[IX]
... Ik maakte wel eens een grapje om het ijs te breken. ‘Met socialisme moet je bij mij niet aankomen,’ zei ik dan, ‘daar zijn wij in de sport jullie altijd nog een stapje mee voor, want bij ons is altijd iedereen gelijk, omdat je anders geen voetbal kunt maken.’ Ik zei het lachend, maar dan keken ze of ik iets heel engs had gezegd.
Soms was er een die onder vier ogen tegen mij begon te kankeren op de regering. Dan was ik het die de kouwe rillingen kreeg.
Ik zei: ‘Man, je bent zelf van de leiding hier! Hoe kan je dan tegen mij gaan kankeren?’ Hij lachte en zei: ‘Jij bent Szabo, de kosmopoliet. Jij kunt mij niet aanbrengen, want niemand gelooft een kosmopoliet.’
Ik ben van toen af aan ook tegen hem gaan kankeren, maar het heeft ons niet nader tot mekaar gebracht. Op een keer zei hij ‘Szabo, we hebben je alles gegeven: de volle vrijheid in je werk, een auto en een mooi huis. Waarom ben je dan niet tevreden?’
Ik zei: ‘Dat zal ik je vertellen. Ik ben gewend mensen tegen te komen en gewoon te zeggen: “Ha, hoe gaat het?” En dat kan hier niet. Als je hier iemand tegenkomt en je zegt: “Hoe gaat het?” dan kijkt ie je aan of ie denkt: Wat zou ie daarmee bedoelen?’
En hij grinnikte. Het is de enige keer geweest dat een van de leiders gewoon grinnikte, terwijl hij me aankeek. Ik schrok me een