De geboorte van een geest
(1974)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd[VII]Hij moet een moeizaam bestaan geleid hebben in Amsterdam, waar hij heen getrokken is. Wanneer? Ik verricht wat nasporingenGa naar voetnoot*; het beleg bij Grave vond plaats in 1674, ik vind een aanvoerder Rabenhaupt, gestorven in 1675, het kan dus niet later geweest zijn. Ik maak snel een berekening, geschokt. Mijn god, hij moet dertien jaar geweest zijn toen hij verminkt werd. Godverdomme. Ik krijg tranen in de ogen als ik eraan denk. Een kind nog. Weliswaar werden ze in die tijd op zo'n leeftijd al als volwassen beschouwd, maar evengoed voorgoed geschonden een menselijke hond zonder neus en oren dagelijks uitgescholden voor vuilak, gedrocht, lafaard 22 jaar lang meestal kan hij niets terug doen of alleen maar kijken met ogen die meters- | |
[pagina 129]
| |
lange kogels afschieten, of zelfs dat niet het enige dat ze hem toestaan te doen, zandkruien, tonnen schoonmaken de laagste karweitjes en de slechtst betaalde Slapen doet hij in een vochtige kelder, op een stromatras of in een boog van de stadsmuur eten vaak nauwelijks anders dan brood, bonen, goedkoop scharrebier zelfs de hoeren willen hem niet ik kan ze niet eens ongelijk geven zijn open neusgaten, waarin stof en vuil vrij toegang hebben (: hij kan moeilijk de hele tijd zijn neus met zijn hand bedekken, kruien met éen hand) moet hij vele malen per dag schoonmaken, met zijn pink of met een punt van zijn snotlap, het naarbenedenzakkend neusvuil is zichtbaar in de rode openingen kinderen staren er onbeschroomd naar, volwassenen wenden walgend hun blik af zijn twee ooropeningen, al even onbeschermd veel oorvuil 't is te hopen dat ze niet ontstoken raken, anders, Ik moet er niet aan denken, al heb ik ondertussen beter denken geleerd (: ik weet niet waarom, of welke onzichtbare geest mij geholpen heeft: een beschermengel heb ik nooit gehad sinds mijn moeder gestorven is toen ik 4 jaar was mijn vader, die ik twee keer gezien heb, lichtmatroos op zee, een jaar na mijn moeder gekrepeerd weeshuisouders zijn geen ouders voor wie arm is, de mijne tenminste niet): ik denken misschien heb ik wel gewoon zélf denken geleerd, maar wat schiet ik er mee op als ik er mijn toestand niet mee verander - ik denk: Had ik het weer gedaan als ik dit vantevoren geweten had, voordacht had? Ik weet het niet, ik weet het niet. Waarschijnlijk heb ik moeten worden die ik geworden ben en heeft het geen zin je dit af te vragen. Ze hebben mijn weigering uitgelokt! / Casper sta op als de Vader binnenkomt-sta op! - Neem je pet af Casper - Kun je niet met twee woorden spreken Casper, twee woorden Casper sluit je ogen als er gebeden wordt - ogen dicht Casper - Hou je hand op Casper! - Au! - Niet slapen Casper - Bid Casper, bid - kniel met je knieën in de klompen Casper - want alles krijg je hier - Zeg dank u Casper - Dank u meneer de regent, dank u dominee, dank u Heere, dat u mij - Tijgent tert terjagt ontkoomen | |
[pagina 130]
| |
/ sgreewt niet sterker naart tgenot / fan de frisse waaterstromen - / - Zing nu Casper, zing! - Casper, kom hier! kom hier zeg ik je. - Ja? Kun je niet met twee woorden spreken? - Pak de schaafbeitel Casper - reik me de boor, de duimstok Casper - Sta niet te spelen Casper, werken-Geef me de guts de afsteekbeitel Casper-Niet slapen Casper - Geef me de spanhaak, de zethaak, de verstekhaak Casper - Moet je een puts water in je gezicht? - Kijk uit je ogen Casper - (Braaf Casper, braaf) - Kijk uitje geweerloop Casper - sta op - ga zitten - sta - zit - loop - loop - sta - kijk - luister - kijk loop - sta - richt - schiet - loop - kijk - dood - roof - bid - geloof - sta - steek - loop - schiet - schieten Casper, lopen Casper zitten, staan, zitten, doden, 'roven, danken, lopen, bidden, schieten, steken, doden, brandschatten Casper - Nee nee nee - o God - de eerste keer dat ik nee heb durven zeggen, of liever nee heb durven doen want gezegd heb ik het vaker - meteen neusloos, oorloos. Natuurlijk, ik weet het, ik ben de enige niet. Er lopen, of hobbelen, of hinken, of rollen nog honderden verminkten en gebrandmerkten door de stad, en evenveel natuurlijk mismaakten, misvormden en geschondenen: mensen zoals ik, zonder oren en neus, anderen zonder arm of been of benen (de laatsten bewegen zich soms op hun buik voort, liggend op een plank met twee wieltjes), weer anderen hebben een bochel of missen hun ogen, hun huid is aangetast, hun neus aangevreten, hun rug gekromd door reumatiek, misschien leven er nog wel wier hand is afgehakt, wier tong uitgerukt, wier beenderen gebroken, wier ogen uitgestoken voor kleinigheden, hetzij door de heren van de gerechte, hetzij door algerij nse zeerovers - en allemaal worden ze geminacht, bespot, nageroepen, behandeld als uitschot of als curiositeit bekeken, zoals de gekken zondags in het spinhuis, en arm zijn we allemaal - het liefst zouden we ons alleen op straat begeven als het donker is, als ratten, kelderdieren uit onze holen kruipen, voedsel bij eengraaien, en weer terugkeren voor de dag aanbreekt - misschien elkaar ontmoe- | |
[pagina 131]
| |
ten in het donker, want overdag kijken we elkaar niet aan, alsof we ons, niet voor onszelf, maar voor elkaar schamen; in het donker zien we onze schaamte niet en misschien is ze er wel niet, zodat we misschien zelfs wel zouden kunnen dansen in het donker de man met het houten been en de okselkruk, de vrouw zonder armen, de blinden en tonglozen, de neus- en oorlozen, de gekromden en kromgegroeiden, de man met zijn olifantszak tussen de benen, de vrouw met een strumagroeisel in haar hals alsof ze een kind in haar keel heeft, de klompvoeten en horrelvoeten, de mankepoten, de zenuwtrillers en oogknipperaars, de melaatsen die voor driekwart uit gaten bestaan, de mensen van pus en wijnvlekken, ik zou ze willen verenigen, alle door lot en leven gebrandmerkten - de mismaakten aan de macht! - ik zou ze uit hun holen willen lokken en ze formeren tot éen groot schrikaanjagend leger, dat de brave burgers bij het gezicht alleen al uit afschuw van hun stellingen zou doen verjagen - de geschondenen en verminkten aan de macht! - en ik, verminkte, zou de nieuwe verminkte goeverneur van Amsterdam willen worden - de misdeelden aan de macht! - ha! ik zou - ik zou de burgers dwingen met ons te dansen op het vreugdefeest, de normalen vermomd als mismaakten, de rijken gehuld in lompen, alle gezichten maskers behalve de onze, en alle belangrijke posten zouden door ons bezet worden: die van burgemeester Boreel en van de burgemeesters Witsen en Corver en die van opperschout De Vicq, van hopman Spaaroog en al zijn opper- en onderofficieren, van de accijnsmeesteren en van alle andere meesters die er in Amsterdam zijn - het grauw aan de macht! - in optochten zullen wij door de straten trekken, met gescheurde vaandels, wimpels van vaatdoeken, onze vuile oude hemden als vlaggen gehesen, met straatbezems als houten vuurroeren over onze schouders, kachelpijpen als loze kanonslopen, trommels van biervaten en gebarsten pannen... Er hangt iets in de lucht van Amsterdam, ik voel het aan mijn littekens, de kleine groeisels rond mijn oorgaten, het rode open weefsel van mijn neus. Ontevredenheid golft door de straten. De ogen gloeien van | |
[pagina 132]
| |
een nog gebrekkig vuur, dat ik, Casper Hansen, de neusloze, zal helpen aanwakkeren - kom op godverdomme, kom op, branden! |
|