niet mijn intelligentie, zak - daar heb je op zulke ogenblikken niks an. . . voor vrouwen moet het altijd een redmiddel zijn. . . / God ik houd het niet langer. . . als ze het me maar een paar weken of een paar dagen van tevoren hadden kunnen zeggen dan had ik aan de gedachte kunnen wennen. . . toen het nog een gedachte was, maar nee - was het nog maar een gedachte alleen. . . Maar jezus, jezus, misschien is het dat ook wel. . . misschien is de stad één grote gekompliseerde gedachte, net als mijn leven. . . / Het sloeg om zich heen met zijn eteriese tasters, spartelde wild als een insekt dat op de rug ligt, wilde haar troosten met zijn armen die nog geen armen waren, want nog te weinig werkelijk: blijkbaar, blijkbaar. Voelde zich overweldigd door het donker: dat van de omringende wereld zoals zij die ervoer en daar bovenop nog de donkere last van haar geest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spartelde wanhopig onder de gewaarwordingen van pijn en wanhoop, trachtte tevergeefs zijn medelijden reëel te maken, een reële gedachte die zou kunnen ingrijpen, een tastbare, troostende arm, maar faalde in beide: merkte geen resultaat, noch iets dat zelfs maar leek op een werkelijk kontakt. . . / O god - dacht: jezus ik houd het niet meer, ik neem er een. . . Wachtte na een slok water genomen te hebben somber broedend af. . . / En ervoer een lange, langgerekte schok van intens welbehagen, gevolgd door een mildere golf van welzijn die voortduurde. Haar gedachten lichtten op, de loden zwaarte zweefde zich uit haar los, loste zich op in het niets, in het helderder wordende blauw van de kamerwand. . . aahhhh. . . Een zachte verfijnde koorts in het bloed, bijna een gevoel van erotiek in al mijn armen, borsten, haren, ogen. . . kijken. . . aahhh. . . / Het slaakte een zucht van opluchting. / Het gevoel van welbehagen zwol aan en nam af bij golven, een golfbeweging die haar op deed staan en weer zitten. Ze keek door het raam naarbuiten en zie, zo grijs als alles er luttele minuten geleden uitgezien had zo helder was het nu. Geen schaduwkleuren meer. De stenen van de gevels waren van een intens roodbruin, het groen van bomen en struiken bijna vrolijk te noemen, hoewel de zon niet scheen. Als ik er niet aan denk zou ik niet eens weten waarom ik somber was en als ik er wel aan denk - wat ik doe - zie ik wel de reden om het te zijn maar ik ben het niet. . . aahhh. . . dat voelt goed. . . niet denken. . . ik heb nog maar twee pillen over. . .
- Een mens heeft veel pijnlijke herinneringen en de geschiedenis van de mensheid evenzo. - . . . | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Soms denk ik dat de mensheid meer pijn dan plezier heeft beleefd. - Hoe zou jij de geschiedenis dan willen zien? - Zoals ie nu is, maar anders, anders. . . - Zoals het nu is, of was? - Nee, eigenlijk ook niet nee. - Het liefst zou je de geschiedenis willen veranderen, hè, zodat ze anders werd dan ze was. - Ja. - Bijvoorbeeld door een sf-ingreep, als tijdmanipulator, of door een krachtige gemeenschappelijke fantasie die de gebeurtenissen anders rangschikte en redigeerde? - Ja, maar dat gaat helaas niet. Je kunt hooguit de geschiedenis herschrijven, maar dan wordt die er nooit beter op, hooguit eerlijker en dus slechter. Het enige dat we doen kunnen is de geschiedenis beïnvloeden door middel van het heden, de loop bewust in de goede richting ombuigen, zoals iedere nieuwe penseelstreek van een schilder alle omringende kleuren en zelfs de totaalindruk van het schilderij verandert of zoals een laag kindersterftecijfer of het aantal kankergevallen de gemiddelde leeftijd van iedereen beïnvloedt, dus ook van oudere mensen van wie de individuele geschiedenis allang vaststaat, en omgekeerd, hoe meer vijftigjarigen aan longkanker overlijden des te korter wordt de gemiddelde leeftijd van de volgende generaties, zelfs van baby's die nog geboren moeten worden. Anders gezegd, alleen door de lijn van de toekomst te beïnvloeden kun je het verleden wijzigen, evenals het heden, dat eigenlijk alleen maar uit min of meer recente toekomst bestaat. - En daar help jij aan mee? - Aan wat? - De geschiedenis in die zin te beïnvloeden? - Wie, ik? Laat me niet lachen. Geen enkel individu kan aan de geschiedenis iets veranderen, daar zijn hele generaties voor nodig. En dan nog zal er in de geschiedenis maar heel weinig van zichtbaar zijn: de geschiedenis zal nog heel lang blijven zoals ze was. . . | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Eigenlijk zou je er in moeten kunnen blijven geloven, zoals vroeger toen je dacht dat de zee hoger werd als jij erin plaste of er een steen in gooide - door jouw beetje urine of jouw steentje. - Ja, zei hij, ja; hoe je het keert of wendt, de geschiedenis zal nog heel lang blijven zoals ze was, nu. . .
