Een kleine man drentelt reeds 2 uur alleen door de stationshal. In zijn hand draagt hij een aktentas van namaak-leer, waar hij zo nu en dan even op plaatsneemt. Er komt een schuwe blik in zijn zwarte ogen als we hem aanspreken.
‘Wat doet u hier?’
‘Wachten op kameraad, misschien komen. Zondags beetje kameraad kijken, beetje kameraad praat, over thuis praat, beetje lachen. Praat ook hollands mens kameraad.’
‘En als ze niet komen?’
‘Weer naar pension.’
Hij bestudeert ons even en vraagt: ‘Jij ook wachten op familie?’
‘Nee.’
‘Jij werken op fabriek?’ ‘Nee.’
Er valt een lange stilte. Hij kijkt om zich heen, steekt de hand op naar een passerend groepje.
‘Vindt u het gezellig hier op het station?’
‘Thuis zitten denken. Alleen moeilijk. Hollands man, vrouw, kinderen. Ik veel kaarten, dammen, niet denken. Denken aan vader, moeder, zuster, vrouw, kinderen. Altijd alleen, misschien gek worden...’