Hij voelde zich onheimelijk onder de blik die echter niets Buidelij ks uitdrukte, geen haat, geen verwijt, alleen misschien een te mooie glanzend bruine neutraliteit omgeven door helderwit oogwit. Maar Plato Quassi wendde zijn blik alweer omhoog naar de voorbijglijdende schaduwen van de stoeltjeslift met de duoschimmen erin.
-Misschien, suggereerde hij zelf, raak je het gemakkelijkst aan je tegenpool gewend als aan een ziekte die je pas kwijt bent als je helemaal genezen bent; misschien willen wij jullie wel kwijt in plaats van jullie ons, wat overigens een feit is.
-U zegt het, zei Plato Quassi, niet ik.
-Bent u het niet met me eens?
-De slaaf die niet zonder meester kan?
-Niet zolang hij nog niet helemaal zelfstandig is, niet zolang hij met zijn verleden nog niet in 't reine is gekomen en de rekening daarvan aan zijn vroegere meester heeft gepresenteerd.
-Ik ben jullie gast, zei Plato Quassi ontwijkend.
Bij de ingang ontstond een toeloop van mensen. - Daar is ze, geloof ik.
Plato Quassi trok nerveus aan zijn das, veegde zijn handen droog aan zijn zakdoek.
Hij begeleidde hem naar de afgesproken plek tussen orchideeën en cacteeën en de smakelijke pop-art-kompositie van tropiese vruchten en trok zich terug, blij dat hij er zelf niet bij hoefde te zijn. En terwijl hij de nerveuze drukte geamuseerd en geïrriteerd gadesloeg, drongen herinneringsbeelden van die andere keer, nu alweer jaren geleden en bijna als uit een ander leven, door tot zijn bewustzijn... //
Toen, op een heel andere plaats, naast de ingang een konstruktie als een moderne skulptuur: glimmende aluminiumbollen, onderling verbonden door polsdikke buizen van hetzelfde materiaal: een verkleind model van het Atomium in Brussel.
Langs drie zijden van het kleine terrein stonden de tentoonstel-