Ik maakte wel eens een grapje om het ijs te breken. ‘Met socialisme moet je bij mij niet aankomen,’ zei ik dan, ‘daar zijn wij in de sport jullie altijd nog een stapje mee voor, want bij ons is altijd iedereen gelijk, omdat je anders geen voetbal kunt maken.’ Ik zei het lachend, maar dan keken ze of ik iets heel engs had gezegd. Soms was er een die onder vier ogen tegen mij begon te kankeren op de regering. Dan was ik het die de kouwe rillingen kreeg. Ik zei: ‘Man, je bent zelf van de leiding hier! Hoe kan je dan tegen mij gaan kankeren?’ Hij lachte en zei: ‘Jij bent Szabo, de kosmopoliet. Jij kunt mij niet aanbrengen, want niemand gelooft een kosmopoliet.’ Ik ben van toen af aan ook tegen hem gaan kankeren, maar het heeft ons niet nader tot mekaar gebracht. Op een keer zei hij: ‘Szabo, we hebben je alles gegeven: de volle vrijheid in je werk, een auto en een mooi huis. Waarom ben je dan niet tevreden?’ Ik zei: ‘Dat zal ik je vertellen. Ik ben gewend mensen tegen te komen en gewoon te zeggen: ‘Ha, hoe gaat het?’ En dat kan hier niet. Als je hier iemand tegenkomt en je zegt: ‘Hoe gaat het?’ dan kijkt ie je aan of ie denkt: Wat zou ie daarmee bedoelen?’ En hij grinnikte. Het is de enige keer geweest dat een van de leiders gewoon grinnikte, terwijl hij me aankeek. Ik schrok me een ongeluk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb er maanden over lopen denken. Ik zal u zeggen hoe het met mij staat. Ik doe wéér niet aan politiek. Het is verkeerd, maar als ik het doe word ik gek. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Toch is dit land voor mij nog steeds een droom. De mensen zijn hier zo gewoon dat ik me er elke dag opnieuw over verbaas. Ik loop op straat, ik kom een kennis tegen, ik zeg: ‘Hoe gaat het?’ en hij lacht.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Zwarte Piet, met zijn hoofd voorovergebogen, liet zijn drankadem walmen in Karel's gezicht. . . Verward en springerig van gedachten stootte hij, met fellen nadruk in zijn argwanende gromstem op enkele woorden, uit: - Ga wég. . . niks gedaan, haur!. . . Ga wég. . . hij frat niet. . . Dát was 'n kneibelGa naar voetnoot*. . . Frans Rosier!. . . Heb nooit-nie deurgetimmerd. . . al hei-je'm an se rooje sik getrokke. . . Ga wég! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Even kneep er een benauwd hijgen van de borst; toen klonk de schooiersstem weer op: - Ga wég. . . dát was me beste gawwer. . . meer as. . . as twintig jantjes geleje. . . bij Lammetje Sondag. . . Vraag Rooie Luuk en Lange Luuk en de jonges. . . Piet de Metraus,. . . Nelis en Nooy. . . met se lamme seroeang!. . . Toe. . . toe ie se-eige feur de baserool heb gek gehoufe. . . Dát was 'n bloedsiener. . . stong de flik vól fan temee. . . Maar nie jofene!. . . Fraag Groninger Jo. . . Die hing d'r 'n half feur se bast en se liepe d'r soo in. . . doodgewoon! Ga wég! Fraag Matje. . . fraag de Lange. . . fraag de Londense Lewie. . . Ga wég kerel. . . die fersting de linke pinose. . . die feberde fakkeltjes. . . Ha-ha-ha. . . koper-groen seit-ie. . . gooie jullie in me frete. . . Ha ha-ha. . . so hep-ie de bewakers genome. . . kopergroen. . . ha-ha-ha! Dié heb. . . heb. . . se sussie in de nek gebete. . . toen-ie effe fijf jaar was. . . die seibelant! Zwarte Piet grinnikte al duivelscher in het donker, wreed, terwijl Karel angstig begon te luisteren. - Wà bi jíj feur 'n kneibel?. . . 'n Kwijlebabber!. . . 'n Niks!. . . Jij bin 'n glazewasscher. . . Nou. . . ka jíj 't hellepe dâ eens. . . eens in 't weekie je ladder omfalt. . . hahaha. . . pirdoes op 'n gekloft niesse. . . hahaha!. . . Ga wég. . . bij Lammetje toen. . . fraag Nobele Piet maar. . . in 't Sint-Annestraatje. . . in 't rotte steegie!. . . Nou hep ikke schriebes. . . maar toe. . . tóé had ik dorst. . . Nou. . . as. . . as je ladder omfalt. . . nou. . . dan blijf-ie 'n weekie legge. . . hahaha! Ka jíj 't hellepe?. . . Ga wég!. . . Jij bin 'n lamme buiser. . . 'n rotteraar. . . Jij durft niet eens pooie. . . kedin!. . . Maar Haarlemsche Frans. . . sie je se ooge nie?. . . Hu. . . wâ fuil keek-ie. . . ofie. . . of ie je soo temêe deurmidde snêe. . . Net as. . . as Rosse toen. . . Net as Gerrit fan Lammetje. . . d'r kerel. . . Die het bloed motte sien. . . Ga wég!. . . Die het se de nekke afgekorrefe. . . al kreeg-ie 't gele mutsie mit de lap. . . 'n half jaar. . . 'n half jaar kechot. . . in de petoet. . . hu!. . . Fraag Mie Godin maar. . . bij Lammetje. . . Karel rilde. Hij had al zooveel gruwel- en griezelverhalen gehoord van Frans Rosier. En langzamerhand was hij gaan be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grijpen, in al zijn éígen ellende, dat die kerel compleet sjoeg geweest was. Daar had je nou die Frans Rosier, die niet vrat en wou sterven van den honger, omdat hij dacht dat ze hem in het gevang vergiftigen gingen met eten. . . - Ja-ja. . . die deê maar soo. . . die goocheme sauger!. . . gierde met een beestelijk-ruw gegrinnik Zwarte Piet. . . Hij konkelmonkte 't gebefte gajes en de affekate!. . . Heb-ie nooit-nie in de merode gesete!. . . Hij had altoos de boot fersuimd, die geschefte knul. . . Ga wég!. . . Hij had meer in se knar as jij en ikke. . . de heele sjekelaaiwage had-ie beet. . . en nou hou ik tug self me klefier op hè?. . . Bí 'k 'n luisige bedelaar, bekneisd!. . . Ga wég. . . Frans was kedin. . . die heb ieder vogeltje se feere kenne knippe. . . Most nog 'n bofemees. . . meester gebaure worde. . . die hem leî. . . al kreeg hij 'n haaie drukkert. . . al kwam-ie banjer. . . Die was edelfolk. . . ga wég. . . Die douwde 'n. . . 