[VII]
... hopeloos, hopeloos... lijkt wel of alle huizen van dezelfde grijze baksteen zijn... de hele stad grijs grijs... had het vroeger nooit gedacht... wel over gelezen natuurlijk, in een mistroostig boek...
Zie natuurlijk best dat de stenen niet echt grijs zijn: ze zijn bruin of roodachtig, maar er tussendoor of er overheen zit iets dat ze grijs maakt... zelfs de kleuren van het hout hebben iets grijs, het groen en het beige... gek genoeg de kleuren van de auto's niet... god ik heb het niet meer... Als ze me...
De gezichten grijs, grijs... heb zelfs niet eens zin gehad om mijn haar op te maken... er zitten trouwens ook al een paar grijze haren in... humor... alleen mijn werk houdt me nog op de been... nee, niet mijn intelligentie, zak - daar heb je op zulke ogenblikken niks an... voor vrouwen moet het altijd een redmiddel zijn... / God ik houd het niet langer... als ze het me maar een paar weken of een paar dagen van tevoren hadden kunnen zeggen dan had ik aan de gedachte kunnen wennen... toen het nog een gedachte was, maar nee - was het nog maar een gedachte alleen... Maar Jezus, jezus, misschien is het dat ook wel... misschien is de stad éen grote gekompliseerde gedachte, net als mijn leven...
/ Het sloeg om zich heen met zijn eteriese tasters, spartelde wild als een insekt dat op de rug ligt, wilde haar troosten met zijn armen die nog geen armen waren, want nog te weinig werkelijk: blijkbaar, blijkbaar. Voelde zich overweldigd door het donker: dat van de omringende wereld zoals zij die ervoer en daar bovenop nog de donkere last van haar geest.