'n half ijser in se linker-handschoen as. . . as-tie bokste mit Lekkere Liese uit de Rembrandtkuil. . . mit Raffe Mendes. . . en op 't ouwe Amstelfeld. . . Karel gromde: - Leg nou nie te ijle. . . Lord Vergroot-glas. . . en hou nou je olmse bakkes maar dicht en adem deur je neus, beisko!. . . Die feur gek gebore is, kâ nie betere. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ik zeg: ‘Het is geen beeld, jongen, met je stoeltje rechts en je dodenzwaai links.’ Hij zegt: ‘Wat zou ik er dan aan moeten doen, Henk?’ Ik zeg: ‘Je stoeltje in het midden, en dan aan allebei de kanten een dodenzwaai. Dan heb je een bééld. Je hebt een mannetje meer nodig voor twee dodenzwaaien, maar het moet toch ergens op lijken!’ Hij zegt: ‘Dat is misschien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet zo gek gezien, Henk.’ Wat doet ie? Hij pikt mij m'n beste meid af, voor die tweede dodenzwaai. . . Liefde is de grootste ellende in ons vak. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het vak op zichzelf is niet zo moeilijk. Aan je tanden hangen kan iedereen, en aan je hielen hangen kan iedereen leren. . . Een ongeluk gebeurt als je onder het werk je tanden niet op mekaar houdt, want dan valt de ander. . . Wat ik moet hebben zijn meiden, die het de gewoonste zaak van de wereld vinden dat ze de tanden op mekaar houden. En dat soort groeit in de Jordaan en op Wittenburg. Ik ga nu weer adverteren voor mijn school, en ik adverteer in Het Parool, Het Vrije Volk en De Waarheid. Maar weet u waar mijn sterren vandaan komen? Van De Waarheid meneer. Van de koekfabriek en het naaiatelier. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
In de linkerhelft van de zaal heerste een tropiese klimaatsituatie, heet en vochtig en dus voor zijn gevoel te warm. Kleine, natuurlijke palmen in potten en grotere van kunststof wiegden op een lichte, kunstmatig opgewekte bries en droge lianen slingerden tussen kunstceders en -mangroven, mambarklak en andere bomen alsof een kleine mechaniese slavenjongen onzichtbaar aan de touwtjes trok; er tussen schreeuwden en piepten dwergaapjes, brulapen en kapucijnapen in hun kooien, krijsten veelkleurige papegaaien op hun stokken zichzelf doof en kwaakten boomkikvorsen zich konstant naar een klimaks. Een paar meter verderop regende het realisties in nevelfijne druppeltjes op wat een miniatuurregenwoud of moerasbos moest voorstellen en er tussen lispelden rasechte orchideeën met hun welsprekende lipjes. Behalve kolibries | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een aantal andere vogels waren de meeste dieren in opgezette vorm aanwezig, het was tenslotte geen dierentuin: een tapir, een miereneter, een 2-vingerige luiaard, twee boomstekelvarkens, een kaaiman, een gordeldier; slangen zag hij niet. En dan natuurlijk de verkoopbare produkten waar het eigenlijk om ging, aanlokkelijk uitgestald en naar kleur gekomponeerd: vruchten als pompelmoezen, oranjeappels, bacovens, mango's, papaja's, cacao- en koffiebonen, maïs, kokosnoten en een paar heuse suikerrietstengels; de waardevolle houtsoorten in gepolijste plakken en blokken naast het goedkope hardbord; en natuurlijk vooral bauxiet, bauxiet, bauxiet: in ertsvorm en als eindprodukt: aluminium en aluinaarde: in een profieltekening was de winning en verwerking uitgebeeld. Winning bauxieterts in 1967: ca. 5½ miljoen ton. Produktie aluminium in 1968: ± 45.000 ton. - Hè, hier voel ik mij thuis, zei zijn zwarte nederlandssprekende gast grijnzend, maar zijn gezicht glom evenzeer van het transpireren als het zijne. - Onder die kunstpalm? - Alleen als ik apenootjes eet of een bacoven. Ze lachten zonder al te veel energie in te zetten. Hij had al urenlang met zijn officiële gast opgetrokken; zijn koloniale naam mocht klinken als een historiese grap, de man zelf was het allerminst. Hij was westers gekleed en droeg geen snoer van kaaimantanden om zijn nek; uitte zich over het algemeen beheerst uitbundig alsof hij alles al eenmaal eerder had gezien, niet nooit of tienmaal - hij was ook niet eerder in het land van de vroegere overheersers geweest noch ooit buiten de landsgrenzen - maar hij kende veel van de televisie in Paramaribo en herkende dus. Soms had hij het gevoel dat Plato Quassi zijn uitbundigheid grotendeels ter wille van hem speelde. Aardige man. Tezamen hadden ze het buitengebeuren al bezichtigd waaronder de uitgestrekte plantentuin en kassen met kweekbloemen, in een tweezitter aan het kabelbaantje over het tentoonstellingsterrein gezweefd, boven de afzonderlijke paviljoens, de kinderspeelplaatsen en ker- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
misattrakties, de skulptures, de beplante en onbeplante terrassen, de goudvissenvijver en volières, met uitzicht op de laagbouw van de stad - en gelachen. O boy, o boy. Het kado zou morgen door de burgemeester worden overhandigd tijdens een bezoek aan het stadhuis. De burgervader had de tentoonstelling al geopend en de genodigden hadden zich verspreid over de diverse zalen, wachtend op de komst van de koningin; in een vleugel gewijd aan de rijksdelen Suriname en de nederlandse Antillen zouden vertegenwoordigers van de verschillende bevolkingsgroepen alsmede van handel en industrie aan haar worden voorgesteld; alleen wat Suriname betreft waren er, behalve Plato Quassi - de enige die hiervoor speciaal was overgekomen - nog een indiaan, een creool, een chinees, een hindoestaan, een javaan en een blanke, een portugese jood, afstammeling van de eerste groep portugees-braziliaanse joden die zich in 1640 in Suriname gevestigd had. Ze drentelden nog wat rond in het tropiese klimaat tussen de borden met statistieken, het binnenhuis-landschap en de in vrolijke klederdrachten gestoken mannekin-poppen die de bevolkingsgroepen voorstelden, hoewel in geen van de kledingstukken een gat zat, geen broek rafels vertoonde of een andersgekleurd kniestukje had. Over het bovenlicht van gewapend glas trokken de schaduwen van de stoeltjeslift voorbij, als symboliese schimmen van een buitengebeuren dat nauwelijks meer reëel leek. Plato Quassi keek ernaar, geboeid. Hij vroeg: - Met welke bevolkingsgroepen voelt u zich het meest verwant: met de creolen, de indianen, de javanen - ik neem aan minder met een van de andere? Plato Quassi sperde zijn ogen wijd open in echte of gespeelde verbazing. - Eerlijk, zei hij, ik heb er nooit over nagedacht. - Nee? - Misschien met de blanken, zei hij. - Met de blanken? Waarom? - Ja waarom, zei Plato Quassi, wáárom dacht u? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij voelde zich onheimelijk onder de blik die echter niets duidelijks uitdrukte, geen haat, geen verwijt, alleen misschien een te mooie glanzend bruine neutraliteit omgeven door helderwit oogwit. Maar Plato Quassi wendde zijn blik alweer omhoog naar de voorbij glijdende schaduwen van de stoeltjeslift met de duoschimmen erin. - Misschien, suggereerde hij zelf, raak je het gemakkelijkst aan je tegenpool gewend als aan een ziekte die je pas kwijt bent als je helemaal genezen bent; misschien willen wij jullie wel kwijt in plaats van jullie ons, wat overigens een feit is. - U zegt het, zei Plato Quassi, niet ik. - Bent u het niet met me eens? - De slaaf die niet zonder meester kan? - Niet zolang hij nog niet helemaal zelfstandig is, niet zolang hij met zijn verleden nog niet in 't reine is gekomen en de rekening daarvan aan zijn vroegere meester heeft gepresenteerd. - Ik ben jullie gast, zei Plato Quassi ontwijkend.
Bij de ingang ontstond een toeloop van mensen. - Daar is ze, geloof ik. Plato Quassi trok nerveus aan zijn das, veegde zijn handen droog aan zijn zakdoek. Hij begeleidde hem naar de afgesproken plek tussen orchideeën en cacteeën en de smakelijke pop-art-kompositie van tropiese vruchten en trok zich terug, blij dat hij er zelf niet bij hoefde te zijn. En terwijl hij de nerveuze drukte geamuseerd en geïrriteerd gadesloeg, drongen herinneringsbeelden van die andere keer, nu alweer jaren geleden en bijna als uit een ander leven, door tot zijn bewustzijn. . . // Toen, op een heel andere plaats, naast de ingang een konstruktie als een moderne skulptuur: glimmende aluminiumbollen, onderling verbonden door polsdikke buizen van hetzelfde materiaal: een verkleind model van het Atomium in Brussel. Langs drie zijden van het kleine terrein stonden de tentoonstellingswagens, met en zonder wandvitrines, waarin het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grootste deel van het tentoongestelde materiaal was ondergebracht, in hoofdzaak foto's en maquettes. Ze liepen, hij en de jongen, een aantal wagens in en uit, matig geinteresseerd. In een apart geprefabriceerd gebouwtje was een niet te kleine nabootsing van een cyclotron te zien, in een ander een komplete bestralingskamer, ingericht zoals ziekenhuizen ze al gebruikten. In de laatste vond een demonstratie plaats met een naturalistiese dummy als patiënt. Iedere handeling van de stalen armen werd van buitenaf gestuurd en het verloop van de operatie kon door het observatieraam worden waargenomen: het voorzichtige opnemen van het buisje met radioaktieve isotopen, de houterig uitgevoerde bewegingen van de tangarmen die op de proteses-methaak van een invalide leken, tot het plaatsen van het geneeskrachtige buisje tegen de hals van de patiënt die met gesloten ogen achterover in zijn stoel lag. - Kijk, zei hij, toen ze het gebouwtje verlieten, de nederlandse koningin, de moeder des vaderlands. - Waar? Het was vrij druk geworden op het tentoonstellingsterrein en een deel van het publiek had zich, schijnbaar als terloops, in een brede kring om haar heen gekonsentreerd. - Wat doet die hier nou, de koningin? - Misschien is ze ook geïnteresseerd in Het Vreedzaam Gebruik Van Kernenergie, god mag het weten. - Dacht u? In haar onmiddellijke nabijheid hielden zich enkele gedempt geklede heren op die te opdringerige bezoekers op een afstand hielden. Zelf droeg ze een lichtbruine bontjas die haar molliger maakte dan ze er op statieportretten uitzag. - Ik herken haar van de foto's, zei Guido, ze lijkt er inderdaad op. Het ergerde hem nauwelijks dat de jongen de vrouw geïnteresseerd opnam en haar met de ogen volgde. Hij zei: - Als je haar zo ziet staan, kouwelijk in haar dikke bontmantel, doet ze me sterk denken aan een bijenkoningin. Het enige wat ze hoeft te doen is eieren leggen, grote witte eieren uit haar monsterachtig vol geprojekteerde lijf. Het is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigenlijk triest zoals / Maar toen hij keek hoe de jongen op zijn woorden reageerde, bleek deze niet meer naast hem te staan. Kort erop ontdekte hij hem, klein, tussen de nieuwsgierigen die zich langzaam schuifelend naar het lijfelijke symbool toewerkten, menselijke papiersnippers, magies aangetrokken door het elektries geladen bont; hoe onbegrijpelijk ook, eenzelfde soort lange-afstandsmystiek moesten velen in het land nog ervaren en hoe meer men haar vacht opwreef des te meer ging deze glanzen en des te meer trok ze aan. De jongen slaagde erin haar tot op een armlengte te naderen. Toen stak hij vlug zijn kleine hand uit en raakte haar aan, streelde het bont, de haren van het bont. Onmiddellijk erop werd hij ruw door een van de begeleiders weggeduwd. Guido kwam op hem toegerend. Opgewonden. - Ik heb haar aangeraakt! - En? - Niets gevoeld. - Helemaal niets? Glimlachend: - Nou ja. . . Zou zij er iets van gevoeld hebben toen ik haar aanraakte? - Geen idee. - Keek ze niet op, of om? - Nee. - Er zijn ook zoveel mensen die haar willen aanraken, verzuchtte hij. En die voelen natuurlijk wel wat. Ze voelen zelfs al wat als ze alleen maar aan haar denken. . . // Hij keek weer naar de groep officials en nieuwsgierigen die veel weg had van een grote octopus waarvan de armen en tasters voortdurend veranderden, langer of korter of dunner werden, en kronkelden rond het pulserende moederlichaam dat evenmin stabiel van vorm was. Even later trad een ontspanning in en dreef de zich half ontbindende octopus naar de volgende zaal. Een steelband speelde zuidamerikaanse muziek op olievaten, pannen en een wasbord; de harde muziek klonk sterk vervreemd en had de afstandelijke holheid van lege olievaten. Plato Quassi kwam enigszins gegeneerd op hem toe, opnieuw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn handen drogend aan zijn zakdoek; het leek een gewoonte te worden. - O boy o boy, zei Plato Quassi. - Heb je haar een hand gegeven? - Yessir. - Welke? Plato Quassi barstte in lachen uit en gaf hem een vriendschappelijke stomp in de ribben, kennelijk een internationaal gebaar. Hij leek opgelucht, misschien diepin wel omdat hij zijn hand nog had (zoals god mag weten de koningin misschien wel stiekem keek of hij geen handdruk had achtergelaten). Hij zei: - Weet u dat een groot deel van de rijkdom van het huis van Oranje verkregen is via de Nederlandsche Handelmaatschappij, de bank die zijn kolossale winsten vooral maakte door koloniale uitbuiting en slavenhandel, o.a. in Suriname. - Dat voel je niet als je de koningin een hand geeft. - Er is iemand geweest die zei: Wie een mens doodt zou hem moeten opeten. Zo zou iedereen die veel geld bezit er mee in zijn hand moeten blijven rondlopen om te laten zien waar hij het vandaan heeft. Plato grijnsde. - Een handjevol schelpengeld kan ik nog wel dragen. - De papoea's hebben schelpengeld, zei hij, jullie niet. Plato Quassi schudde zijn hoofd. - U hebt gelijk; zelfs dat hebben we niet. - In Nederland is een surinaams aktiekommittee dat aan de Algemene Bank Nederland een bedrag heeft gevraagd van 500 miljoen gulden? Wist u dat? - Nee, waarvoor? - Om een sociaal bijstandsfonds te kunnen stichten voor Surinamers. De abn heeft de Nederlandsche Handelmaatschappij in zich opgenomen en het aktiekommittee vindt dat de bank speciale verplichtingen heeft tegenover de creolen; voor de slavenarbeid van hun voorvaders is nooit één cent betaald, ook niet toen de slavernij werd afgeschaft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Ik wist het niet, zei Plato Quassi; maar het idee op zichzelf is waardevol, het is een kapitaalkrachtig idee. Ik begrijp nu. . . - Maar nu heb ik dorst, zei hij, zichzelf afbrekend. Ze slokten een glas gekoeld pompelmoessap naarbinnen aan een surinaams stalletje; daarna gingen ze de rest van de tentoonstelling bekijken.
statistisch jaarboek 1970 (1) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Meteorologische waarnemingen van het Amsterdams nautisch en weerkundig instituut. Aantal uren zonneschijn in Amsterdam in 1969: 1537. Aantal vorstdagen in Amsterdam: 57. Aantal uren dat de wind uit een bepaalde richting woei: noord: 675 noordoost: 1427 oost: 1103 zuidoost: 1184 zuid: 1224 zuidwest: 1457 west: 805 noordwest: 820 Totaal aantal uren dat de wind in Amsterdam woei in 1969: 8.695. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Totaal aantal op de openbare weg geparkeerde personen- en vrachtauto's:
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Aan de centrale markt aangevoerde en verkochte aardappelen, groenten en fruit (tussenhandel in duizendtallen kg)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Totaal, inklusief blikgroenten 158.931. - - - Id. aan vismarkt aangevoerd en verkocht, in duizendtallen kg:
Totaal 2794,1 vis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Geslacht in abattoir (1969)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De zuivelzaal - tegen de wanden reusachtige kleurenfoto's van het weidse nederlandse landschap: hoge luchten, wolkenvelden, lage weiden, dorpen, kerktorens, sloten, trekvogels. In het kunstgras op de vloer staat een echte koe met ernaast een gekostumeerd melkmeisje en een permanent overschuimende melkbus - de melkrivier stroomt in een geul | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar een miniatuur melkfabriek van doorzichtig plexiglas waarin de melk gesteriliseerd en meervoudig verwerkt wordt; zuivelprodukten staan ervoor uitgestald: flessen melk en karnemelk, boter, kazen, yoghurt, vla, een frisdrank gewonnen uit weiwater, busjes gekondenseerde melk, melkpoeder. In de lucht hangt een goudgele kaas als een volle maan of een lichtbelegen, tamelijk vette zon (40+). Een manlijk varken bespringt een kleine kunstzeug - een eenvoudige smeedijzeren konstruktie van enkele buizen - en spuit zijn dikke zaad in een container. Kippen tokken op een ononderbroken draaiende geluidsband en leggen hun windeieren op een lopende band, een enkele haan kraait zinloos in de ruimte - ook van geluidsband? - een klein driekleurig vlaggetje staat in een gladgestreken meertje van romige boerenboter dat onder de hitte van de lampen dreigt te smelten, koeien loeien, schapen blaten, varkens knorren uit vier, vijf luidsprekers, in een van de hoeken hangt een mist van melkpoeder. veestapel (meitelling) 1969 rundvee 4.277.000 stuks, varkens 4.755.000 stuks, kippen 49.091.000 stuks zuivel- en eierproduktie melk 7.922 mln kg boter 110 mln kg kaas 271 mln kg eieren 250 mln kg slachtingen en vleesproduktie
Nu gaat het melkmeisje op een melkkrukje zitten en melkt de demonstratiekoe - ze buigt de speen om en spuit glimlachend de bezoekers de schroeiend warme melk in het gezicht - de koe loeit, duizendvoudig weerkaatst het geloei van haar zusters uit de luidsprekers, waardoor onze trommelvliezen dreigen te scheuren - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natgespoten door de melk uit de uiers en bestoven met melkpoeder uit de miniatuurfabriek vluchten de bezoekers naar de uitgang - De kaas in de lucht ontploft en slingert zijn zachte oranje scherven in lichaam en ledematen - Kinderen houden hun monden open om iets van de melkstraal op te vangen - O boy o boy, zegt zijn negergezel, o boy, dat ik dit mocht meemaken, het heeft mijn stoutste verbeelding overtroffen: dit is het waar mijn volk altijd van heeft gedroomd - veilingaanvoer van groenten en fruit (1969)
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reusachtige winterpenen, snel opschietend uit de zwarte tuinaarde als oranje palmen waarvan het loof in bossen op en neer deint als op het getij van een onzichtbaar golvende luchtzee - teeltgevoelige knollen, eerst klein als radijs, dan zichtbaar opzwellend als reuzeteken tot kniehoog, paars en wit, waarna er soms gaten in vallen waaruit polsdikke wormen kruipen - gegil van de bezoekers, handen die naar spuitbussen grijpen - suikerbieten, dik en rond en vlezig als mensendijen of als de knotsvormige kuiten van een gigantiese hoerenwaardin, wier witte hemelse kont onzichtbaar boven onze hoofden troont met alleen hier en daar de onmatig opgezwollen rode kut van een sterappel, aan de zoldering opgehangen - o boy o boy - slakroppen als kleine groene parken, zonder luizen gelukkig, die, door een netwerk van draden verbonden, zachtjes heen en weer getrokken worden en wiegelen als grote groene wiegen waaruit ieder moment kleine groene baby's kunnen kruipen, mollige rupsen die zich lachend van de bladen laten val- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len die ongetwijfeld voor je ogen zouden opgroeien tot komplete hereboeren en kooplieden - asperges schieten op met paarsrood aangelopen koppen waarop men een nationaal-alkmaars kaasdragershoedje mag proberen te gooien - de meesten werpen er natuurlijk naast - o boy o boy - spruitkolen met spruiten zo groot als kinderhoofdjes, waaraan tientallen platgedrukte oren, laten hun afspruitsels met het doffe geluid van weke kanonskogels op de vloer vallen: een regen- of hagelbui van schrikaanjagende allure, een onpeilbaar natuurgebeuren - de kolen rolden soms nog even door over de vloer tot ze tegen je voeten stuitten, waarna agressieve naturen ze wegtrapten - o boy o boy - Verder groeit en gedijt alles natuurlijk in even onmatige proporties: de reusachtige bloemkolen, spitskolen, rode kolen; de ondergrondse, zichzelf bloot woelende en zich als met onzichtbare handjes omhoogduwende aardappelen - de bovengrondse planten sterven zienderogen af en vallen neer als in een klein oerwoud, verteren snel, stinken naar rottend loof - koolrapen, rode bieten, uien, die hele ondergrondse zuidduitse kerken suggereren, vol huilers, - één onverhoedse snee met het padvindersmes van een klein jongetje en de hele zaal zal tranend bezwijmen van de doordringende geur - de frisse peterselie en selderij als oncalvinistiese tegenhangers van de ui en de prei, razendsnel telend als was het van levensbelang de lucht van bedorven adem en roomse uienstank te zuiveren ofwel om opgevreten en in de hete soep geworpen te worden; de verpleegsterachtige witlof, de zeer gezonde zeekraal, de ongeloofwaardige rabarber - o boy o boy -, de natuurlijke en onnatuurlijke tomaten - plofplof -, de uiteenspattende vruchten besprenkelen de bezoekers met verse tomatenpuree -, de milde sperziebonen, de vaderlijke snijbonen, de moederlijke tuinbonen, het lieve postelein, de kinderlijke tuinkers; de potentieverhogende komkommers, de nog neutrale augurken, de tandvleesachtige aardbeien, de ijzerzachte spinazie, het slimme bieslook, de hartige lavas, het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hartelijke lieve-vrouwe-bedstro, de onkreukbare munt, de onverdachte tijm en keurige rozemarijn, en natuurlijk de verrukkelijke, zaligmakende radijs - O boy o boy, wat een gezegend land, zei de neger, de aarde is hier zo vruchtbaar dat je hem bijna zou gaan eten. . .
statistisch jaarboek 1970 (2) Verkeersongevallen in Amsterdam (1969) 99 doden, 2.654 ernstig gewonden, 1900 licht gewonden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Enkele kruispunten waar het volgende aantal verkeersonge vallen plaatsvond:
Scholen (1969) debielenscholen: openbaar 7, prot. christ. 2, rk 3 imbecielenscholen: openbaar 3. prot. christ. 1, rk 1 debielen en imbecielen: openbaar 1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ter kennis van de politie gekomen misdrijven
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Totaal 26.849 misdrijven ter kennis gekomen van de politie. Totaal aantal misdrijven 28.951.
In het bovenlicht, dwz. in de verlichte luchtlaag onder het plafond zwemmen kunstvissen als vogels, nevelgrijs, zilvergrijs, aluminiumkleurig, een enkele feller van tint, de rode poon, de goudvis, of donkerder, de zeelt, of gespikkeld en gestreept, de snoek, allen zwevend aan onzichtbare nylondra- Beeldstatistiek bevolking Amsterdam. 1. 1849; 2. 1899; 3. 1940; 4. 1969
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den. Zoetwatervis en zeevis hangen broederlijk door elkaar: kabeljauw, schelvis, baars, snoekbaars, wijting, karper, brasem, makreel, pieterman, noordzeesardine. De bezoekers lopen over een bodem van zand en schelpen tussen enig luchtig groen, in potten-op-wieltjes staand of neerhangend van het plafond: zeeplanten, gedroogde wieren; onder hun voeten knisperen de lege schelpjes en garnaalhulzen; hier en daar steken de schalen van krabben en kreeften boven het zand uit, kronkelt een gummiaal, liggen oester- en mosselschelpen. Hij registreert: het licht op de bodem is donkerder dan in de luchtlaag van de vissen erboven: een schemerdonker met een vreemd alarmerend effekt. Zo nu en dan wanneer het te druk is worden de netten aangehaald en de bezoekers, op een wriemelende, giechelende, protesterende hoop gedreven, naar de fuik van de uitgang geduwd, samen met een deel van het rollende groen en wat wieren. . . Eenmaal in de andere zaal: de opluchting niet verorberd te zijn. . . o boy o boy, zegt Plato Quassi. Dan: de oogverblindende pracht van bloemen, bloemen.
De zaal waar we ons nu bevinden - de grootste - is gewijd aan handel, industrie, scheepsbouw: waarin een klein land middelgroot kan zijn: grote aktiviteit - nijver als mieren.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . rijwielen 624.000 stuks haarden, kachels, enz. 587.000 stuks . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . produktie van straatstenen (in waalformaat) 286 mln stuks metselstenen (in waalformaat) 2.023 mln stuks holle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bakstenen 1.560 mln stuks dakpannen 66 mln stuks . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Op zeer verkleinde schaal staan de voornaamste industrieën uitgebeeld, sommige fabriekskompleksen zijn weer vervaardigd van doorzichtig plexiglas, waardoor het inwendige te zien is: bouwsels nooit groter dan heuphoogte, een enkele maal tot schouderhoogte, maar meestal op kniehoogte. De bezoekers lopen ertussendoor als reuzen in een tot leven gekomen madurodam, het hoofd boven de industriële wolken, aan hun voeten de kleine automobielen en plastic mensjes, volledig staties of steeds dezelfde mechaniese bewegingen herhalend - rrrt, rrt. Boven ons hoofd zoemt permanent een vliegtuigje rond aan een draad. . . . regenjassen 2.9 mln stuks overalls 2.9 mln stuks herenkostuums en jongenspakjes 2.6 mln stuks pantalons 5.4 mln stuks mantels en mantelkostuums 3.5 mln stuks rokken 4.6 mln stuks overhemden 10.5 mln stuks korsetten en gordels 5.6 mln stuks bustehouders 12.7 mln stuks pantoffels 4.4 mln stuks lederen schoenen 21.1 mln stuks dameskousen en panty's 95 mln paar herensokken 22 mln paar. . . . . . . . . . . . . Voor onze ogen wordt een reusachtig klein schip te water gelaten over een glijhelling zonder te kantelen; naast de scheepswerf ligt een kleine baggermolen zwart water te scheppen in een miniatuurkanaal; vrachtwagentjes voeren vellen naar een fabriek - men ziet de verschillende stadia van verwerking - een stroom van lilliputschoenen verlaat de fabriekspoort; prachtige aluminiumbollen, een kompleks netwerk van glanzende buizen, retorten, opslagtanks; uit tot de mond reikende fabriekspijpen worden wolken van donker, monsterachtig gas gestoten die de bezoekers doen hoesten; in een volledig opengelegd evoluon worden kleine elektroniese apparaten gefabriceerd, gloeilampjes, tl-buizen, telekommunikatieapparatuur, radiootjes, haardrogers, mixers, etc. - kleine elektriese prikkels steken de bezoekers als naalden in de kuit; vrachtwagens, autobussen en personenauto's verlaten in één | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lange stabiele stroom de fabriekshallen en worden via een uitgebreid lint van miniatuurspoorwegen overal tussen de diverse kompleksen doorgetransporteerd, begeleid door een onophoudelijk zwak maar indringend geclaxonneer dat de andere geluiden net niet overstemt - Voorts: het geklik van telwerken, het ratelen van schrijfmachines, het heen en weer schieten van spoelen, het zoemen van datatrommels, het gieren van sirkelzagen, slijpstenen, het ratelen van drilboren, het brommen, hijgen, hoesten van motoren, het kalmerende neusademen en slissen van motoren, het gerochel, gesteun en het driftige gestampvoet van motoren, het bijna op woorden lijkende gebabbel en gesmoes van motoren, het belgerinkel, flessengerinkel, geklop, gehamer, geborrel, geplopplop, samen een slimme kompositie vormend van konkrete arbeidsmuziek, die soms door merg en been gaat, dan weer uitloopt in waterkalme rustpauzes of als frisdrank parelende watervalpassages - Frisdranken klein 615 miljoen liter, bier 784 miljoen liter, sigaren en senoritas 2.077 miljoen stuks, sigaretten 18.875 miljoen stuks. . . De bezoekers schuifelen ademloos en bijwijlen totaal verdoofd tussen de industriële kompleksen door, overbruggen in één reuzenschrede een kanaal met sleepboten, vrachtschepen, rijnaken, olietankers - een aardig detail is ook dat de vloer onder onze schoenen belegd is met muntgeld, voor velen blijkbaar, naar hun gezichten te oordelen, een sensationeel gebeuren: men loopt voor 't eerst in z'n leven over geld - tussen sigaren - en textielfabrieken, brouwerijtjes, steenbakkerijen en drukkerijen, tussen jaknikkers en koudvuur spuwende hoogovens door, tussen witgloeiende folie producerende walsen en zoemende elektriciteitscentrales, schokbetonterreinen, koffiebranderijen, raffinaderijen, drukkerijen en aardappelmeelfabrieken door - de hoofden in de wolken van gas, stank, parfum, geluid, moutlucht, brandgeur - / en schuifelen verder - paddestoelwolken van kleine witte partikeltjes dalen neer op haren, hoeden, kleding - schuifelen - ademloos of versuft en dan weer opgeschrikt en bestookt door reklameslogans, leuzen, advertenties, die veelvoudig versterkt de lucht rond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onze hoofden ingeslingerd worden en tegen onze trommelvliezen beuken, eksploderende woordclusters als fragmentatiebommen, woordsplinters, woordspijkertjes, granaten van blabla en gezwollen medeklinkers - Hij leunde uitgeput tegen het Groot Havengebouw, boven een haven van betrekkelijke stilte en koelte met schepen die zachtjes rondtuften in zwart water, een enkele maal nietagressief toeterden - ook de jaargetijden waren vertegenwoordigd: op de ene plek kon het bitter koud zijn, op een andere heet, terwijl het enkele meters verder straf woei of zelfs stormde en hagelde - en ineens drong het tot hem door dat hij al een tijd lang het glimlachende kommentaar van zijn donkere metgezel niet had vernomen, en schrok. Schrok zich warm. De vloer onder zijn voeten schudde licht, alsof ondergronds nog een industrielaag zat. Jezus, waar heb ik hem verloren, dacht hij. Haastte zich hoestend of zijn adem inhoudend terug in de richting waaruit hij gekomen was, onderwijl met zijn van vermoeidheid waterende ogen de omgeving afspeurend naar de verdwenen neger - over het blikkerende plaveisel van muntgeld, tussen de kleine machinefabrieken en hoogoventjes door / draadnagels en spijkers 42 mln kg / langs weverijen, elektroniese werkplaatsen, scheepsbouwerijen, raffinaderijen en chemiese industriekompleksjes, waar hij de neiging had tussen te kijken alsof de neger ineengeschrompeld was tot de maat van de kunstmensjes die er stonden - / syntetische wasmiddelen 169 mln kg, muurverf 34 mln kg / en verder terug, onder de zwevende vissen door, nauwelijks aan de mazen van het net ontsnappend - / aanvoer 279,2 mln kg - waarde 241.300.000 gld / door de zaal met reuzengroenten, de gigantiese vruchten, het razendsnel opschietende aardappelloof, de bieslook en het wortelgroen, bespoten door de schroeiend warme uiermelk, onder de eksploderende oranje kazen waarvan de zachte nerven in zijn lichaam drongen en het onmatige geloei van de koeien dat zijn trommelvliezen bijna deed barsten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar nergens ontdekte hij de neger.
Toen hij de zaal van Suriname en de Nederlandse Antillen betrad was hij meer dan halfdood en halfverblind en zijn hoofd, duizelig van de herrie, beeldoverdaad en slechte lucht, leek al even onmatig gezwollen als de reuzenkoolraap uit 's lands groententuin die hij achter zich had gelaten; had het gevoel dat er zelfs gaten in vielen. . . Waar is die verdomde neger van mij, dacht hij; ik moet hem zien te pakken te krijgen voor hij het terrein verlaat. En plotseling, toen hij met caoutchouc knieën de tropiese zaal in liep, zag hij hem, liggend onder een tamarindeboom de koningin neuken. Maar toen hij snel naderbij trad en de omstanders aan de kant duwde bleek het een andere neger te zijn, een andere vrouw trouwens ook; het waren een zwarte jongen en een wit meisje uit een aktiekommittee dat protesteerde tegen - Hij kreeg een bedrukt papier in de hand geduwd, maar hij haastte zich zonder het te lezen naar de uitgang. Duwde de klapdeur open - |
|